ECLI:NL:GHAMS:2025:2629

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
23-002380-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep van verdachte in witwaszaak met criminele herkomst van geld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2023. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het plegen van witwassen in de periode van 9 mei 2017 tot en met 20 juli 2018. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin de verdachte was veroordeeld. De tenlastelegging omvatte onder andere het verkopen van sieraden aan een persoon, waarbij de verdachte en zijn mededaders opzettelijk de werkelijke herkomst van de gelden verborgen hielden. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gepleit voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gewoontewitwassen, maar de verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Het hof heeft overwogen dat de verdachte als verkoopmedewerker bij een luxe juwelier werkte en dat het niet ongebruikelijk was dat op facturen andere namen dan die van de koper werden vermeld. Het hof concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002380-23
datum uitspraak: 21 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-098631-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 20 juli 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal 505.500,- euro), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is/zijn uit enig misdrijf;
subsidiair[bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV en/of [persoon 1] en/of een of meer (onbekend gebleven) ander(en) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 20 juli 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV en/of [persoon 1] en/of zijn/hun mededader(s), van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal 505.500,- euro), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad,
en/of
heeft/hebben [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV en/of [persoon 1] en/of zijn/hun mededader(s) één of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal 505.500,- euro), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV en/of [persoon 1] en/of zijn/hun mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is/zijn uit enig misdrijf, bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 20 juli 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft verdachte, als general sales manager, in ieder geval als medewerker, van [bedrijf 3] B.V.:
- sieraden en/of een dasspeld en/of horloges, althans enig goed, verkocht en geleverd aan [persoon 2] en/of (een of meer andere onbekend gebleven) perso(o)n(en);
- [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV en/of [persoon 1] geld over laten maken op de rekening van [bedrijf 3] B.V. ten behoeve van de aankoop van sieraden en/of een dasspeld en/of horloges terwijl zij niet de feitelijke koper zijn;
- ( opzettelijk) op de factu(u)r(en) (een) andere na(a)m(en) genoteerd en/of laten noteren dan de (feitelijke) koper(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gewoontewitwassen. Daartoe heeft zij kortgezegd aangevoerd dat sprake was van een criminele herkomst van het geld waarmee de sieraden bij de verdachte als verkoopmedewerker werden aangeschaft en dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans van die criminele herkomst heeft aanvaard. Dit laatste blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de verdachte op verzoek van de koper, [persoon 2], niet haar naam, maar namen van diverse vennootschappen op de facturen heeft gezet en uit het app-gesprek van de verdachte waarin hij zegt dat [persoon 2] “fout” was en “niet te weten waar ze het van deed”. Daarnaast ontslaat de omstandigheid dat de betalingen giraal plaatsvonden, de verdachte als verkoopmedewerker niet van alle onderzoeksverplichtingen omtrent een legale herkomst van het geld. Door niet te informeren naar de herkomst van de gelden of enig onderzoek te verrichten naar de kredietwaardigheid en de relatie tussen de diverse vennootschappen en de echte koper, [persoon 2], heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze gelden van misdrijf afkomstig waren.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte was als verkoopmedewerker werkzaam bij [bedrijf 3]: een luxe juwelier, die een zeer vermogende clientèle aantrekt. Hij heeft in die hoedanigheid in een periode van ruim 14 maanden sieraden aan [persoon 2] verkocht voor ruim een half miljoen euro. Dat het namens [persoon 2] betaalde geld een criminele herkomst heeft, staat niet ter discussie en blijkt uit het dossier, de vraag is of de verdachte dit wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden. Allereerst is van belang dat de betalingen giraal werden gedaan en dus niet contant. De wettelijke plicht tot het verrichten van een klantonderzoek op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme was om die reden niet van toepassing. De verdachte heeft verklaard dat hij ervan uitging dat controle op de herkomst van het geld door de bank zou plaatsvinden. Het openbaar ministerie stelt terecht dat het enkele gegeven dat een betaling niet contant wordt gedaan, niet uitsluit dat de ontvanger een onderzoeksplicht of een meldingsplicht kan hebben indien hij redenen heeft te vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig is. De feiten en omstandigheden die het openbaar ministerie in het kader van die bewijsvraag naar voren heeft gebracht, overtuigen het hof evenwel niet. Uit de verklaringen van de verdachte en andere verkoopmedewerkers van [bedrijf 3] – in het bijzonder die van getuige [getuige 1] – blijkt dat het niet ongebruikelijk was dat een bedrijfsnaam, of in ieder geval een andere naam dan die van de koper, op de factuur kwam te staan. Dit acht het hof in deze branche ook niet onaannemelijk – dit mede gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep gegeven verduidelijkende voorbeelden – en die verklaringen worden niet zonder meer overtuigend weerlegd door de verklaring van leidinggevende [getuige 2], die (vanuit zijn positie) anders heeft verklaard. Verder acht het hof het van belang dat de verdachte in loondienst was bij een groot bedrijf, dat tevens over een aparte financiële afdeling beschikt. Dit ontslaat de individuele verkoper weliswaar niet van zijn verantwoordelijkheid om bedacht te zijn op mogelijke transacties met illegaal geld, maar die verantwoordelijkheid wordt wel gedeeld met het bedrijf waar hij in loondienst is, in dit geval [bedrijf 3], en moet mede worden beoordeeld in het licht van de bedrijfsorganisatie en de maatregelen die daar worden genomen om witwassen tegen te gaan, in samenhang met de uit de wet volgende verplichtingen. Tot slot maakt ook de omstandigheid dat de verdachte in een chatgesprek heeft gezegd dat hij [persoon 2] “fout” vond en dat hij “niet wist waar ze het van deed”, niet dat de verdachte begreep of moest begrijpen dat het geld een criminele herkomst had. Zoals de verdachte heeft verklaard, zullen medewerkers van [bedrijf 3] of andere bedrijven die zaken doen met zeer vermogende klanten zich vaker afvragen ‘waar ze het van doen’, maar daarmee zijn de verkooptransacties nog niet zonder meer als witwashandelingen – van een (mede)pleger of een medeplichtige – te kwalificeren.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. R.D. van Heffen en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 augustus 2025.
mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.