ECLI:NL:GHAMS:2025:2721

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
200.340.407/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen zusters over schenkingen en legitieme portie

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, hebben twee zusters een geschil over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder. De eiseres, die van mening is dat de schenkingen die hun moeder aan de gedaagde heeft gedaan, tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden, heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de gedaagde een aantal bedragen aan de nalatenschap moet terugbetalen. De eiseres is in hoger beroep gegaan, waarbij zij onder andere de vernietiging van de schenkingen heeft gevorderd. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de eiseres onvoldoende feiten heeft gesteld die het oordeel kunnen dragen dat de schenkingen door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. Het hof heeft de legitieme portie van de eiseres vastgesteld op een hoger bedrag dan de rechtbank, maar heeft de overige vorderingen van de eiseres afgewezen. De gedaagde heeft in incidenteel hoger beroep één grief ingediend, die ook is afgewezen. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.340.407/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/334664 / HA ZA 22-471
arrest van de meervoudige familiekamer van 14 oktober 2025
inzake
[eiseres] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. S.H. van Os te Utrecht,
tegen
[gedaagde ] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. S.A. Merhottein te Haarlem.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde ] genoemd.

1.De zaak in het kort

Partijen zijn zusters van elkaar. Zij hebben een geschil over de verdeling van de nalatenschap van hun moeder. [eiseres] is van mening dat de schenkingen die moeder aan [gedaagde ] heeft gedaan door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] die hierop zien, afgewezen. De rechtbank heeft wel bepaald dat [gedaagde ] een aantal bedragen moet terugbetalen aan de nalatenschap van moeder en heeft de nalatenschap verdeeld en de legitieme portie van [eiseres] vastgesteld.
Het hof laat het vonnis van de rechtbank grotendeels in stand. Wel stelt het hof de legitieme portie van [eiseres] op een hoger bedrag vast.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[eiseres] is bij dagvaarding van 26 maart 2024 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, locatie [plaats B] , van 1 maart 2023 en 27 december 2023, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [eiseres] als eiseres en [gedaagde ] als gedaagde.
2.2
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met
producties;
- memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.3
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 14 mei 2025 laten toelichten door hun advocaten, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
2.4
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2.5
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1
De rechtbank heeft in het vonnis van 27 december 2023 (hierna: het bestreden vonnis) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
3.2
Partijen zijn zusters van elkaar. De vader van partijen, [de vader] (hierna: vader), is overleden [in] 2003. Het testament van vader bevatte een ouderlijke boedelverdeling, waarbij alle bezittingen werden toegedeeld aan de langstlevende (zijn echtgenote [de moeder] , de moeder van partijen, hierna: moeder) en de kinderen ( [eiseres] en [gedaagde ] ) een vordering op moeder kregen ter grootte van hun erfdeel.
3.3
Na het overlijden van vader is moeder in de echtelijke (koop)woning in [plaats C] blijven wonen.
3.4
In 2008 heeft moeder een lening verstrekt aan [gedaagde ] van € 120.000,-, bestemd voor de (aanvullende) financiering van haar woning. De geldlening en de voorwaarden daarvan zijn vastgelegd in een notariële akte. De geldlening werd aangegaan voor een periode van drie jaar, tegen een rente van 8% per jaar. In 2011 is de looptijd van de lening met drie jaar verlengd en zijn moeder en [gedaagde ] overeengekomen de rente te verlagen naar 6% per jaar. Deze afspraken zijn in een door de notaris opgestelde aanvullende overeenkomst vastgelegd. In 2012 hebben moeder en [gedaagde ] afgesproken om de lening van € 120.000,- voor onbepaalde tijd te verlengen, onder de voorwaarden die in 2011 waren overeengekomen. Deze mondelinge afspraak is in 2013 schriftelijk vastgelegd in een door financieel adviseur [naam 1] (hierna: [naam 1] ) opgesteld document.
3.5
Op 20 augustus 2013 heeft moeder zowel een testament als een levenstestament laten opmaken. In het testament heeft moeder haar beide kinderen tot erfgenaam benoemd, ieder voor een gelijk deel. Moeder heeft tevens [gedaagde ] tot executeur benoemd. Moeder heeft aan ieder van haar kleinkinderen (de kinderen van [gedaagde ] ) een geldbedrag gelegateerd gelijk aan het bedrag dat voor kleinkinderen vrijgesteld is van erfbelasting.
In het levenstestament heeft moeder [gedaagde ] gevolmachtigd om namens haar te handelen, wanneer moeder vanwege een slechte fysieke of geestelijke gezondheid niet langer in staat is haar wil te bepalen.
3.6
In 2014 is moeder verhuisd naar een (huur)appartement in [A-straat] in [plaats B] . De woning in [plaats C] is in 2015 verkocht.
3.7
Op 4 december 2015 heeft de huisarts van moeder een medische verklaring afgegeven, waarin staat dat moeder geestelijk bekwaam is om haar eigen belangen te behartigen.
3.8
Medio februari 2018 is moeder verhuisd naar een gesloten afdeling van een verzorgingstehuis in [plaats D] . Uit een medische verklaring van 20 mei 2018 volgt dat moeder niet meer in staat was haar belangen zelfstandig te behartigen.
3.9
Tussen 2009 en 2019 heeft moeder diverse schenkingen gedaan aan partijen.
3.1
Op 22 november 2019 is moeder overleden. [gedaagde ] en [eiseres] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Op 3 september 2020 hebben partijen vanuit de nalatenschap van moeder uit hoofde van hun vordering op moeder vanwege de nalatenschap van vader € 50.000,- per persoon laten uitkeren en op 24 mei 2022 € 31.639,39 per persoon. Het saldo van de nalatenschap van moeder is daarna nihil. De legaten aan de kleinkinderen zijn niet uitgekeerd.

4.Eerste aanleg

4.1.
[eiseres] heeft in eerste aanleg, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ter afwikkeling van de nalatenschap van moeder:
Primair:
- [gedaagde ] te veroordelen diverse bedragen aan de nalatenschap terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 22 november 2019 en voor recht te verklaren dat [gedaagde ] haar aandeel in dit bedrag aan [eiseres] verbeurt;
- alle schenkingen aan [gedaagde ] te vernietigen die het bedrag overstijgen van de voor schenkbelasting vrijgestelde schenkingen jaarlijks aan kinderen tot een bedrag van € 237.158,-op grond van artikel 7:176 BW en [gedaagde ] te veroordelen dit bedrag aan de nalatenschap terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 en voor recht te verklaren dat [gedaagde ] haar aandeel in dit bedrag aan [eiseres] verbeurt;
- de nalatenschap van moeder te verdelen naar billijkheid op grond van artikel 3:185 BW met inachtneming van alles wat door [eiseres] in de dagvaarding is gesteld en waarin begrepen de opgave roerende zaken door [eiseres] en de door haar aangegeven voorkeuren;
Subsidiair:
de legitimaire aanspraak van [eiseres] vast te stellen op een bedrag van € 97.405,50, dan wel een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding;
primair en subsidiair met veroordeling van [gedaagde ] in de kosten van de procedure.
4.2.
De rechtbank heeft de vordering tot vernietiging van de schenkingen op grond van misbruik van omstandigheden afgewezen. De rechtbank was van oordeel dat [eiseres] geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen die het oordeel kunnen dragen dat de schenkingen onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. Dit geldt zowel voor een aantal grote schenkingen (bedragen tussen € 20.000,- en € 50.000,-) als voor kleinere bedragen die [gedaagde ] en haar familie ten goede zijn gekomen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [gedaagde ] pas vanaf begin 2018 de beschikking over de bankpas van moeder heeft gekregen. Vanaf dat moment heeft [gedaagde ] op grond van het levenstestament rekening en verantwoording moeten afleggen aan [eiseres] over de wijze waarop zij haar taak heeft volbracht. Naar aanleiding van de afgelegde rekening en verantwoording heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde ] in totaal een bedrag van € 13.407,20, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2019 over een bedrag van € 6.841,67 en de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (15 november 2022) over een bedrag van € 6.565,53, moet terugbetalen aan de nalatenschap. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het aandeel van [gedaagde ] verbeurd te verklaren, omdat de situatie als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW zich niet voordoet.
Partijen hebben over de verdeling van vrijwel alle roerende zaken tijdens de zitting in eerste aanleg overeenstemming bereikt. De enige uitzondering betreft een ring met vier briljanten en een smaragd. Deze ring heeft de rechtbank toegedeeld aan [gedaagde ] .
De rechtbank heeft verder de legitieme portie van [eiseres] vastgesteld op € 16.248,62, te verminderen met de helft van de wettelijke rente die [gedaagde ] over de hiervoor genoemde bedragen van € 6.841,67 en € 6.565,53 aan de nalatenschap van moeder moet terugbetalen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1.1
[eiseres] heeft in hoger beroep elf grieven, genummerd I tot en met XI, aangevoerd tegen het vonnis van 27 december 2023. Tegen het vonnis van 1 maart 2023 zijn geen grieven gericht. Zij heeft in hoger beroep geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis van 27 december 2023 en opnieuw rechtdoende:
Primair:
1. de schenkingen door moeder aan [gedaagde ] gedaan als genoemd in de toelichting op grief XI, met uitzondering van de schenkingen van € 54.148,- aan zowel [gedaagde ] als [eiseres] gedaan, te vernietigen wegens misbruik van omstandigheden, dan wel die schenkingen te vernietigen die in het oordeel van het hof door het maken van het gestelde misbruik zijn gedaan;
2. [gedaagde ] te veroordelen de op grond van het gevorderde onder 1 vernietigde schenkingen terug te betalen aan de nalatenschap, in totaal een bedrag van € 161.532,-, dan wel een bedrag door het hof in goede justitie te betalen;
3. te bepalen dat [gedaagde ] haar aandeel in de geschonken bedragen die zij op grond van het onder 1 en 2 gevorderde aan de nalatenschap moet terugbetalen, verbeurt ten gunste van [eiseres] op grond van artikel 3:194 lid 2 BW;
4. [gedaagde ] te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen over de van de rekening van erflaatster gedane uitgaven vanaf 1 juli 2014 tot aan 20 mei 2018;
5. [gedaagde ] te veroordelen om de uitgaven die van de rekening op naam van moeder in de periode 1 juli 2014 tot 20 mei 2018 zijn gedaan, die door [gedaagde ] niet kunnen worden verantwoord als zijnde uitgaven gedaan in het belang van moeder, in de nalatenschap terug te brengen;
6. te bepalen dat [gedaagde ] haar aandeel in de niet verantwoorde bedragen, die zij op grond van het onder 5 gevorderde aan de nalatenschap moet terugbetalen, verbeurt ten gunste van [eiseres] op grond van artikel 3:194 lid 2 BW;
7. de nalatenschap te verdelen waarbij aan [eiseres] wordt toebedeeld behalve de helft van alle activa, de ring als bedoeld in grief VIII en [gedaagde ] te veroordelen deze ring aan haar af te geven op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag ingaande vanaf 14 dagen na betekening van een tot afgifte van de ring veroordelend arrest, tot een maximum van € 10.000,-;
Subsidiair:
8. de legitieme portie van [eiseres] vast te stellen op een bedrag van € 30.287,92 dan wel op een bedrag dat het hof, alle van belang zijnde feiten meegewogen, juist acht;
9. [gedaagde ] te veroordelen om aan [eiseres] haar tekort te betalen: het bedrag dat door het hof onder 8 zal worden vastgesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding, dan wel een datum door het hof te bepalen;
Primair en subsidiair:
[gedaagde ] te veroordelen in de kosten van de procedures in beide instanties.
5.1.2
[gedaagde ] heeft in incidenteel hoger beroep één grief gericht tegen het vonnis van 27 december 2023 en geconcludeerd tot vernietiging van dit vonnis voor zover, zo begrijpt het hof, het de terugbetalingsverplichting uit hoofde van de kasopnames inclusief rente betreft. Deze verplichting dient alsnog afgewezen te worden. Naar het hof begrijpt verzoekt [gedaagde ] tevens te bepalen dat als [gedaagde ] een bedrag aan de nalatenschap moet voldoen, zij ten aanzien van de terugbetalingsverplichting een betalingsregeling mag treffen.
Principaal hoger beroep
Grote en kleine schenkingen
5.2
De grieven I en II richten zich tegen het oordelen van de rechtbank dat alleen wat betreft de grote schenkingen van € 20.000,- in 2014, € 50.000,- in 2016, € 33.016,- in 2016 en € 50.000,- in 2017 (hierna gezamenlijk ook te noemen: “de grote schenkingen”) moet worden beoordeeld of sprake is van misbruik van omstandigheden en dat [eiseres] onvoldoende feiten heeft gesteld waaruit volgt dat de schenkingen door misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 7:176 BW hebben plaatsgevonden. Het hof betrekt hierbij ook grief IV, waarin [eiseres] betoogt dat moeder in feite nooit in staat is geweest om haar financiën te doen en dat [gedaagde ] dit heeft gedaan vanaf de verhuizing naar [plaats B] in 2014.
5.3
Volgens [eiseres] hebben in de periode 2014 – 2019, naast de vier grote schenkingen, ook vele andere schenkingen plaatsgevonden, in totaal tot een bedrag van € 53.096,-. Het gaat om bedragen die in de afschriften zijn benoemd als “schenkingen” of betalingen die aan [gedaagde ] of haar familie ten goede kwamen. [eiseres] stelt dat zij heel veel feiten heeft gesteld waaruit volgt dat het gedaan zijn van grote en diverse aantallen schenkingen niet logisch was en ook niet paste bij moeder. Zij heeft erop gewezen dat moeder onzeker was over haar financiën en haar beide kinderen gelijk wilde behandelen. Niet alleen [gedaagde ] heeft dat zelf gezegd, maar het volgt ook uit verschillende verklaringen en uit het levenstestament. Wat betreft de grote schenkingen is niet juist dat de eerste schenking van € 20.000,- is gedaan toen moeder nog in [plaats C] woonde, ze was op dat moment al verhuisd. Het moment van schenking roept ook vraagtekens op omdat de heer [naam 1] , die financieel advies heeft gegeven, zich zorgen maakte over de financiële toekomst als de woning minder dan € 500.000,- zou opbrengen, wat het geval is geweest: de woning is verkocht voor € 466.000,-. Daarnaast heeft [eiseres] gewezen op de vele discrepanties en fouten in de schenkingsovereenkomsten, data in de overeenkomsten die niet overeenkomen met data in de aangifte, de omstandigheid dat voor de ene schenking wél en voor de andere niet een overeenkomst is opgesteld, dat niet voor alle schenkingen aangifte schenkingsbelasting is gedaan en dat moeder het in 2008 volgens een verklaring van haar broer spannend vond om geld te lenen aan [gedaagde ] , voor welke lening een notariële akte is opgesteld, terwijl ze vervolgens in een periode van nog geen vier jaar meer dan € 200.000,- aan [gedaagde ] heeft geschonken.
Omdat moeder niet in staat was haar financiën zelf te doen, heeft zij in 2013 het levenstestament op laten stellen. [eiseres] wijst op een mail van 1 oktober 2019 van [gedaagde ] waarin zij schrijft: “
Parkinson en dementie. ZZP 5 en die krijg je niet zomaar.” Het ligt volgens [eiseres] voor de hand dat dit proces al veel langer gaande was en dat [gedaagde ] eerder dan (naar het hof begrijpt) in 2018 van de bevoegdheden die haar in het levenstestament zijn gegeven, gebruik is gaan maken. Verder heeft [eiseres] nog gesteld dat moeder ook in een afhankelijkheidspositie van [gedaagde ] verkeerde, omdat zij was verhuisd van [plaats C] naar [plaats B] , en zij daar niemand anders dan [gedaagde ] en haar gezin had. Zij was dus ook in sociaal-emotioneel opzicht in zeer belangrijke mate afhankelijk van [gedaagde ] (en haar gezin).
5.4
[gedaagde ] voert aan dat [eiseres] juist vaak degene was die druk uitoefende op moeder om geld te krijgen. Om die reden heeft moeder financieel adviseur [naam 1] ingeschakeld en is moeder overgegaan tot het opstellen van een levenstestament, zodat zij ervan verzekerd was dat [gedaagde ] degene was die haar belangen zou kunnen behartigen wanneer zij niet meer wilsbekwaam zou zijn. Moeder heeft de schenkingen aan [gedaagde ] gedaan omdat [gedaagde ] dag en nacht voor moeder klaarstond en in verband met de zorg haar baan had opgezegd, terwijl [eiseres] in de jaren 2014-2018 geen contact had met moeder. Zij betwist dat moeder haar dochters exact gelijk wilde behandelen en wijst erop dat deze opvatting van [eiseres] wordt ontkracht door berichten die [eiseres] aan moeder heeft geschreven.
[gedaagde ] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] heeft nagelaten om concrete feiten te noemen die zouden kunnen duiden op misbruik van omstandigheden op de verschillende momenten waarop de schenkingen zijn gedaan. Moeder nam volgens haar zelf de beslissingen over haar financiën en wilde zelf de schenkingen aan [gedaagde ] doen om haar te ondersteunen en te bedanken voor alles wat [gedaagde ] en haar gezin voor haar deden. Het is juist dat niet van alle grote schenkingen aangifte schenkbelasting is gedaan, [gedaagde ] wijt dit aan een onzorgvuldige afstemming met de heer [naam 1] . Zowel de schenkingsovereenkomsten als de belastingaangiften zijn gedaan door de heer [naam 1] . De veronderstelde omissies hebben betrekking op zaken die niet nadelig voor moeder zijn, maar enkel de administratieve afhechting van een aantal door moeder gewenste acties betreffen.
Moeder is pas in 2018 geestelijk achteruit gegaan. Zij had (naar het hof begrijpt: tot dat moment) een duidelijke wil ten aanzien van haar financiën. Zij liet zich wel bijstaan en adviseren, maar was in staat om zelf betalingen te doen. Volgens [gedaagde ] besprak moeder alles met de heer [naam 1] en hield hij voor haar de grote lijnen en de (on)mogelijkheden in de gaten. Voor het afleggen van rekening en verantwoording vanaf 1 juli 2014 is geen grond omdat moeder zelf haar financiën beheerde tot medio 2018.
5.5.1
Het hof overweegt als volgt. [eiseres] vordert de vernietiging van een aantal schenkingen, waaronder de grote schenkingen en diverse kleinere schenkingen, gedaan in de jaren 2014 tot en met 2018, op grond van misbruik van omstandigheden. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (artikel 3:44 lid 4 BW). Uitgangspunt is dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, daarvan de bewijslast draagt. Artikel 7:176 BW bepaalt echter dat indien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde rust, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn. Niet in geschil is dat [eiseres] als erfgenaam van moeder ook een beroep op artikel 7:176 BW kan doen.
5.5.2
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van omstandigheden stelt het hof het volgende voorop. [eiseres] heeft voor wat betreft alle schenkingen gewezen op het feit dat moeder geen verstand had van financiën, dat vader tot het overlijden in 2003 de overboekingen deed en daarna een vriendin van moeder, mevrouw [naam 2] . Voor zover volgens [eiseres] hieruit de gevolgtrekking zou kunnen worden gemaakt dat bij de schenkingen sprake moet zijn geweest van misbruik van omstandigheden, volgt het hof [eiseres] hierin niet. Zelfs als vast zou komen te staan dat moeder de overboekingen niet zelf deed, volgt hieruit nog niet dat moeder niet akkoord was met de overboekingen, zij zich onder druk gezet voelde deze te doen, of niet wist dat de overboekingen werden gedaan. Daarbij komt dat [gedaagde ] deze stelling van [eiseres] gemotiveerd heeft betwist. Voor zover haar bekend was moeder na het overlijden van vader in staat zelf de overboekingen te doen en had zij ieder geval de regie en nam zij zelf de besluiten. Zij heeft verder onweersproken erop gewezen dat moeder, toen zij in [plaats B] woonde, zelf haar betalingen deed en over een extra grote
identifiervan de Rabobank beschikte waarmee zij met de IPad betalingen kon doen. Overigens volgt uit de in eerste aanleg overgelegde correspondentie tussen moeder en [eiseres] (prod. 10 bij conclusie van antwoord) eveneens dat moeder zich ook zelf bezig hield met haar financiën.
Daarnaast heeft [eiseres] gesteld dat moeder haar beide kinderen gelijk wilde behandelen (naar het hof begrijpt: in financiële zin), ter onderbouwing waarvan zij verwijst naar het testament en het levenstestament. In het levenstestament heeft moeder bepaald dat “de vertegenwoordiger”, dat wil zeggen [gedaagde ] , gebruikelijke en bovenmatige giften mag doen, maar dat hiermee niet de regeling en de wensen als omschreven in het testament van moeder mogen worden doorkruist. In het testament heeft moeder [eiseres] en [gedaagde ] voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd. Het hof is van oordeel dat deze bepalingen in het levenstestament en in het testament niet inhouden dat beide kinderen tijdens leven van moeder evenveel zouden moeten ontvangen. Uit deze bepalingen volgt dan ook niet dat bij ongelijke behandeling ‘dus’ sprake moet zijn geweest van misbruik van omstandigheden.
Voor zover [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde ] vanaf 2014 de financiën van moeder beheerde, heeft zij deze stelling, in het licht van het verweer van [gedaagde ] , onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat sprake was van een levenstestament is hiertoe onvoldoende. Het bestaan van een levenstestament houdt niet in dat de volmachtgever (in dit geval moeder) niet meer zelf betalingen verricht of daartoe opdracht geeft. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de huisarts van moeder in december 2015 nog heeft verklaard dat zij geestelijk bekwaam was om haar eigen belangen te behartigen. Ook de omstandigheid dat moeder eind 2017 in [plaats E] is opgenomen is onvoldoende om ervan uit te gaan dat moeder toen niet meer haar financiën zelf kon regelen (zoals [eiseres] in grief IV aanvoert), gelet op het (onbetwiste) verweer van [gedaagde ] dat deze opname verband hield met een val van moeder en niet met een geestelijke achteruitgang.
Deze door [eiseres] gestelde omstandigheden zijn dan ook onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de betalingen/schenkingen vanaf 2014 door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. Dat geldt tot slot ook voor de stelling van [eiseres] dat moeder na haar verhuizing naar [plaats B] in 2014 emotioneel en sociaal volledig afhankelijk was van [gedaagde ] en haar gezin en dat zij zich om die reden gedwongen voelde de schenkingen aan [gedaagde ] te doen. [eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waarop kan worden gebaseerd dat moeder zo afhankelijk van [gedaagde ] en haar gezin was, dat zij, alhoewel zij dat niet wilde, vanwege die afhankelijkheid schenkingen aan [gedaagde ] en haar gezin heeft gedaan.
5.6
Wat betreft de grote schenkingen is het hof met de rechtbank van oordeel dat [eiseres] ook overigens geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die het oordeel kunnen dragen dat deze schenkingen door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen, mede gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde ] . Daarbij acht het hof van zwaarwegend belang de verklaring van de heer [naam 1] . Volgens deze verklaring waren de schenkingen op initiatief van moeder waren en dat zij volledig begreep wat zij wilde (prod. 2 bij conclusie van antwoord).
Het hof zal de argumenten die [eiseres] heeft aangevoerd in aanvulling op hetgeen onder r.o. 5.5.2 aan de orde is gekomen, achtereenvolgend beoordelen.
- Schenking van € 20.000,-
[eiseres] heeft gesteld dat moeder ten tijde van de schenking niet meer in haar vertrouwde omgeving, maar al in [plaats B] woonde. [gedaagde ] heeft ter zitting in hoger beroep gezegd dat moeder inderdaad in 2014, naar zij dacht in juli, is verhuisd naar [plaats B] . Deze enkele omstandigheid is echter onvoldoende om te oordelen dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Er is immers sprake van een aangifte schenkbelasting 2014, waarop de handtekening van moeder staat. [eiseres] heeft weliswaar betwist dat moeder wist waarvoor zij tekende, maar [eiseres] heeft deze stelling niet nader onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
- Schenking van € 33.016,-
[eiseres] heeft erop gewezen dat voor deze schenking geen aangifte schenkbelasting is gedaan en geen schenkingsovereenkomst is opgesteld. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat [gedaagde ] (mogelijk) nog aangifte schenkbelasting moet doen, niet meebrengt dat de schenking ‘dus’ onder invloed van misbruik van omstandigheden is gedaan. Evenmin acht het hof de afwezigheid van een schenkingsovereenkomst van doorslaggevende betekenis. Het geld is overgeboekt en uit de omschrijving op het bankafschrift volgt dat sprake is van een schenking.
- Schenkingen van € 50.000,- in 2016 en 2017
Voor de schenking in 2016 is net als voor de schenking in 2014 aangifte schenkbelasting gedaan en staat op de aangifte de handtekening van moeder. Daarnaast is voor beide schenkingen een schenkingsovereenkomst opgesteld. [eiseres] heeft gewezen op diverse discrepanties in de overeenkomsten zelf en in samenhang met de aangifte inkomstenbelasting. [eiseres] kan worden toegegeven dat de overeenkomsten minst genomen slordig zijn opgesteld door bijvoorbeeld op te nemen dat sprake is van een schenking van € 50.000,- “
zegge zeventigduizend euro” en in de ene overeenkomst op te nemen dat de schuld van [gedaagde ] aan moeder per 1 januari 2017 nog € 50.000,- zal bedragen en in de andere dat deze zelfde schuld per 1 januari 2017 wordt verlaagd naar € 0,-. Een en ander komt ook niet overeen met de aangifte inkomstenbelasting van moeder over 2016 waarin de lening al niet meer voorkomt. Deze discrepanties, die de vastlegging van de schenking betreffen, zijn echter onvoldoende om tot de conclusie te kunnen leiden dat sprake is van misbruik van omstandigheden bij het doen van de schenkingen zelf. De heer [naam 1] heeft immers verklaard, zoals hiervoor al weergegeven, dat de schenkingen op initiatief van moeder waren en dat zij volledig begreep wat ze wilde (prod. 2 bij conclusie van antwoord). Het hof heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaring. De enkele omstandigheid dat hij ook [gedaagde ] adviseerde, is daarvoor niet voldoende. Daarnaast blijkt uit de overgelegde bankafschriften dat [gedaagde ] in 2016 tot juli maandelijks € 500,- aan moeder betaalde, hetgeen overeenkomt met 6% rente over € 100.000,- op maandbasis en vanaf 1 juli 2016 € 250,- per maand, welk bedrag overeenkomt met een verschuldigde maandelijkse rente van 6% over € 50.000,-. Bij de betaling op 3 juli 2016 staat bovendien als omschrijving “lening bedrag na schenking aangepast”. Dit wijst erop dat [gedaagde ] niet ervan is uitgegaan dat de schuld in 2016 al geheel was kwijtgescholden, wat wordt bevestigd door de mail van haar partner aan de heer [naam 1] van 23 juni 2016 (prod. 11 bij conclusie van antwoord). Overigens blijkt naar het oordeel van het hof uit de als productie 12 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie tussen de partner van [gedaagde ] en de heer [naam 1] van begin 2017 dat het de bedoeling was het tweede gedeelte van de resterende lening (niet eerder dan) in 2017 kwijt te schelden.
Het hof begrijpt dat [eiseres] van mening is dat onwaarschijnlijk is dat moeder de schenkingen heeft willen doen, omdat zij zich, voor de verhuizing naar [plaats B] , zorgen maakte over haar financiële situatie en ook de heer [naam 1] zijn zorgen heeft uitgesproken in 2014. Daargelaten dat het hof uit het advies van de heer [naam 1] niet kan opmaken dat hij zich zorgen maakt over de financiële situatie van moeder, heeft hij in zijn verklaring van 2 januari 2023 geschreven dat het bleek dat moeder veel minder financiële middelen nodig had om van te leven en de lange-termijn-zorg van te betalen en dat dit haar heeft doen besluiten meer weg te schenken richting [gedaagde ] en haar partner. Ook deze stelling is dan ook onvoldoende om tot een misbruik van omstandigheden te komen.
5.7
De conclusie van het voorgaande is, dat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat de grote schenkingen door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Ook haar bewijsaanbod zal om die reden worden gepasseerd.
5.8
Naast de grote schenkingen heeft [eiseres] aangevoerd dat ook allerlei andere schenkingen in de periode van 2014 tot en met 2019 hebben plaatsgevonden, al dan niet in de vorm van betalingen die [gedaagde ] of haar kinderen ten goede kwamen. [eiseres] heeft een overzicht gemaakt (productie 50 bij MvG) waarin zij tot een totaal van € 53.096,79 aan schenkingen komt.
Het hof begrijpt dat [gedaagde ] ook wat betreft de “kleinere” schenkingen van mening is dat [eiseres] heeft nagelaten om concrete feiten te noemen die zouden kunnen duiden op misbruik van omstandigheden. Daarnaast heeft [gedaagde ] erop gewezen dat zij pas vanaf 2018 gebruik heeft gemaakt van de volmacht uit het levenstestament. Over de periode 2018 tot 2020 heeft zij rekening en verantwoording afgelegd.
5.9
Het hof overweegt als volgt.
Voor zover [eiseres] in haar overzicht “niet betaalde rente” heeft opgenomen, heeft zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waarom sprake zou zijn van een schenking die onder misbruik van omstandigheden heeft plaatsgevonden. Daarbij acht het hof van belang dat het bij deze posten niet gaat om een betaling door moeder, maar om het niet betalen van de verschuldigde rente over de geldlening. De rechtshandeling waartoe [gedaagde ] moeder zou hebben bewogen is in dat geval het kwijtschelden van rente over een aantal maanden. Dat daarvan sprake is en dat daarbij ook sprake is van misbruik van omstandigheden heeft [eiseres] niet nader onderbouwd.
Verder heeft [gedaagde ] in eerste aanleg verklaard dat moeder ten behoeve van haar in 2016 € 1.400,- aan Double Helix heeft betaald en in 2017 € 7.037,- aan [naam] . De betaling aan Double Helix is gedaan omdat [gedaagde ] haar baan had opgezegd om meer bij erflaatster te kunnen zijn, terwijl [naam] de eigen schilder van moeder in [plaats C] was, die als verrassing van moeder bij [gedaagde ] heeft geschilderd. De betaling van € 175,- voor de zwemles van [naam 3] in 2014 betrof volgens haar een gebruikelijke, niet-bovenmatige gift in de zin van artikel 4:69 lid 1 BW. Het hof is van oordeel dat in het licht van deze uitleg van [gedaagde ] [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd waarom deze betalingen onder misbruik van omstandigheden hebben plaatsgevonden.
Wat betreft de overige betalingen in de jaren 2014 tot medio 2018 overweegt het hof als volgt. Buiten de hiervoor al besproken stellingen van [eiseres] dat sprake is van misbruik van omstandigheden omdat moeder onzeker was over haar financiën, haar eigen financiën niet kon beheren en moeder haar dochters gelijk wilde behandelen, heeft [eiseres] geen andere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de betalingen onder misbruik van omstandigheden hebben plaatsgevonden. De enkele overboeking van bedragen naar [gedaagde ] is daarvoor ook onvoldoende. Aan [eiseres] kan worden toegegeven dat het al met al om een aanzienlijke vermogensoverheveling gaat, maar ook die omstandigheid maakt niet dat voldoende concreet is gesteld dat sprake is van een misbruik van omstandigheden.
Ten aanzien van de betalingen in 2018 en 2019 geldt dat tussen partijen niet in geschil is dat moeder in die periode niet meer zelf de betalingen kon doen, zodat [gedaagde ] op basis van de machtiging in het levenstestament de financiën van moeder regelde. Van misbruik van omstandigheden in de zin van 3:44 in verbinding met 7:176 BW kan dan ook geen sprake zijn.
Het voorgaande laat onverlet dat het hof bij de behandeling van grief XI zal beoordelen of sprake is van schenkingen die bij de berekening van de legitieme portie moeten worden betrokken.
[eiseres] heeft in grief IV betoogd dat [gedaagde ] moet worden veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording. Uit de met deze grief corresponderende vorderingen blijkt dat de rekening en verantwoording moet zien op de periode van 1 juli 2014 tot 20 mei 2018. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde ] in deze periode de financiën van moeder beheerde, zodat het hof deze vordering afwijst. De grieven I, II en IV falen.
Uitgaven ‘dubieus’
5.1
Grief III van [eiseres] richt zich tegen de beslissing van de rechtbank dat het enkele feit dat er bedragen aan [gedaagde ] (en haar gezin) ten goede zijn gekomen, nog niet betekent dat die bedragen (het hof begrijpt: uitgaven) onrechtmatig zijn. Het gaat hierbij om betalingen die in de periode 2014-2019 hebben plaatsgevonden, die volgens [eiseres] niet ten gunste van moeder zijn geweest. [eiseres] heeft deze betalingen in een Excel-overzicht verwerkt en gerubriceerd als ‘uitgaven dubieus’.
Volgens [eiseres] moet worden gekeken naar de aard en omvang van de uitgaven en de situatie waarin de uitgaven zijn gedaan. Moeder woonde in een luxe verzorgingshuis waar het haar aan niets ontbrak. De uitgaven passen niet bij de uitgaven van een dame op leeftijd, terwijl geldt dat al die uitgaven werden gedaan met een bankpas die [gedaagde ] in haar bezit had. [eiseres] wijst daarbij op een mail van [gedaagde ] waarin [gedaagde ] schrijft dat moeder jaren geleden heeft besloten om haar de beslissingen omtrent de zorg en financiën toe te vertrouwen en dat dit in het levenstestament staat. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde ] dan ook gelogen over het beheer van de financiën.
5.11
[gedaagde ] voert aan dat zij met de mail die zij heeft gezonden, destijds heeft willen aangeven dat er een besluit was genomen dat als moeder het niet meer zelf kon, [gedaagde ] het zou overnemen.
5.12
Het hof begrijpt de grief van [eiseres] aldus, dat zij zich niet beroept op artikel 7:176 BW, maar op onrechtmatig handelen van [gedaagde ] , omdat [gedaagde ] al veel eerder dan zij bij de rechtbank heeft gesteld, de financiën van moeder beheerde. Uit de manier waarop [gedaagde ] de grief van [eiseres] heeft weergegeven in de memorie van antwoord maakt het hof op dat [gedaagde ] de grief ook op deze wijze heeft begrepen.
Anders dan [eiseres] leidt het hof uit de tekst van de mail niet af dat [gedaagde ] al veel eerder dan zij in de procedure heeft gesteld de financiën van moeder beheerde. De mail dateert van oktober 2019 en het hof maakt uit de tekst van de volledige mail op dat er discussie was tussen [eiseres] en [gedaagde ] over de plek waar moeder op dat moment zou moeten wonen. Het is begrijpelijk dat [gedaagde ] in die situatie verwijst naar het levenstestament om aan te geven dat zij degene is die daarover beslist.
Voor het overige heeft [eiseres] op geen enkele wijze onderbouwd dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen door [gedaagde ] bij elk van de uitgaven die volgens [eiseres] dubieus zijn en dat daarbij is voldaan aan de eisen die artikel 6:162 BW aan onrechtmatig handelen stelt.
Voor zover [eiseres] zich toch heeft willen beroepen op misbruik van omstandigheden in de zin van artikel 7:176 BW, is het hof van oordeel dat zij ook hiervoor onvoldoende heeft gesteld. [eiseres] had in dat geval voor elk van de uitgaven moeten stellen dat en op welke grond sprake is van een schenking die onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Het hof acht niet uitgesloten dat een deel van de uitgaven aan [gedaagde ] en/of haar gezin ten goede is gekomen, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan het hof niet vaststellen dat hierbij sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. De grief faalt.
Rekening en verantwoording periode 2018-2019
5.13
Met grief V komt [eiseres] op tegen de overweging van de rechtbank dat in de periode waarover [gedaagde ] rekening en verantwoording heeft afgelegd, niet duidelijk is geworden dat [gedaagde ] bepaalde uitgaven ten gunste van zichzelf deed. [gedaagde ] heeft in de door haar opgestelde rekening en verantwoording opgenomen dat tot een bedrag van € 34.009,24 schenkingen zijn gedaan, maar deze zijn niet tot dit precieze bedrag terug te vinden in de afschriften. [eiseres] wijst daarnaast erop dat de rechtbank in deze periode veel uitgaven van [gedaagde ] als zijnde onbevoegd en daarmee onrechtmatig heeft gekwalificeerd. Dergelijke uitgaven zijn ook in de periode voor 2018 gedaan. Voor [eiseres] is niet te begrijpen waarom wat betreft de uitgaven voor 2018 niet is geoordeeld dat deze onrechtmatig zijn geweest of in de vorm van schenkingen.
5.14
[gedaagde ] betwist dat zij over de periode tot medio 2018 rekening en verantwoording moest afleggen, omdat zij toen niet het beheer voerde over de financiële zaken van moeder. Moeder wilde zoveel mogelijk vermogen aan [gedaagde ] en haar gezin doen toekomen, kende haar vermogenspositie en had toegang tot haar saldi en inzicht in de gedane transacties.
5.15
De rechtbank heeft overwogen dat [gedaagde ] met behulp van een formulier van de Rechtspraak (het formulier ‘Rekening en verantwoording, beschermingsbewind en curatele’) rekening en verantwoording heeft afgelegd over de periode van 20 mei 2018 tot en met 22 november 2019. Voor zover [eiseres] uitgaven heeft aangemerkt als dubieus en daarmee kennelijk als onrechtmatig, is de rechtbank van oordeel geweest dat zij daartoe onvoldoende heeft gesteld. Verder is sprake geweest van giften aan [gedaagde ] , haar partner en/of haar kinderen. Daartoe was [gedaagde ] op grond van het levenstestament bevoegd. Deze heeft de rechtbank meegenomen bij de berekening van de legitieme portie van [eiseres] , met uitzondering van de gebruikelijke, niet bovenmatige giften. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde ] over een enkele (grotere) uitgave geen rekening en verantwoording heeft afgelegd, waarbij de rechtbank ook heeft gekeken naar de uitgaven in de periode van januari 2018 tot mei 2018. Omdat [gedaagde ] in die periode over de bankpas van moeder beschikte en moeder naar de gesloten afdeling was verhuisd, was de rechtbank van oordeel dat het op de weg van [gedaagde ] had gelegen om die (grotere) posten toe te lichten. Over de periode van 2018 tot het overlijden van moeder gaat het om een bedrag van € 3.041,67 dat door [gedaagde ] moet worden terugbetaald aan de nalatenschap.
5.16
Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief dat de grief ziet op de schenkingen die [gedaagde ] in de rekening en verantwoording heeft opgenomen. [gedaagde ] heeft in deze rekening en verantwoording een bedrag van € 34.009,24 aan giften en schenkingen opgenomen. Terecht merkt [eiseres] op dat dit (totaal)bedrag niet in de bankafschriften is terug te vinden. Ook de specificatie die [gedaagde ] bij de rekening en verantwoording heeft gevoegd (in eerste aanleg overgelegd als bijlage bij prod. 13 van de conclusie van antwoord) biedt niet volledig opheldering. In deze specificatie is een totaalbedrag van € 32.310,40 aan giften en schenkingen genoemd, onderverdeeld in € 29.652,- aan schenkingen en een aantal kleinere posten. Dit betekent echter niet dat sprake is van schenkingen die [gedaagde ] niet mocht doen.
Tussen partijen is immers niet in geschil dat [eiseres] en [gedaagde ] in 2018 ieder € 5.320,- geschonken hebben gekregen en in 2019 ieder € 5.428,-. Daarnaast is aan [eiseres] in 2018 nog een bedrag van € 4.520,- geschonken en in 2019 € 4.360,-. Verder is in de betreffende periode naast de reeds genoemde bedragen ook aan de partner en de kinderen van [gedaagde ] ieder een bedrag van € 2.129,- is geschonken. Tot het doen van deze schenkingen was [gedaagde ] op grond van het levenstestament bevoegd. Het totaal van deze schenkingen bedraagt al € 38.892,-. Daarnaast is in de toelichting op de rekening en verantwoording als gift een bedrag van € 1.200,- opgenomen dat aan [eiseres] is betaald (twaalf maandelijkse betalingen van € 100,-). Of dit daadwerkelijk een gift is, kan in het midden blijven, omdat dit bedrag in ieder geval niet aan [gedaagde ] ten goede is gekomen. De overige betalingen over 2018 die in de toelichting als giften zijn opgenomen, betreffen kleinere uitgaven. Naar het oordeel van het hof heeft [eiseres] niet (voldoende) toegelicht waarom [gedaagde ] geen enkele van deze giften had mogen doen, en waarom deze als onrechtmatig moeten worden gekwalificeerd. De omstandigheid dat de rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde ] een aantal bedragen moet terugbetalen aan de nalatenschap omdat zij hierover onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd, terwijl vóór 2018 aan dezelfde soort bedrijven betalingen zijn verricht, is hiertoe onvoldoende. Wat betreft de uitgaven in de periode voor 2018 is immers niet komen vast te staan dat moeder niet haar eigen financiën beheerde of dat sprake is geweest van schenkingen (in de vorm van uitgaven) die onder misbruik van omstandigheden hebben plaatsgevonden.
Voor zover [eiseres] , gelet op hetgeen zij in de toelichting op grief XI heeft opgemerkt, heeft bedoeld te stellen dat het verschil tussen het bedrag dat is genoemd in de rekening en verantwoording enerzijds en het bedrag dat door de notaris is opgenomen in een brief van 11 februari 2020 anderzijds, alsnog moet worden gezien als een schenking die onder misbruik van omstandigheden heeft plaatsgevonden aan [gedaagde ] , faalt de grief eveneens.
[eiseres] neemt als uitgangspunt dat het bedrag aan schenkingen dat de notaris in zijn brief van 11 februari 2020 heeft opgenomen (€ 21.496,-), het juiste bedrag is, zodat over het verschil tussen het bedrag dat in de rekening en verantwoording aan schenkingen is opgenomen (€ 34.009,24) en het bedrag in de brief van de notaris geen rekening en verantwoording is afgelegd. Zoals hiervoor reeds is overwogen, zijn in de periode 2018/2019 meer schenkingen aan [eiseres] , [gedaagde ] en de partner en kinderen van [gedaagde ] gedaan, zodat het bedrag in de brief van de notaris niet juist is.
Kasopnames
5.17
Grief VI ziet op het oordeel van de rechtbank dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dus onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan tot het oordeel kan worden gekomen dat de gelden die per pin zijn opgenomen (de ‘kasopnames’) en over een jaar bezien meer dan € 1.400,- bedragen op grond van misbruik van omstandigheden, ongerechtvaardigde betaling dan wel onrechtmatige daad door [gedaagde ] aan de nalatenschap moeten worden terugbetaald. In 2014 is in totaal € 1.050,- per bank opgenomen, terwijl in de jaren erna de bedragen steeds hoger werden met een piek in 2016. Volgens [eiseres] beschikte [gedaagde ] over de bankpas. Zij wijst erop dat [gedaagde ] , nadat zij een verzoek van een vriendin van moeder had gekregen om geld van de bank op te halen, reageerde met “ja hoor”, wat volgens [eiseres] een aanwijzing is dat [gedaagde ] over de bankpas beschikte. Ook gelet op een aantal opnames kort achter elkaar (bijvoorbeeld in de periode van 23 tot en met 25 juli 2016) en de tijdstippen waarop de uitgaven en de kasopnames worden gedaan, kan worden afgeleid dat deze uitgaven niet door moeder zijn gedaan of aan haar ten goede zijn gekomen.
5.18
[gedaagde ] betwist dat zij de bankpas steeds bij zich had en dat zij daarmee onbeperkt en zonder dat moeder dit wist of goedkeurde, uitgaven ten behoeve van haarzelf zou hebben gedaan. Ook heeft [eiseres] nagelaten te stellen en onderbouwen waarom sprake zou zijn van misbruik van omstandigheden. Tot medio 2018 was moeder in staat zelf te bepalen en erop toe te zien wat er met haar vermogen gebeurde. Vanaf medio 2018 hield [gedaagde ] de pas op verzoek van moeder bij zich.
5.19
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [eiseres] – ook in hoger beroep – niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De enkele omstandigheid dat het totaalbedrag van de kasopnames in de jaren 2015 tot 2017 hoger lag dan in 2014, is daartoe niet voldoende. Zoals de rechtbank heeft overwogen, wil dit niet zeggen dat moeder niet méér wilde opnemen dan in 2014. Bovendien kan uit de hogere opnames niet worden afgeleid dat deze bedragen niet aan moeder ten goede zijn gekomen. [eiseres] heeft in hoger beroep nader toegelicht waarom zij van mening is dat [gedaagde ] de bankpas al vóór 2018 in haar bezit had. Zelfs als daarvan wordt uitgegaan, maakt dit, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet dat sprake is van misbruik van omstandigheden, ongerechtvaardigde betaling of een onrechtmatige daad of een andere grondslag die tot terugbetaling door [gedaagde ] noopt. Ook grief VI faalt.
Verbeuren van aandeel (3:194 lid 2 BW)
5.2
[eiseres] komt met grief VII op tegen het oordeel van de rechtbank dat het aandeel van [gedaagde ] in de nalatenschap niet verbeurd zal worden verklaard, omdat de situatie als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW zich niet voordoet. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde ] bewust het vermogen van moeder doen slinken, zodat bij het overlijden van moeder nog slechts voldoende geld resteerde om de vorderingen uit hoofde van de nalatenschap van vader uit te keren. [eiseres] verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad uit 2017 (HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:565) en stelt dat de zaak tussen haar en [gedaagde ] overeenkomsten met die casus heeft.
5.21
Volgens [gedaagde ] heeft zij naar beste kunnen geprobeerd om inzicht te geven in de financiële situatie van moeder en heeft zij daarover voor zover vereist rekening en verantwoording afgelegd. Van opzet tot het buiten de afrekening houden van één of meer bestanddelen is geen sprake geweest.
5.22
Uit de grief volgt dat [eiseres] van mening is dat [gedaagde ] heeft gelogen over de schenkingen, in die zin dat, naar het hof begrijpt, moeder geen schenkingen aan [gedaagde ] heeft gedaan. Zoals uit de behandeling van de voorgaande grieven volgt, is het hof van oordeel dat wel sprake is geweest van (niet vernietigbare) schenkingen van moeder aan [gedaagde ] . Anders dan in de door [eiseres] aangehaalde zaak uit 2017 heeft [gedaagde ] ook niet gelogen over de schenkingen. Voorafgaand aan de procedure heeft zij informatie gegeven over de gelden die uit het vermogen van moeder aan haar zijn overgemaakt en bankafschriften overgelegd. Voor zover in de procedure is geoordeeld dat bepaalde overboekingen, anders dan [gedaagde ] heeft betoogd, als een schenking moeten worden aangemerkt waarmee rekening moet worden gehouden bij het berekenen van de legitimaire massa, is het hof van oordeel dat [eiseres] onvoldoende concrete feiten heeft gesteld waaruit volgt dat [gedaagde ] opzettelijk deze betalingen heeft willen verzwijgen, zoek maken of verborgen houden voor [eiseres] .
Het bewijsaanbod van [eiseres] om de heer [naam 1] en de partner van [gedaagde ] , de heer [naam 4] , te horen en dat betrekking heeft op het aantonen van opzet, gericht op het zo veel mogelijk opmaken van het vermogen van moeder, wordt gelet op het voorgaande gepasseerd. De grief slaagt niet.
Ring
5.23
Grief VIII richt zich tegen het oordeel van de rechtbank om de ring met vier briljanten en een smaragd toe te delen aan [gedaagde ] , zodat zij deze aan haar dochter kan geven. Volgens [eiseres] was de ring bedoeld voor de oudste dochter en zou deze na haar naar de volgende generatie gaan, dat wil zeggen de dochter van [gedaagde ] . Zij wil de ring dan ook toegedeeld krijgen, waarbij zij wil laten vastleggen dat de ring na haar overlijden naar de dochter van [gedaagde ] gaat. Zij hecht veel emotionele waarde aan het verkrijgen van de ring.
5.24
Volgens [gedaagde ] heeft moeder de ring aan [naam 5] geschonken (de dochter van [gedaagde ] ) en is de armband met diamanten door moeder aan [eiseres] beloofd.
5.25
Het hof zal de beslissing van de rechtbank bekrachtigen. Ook in hoger beroep zijn partijen het erover eens dat de ring in ieder geval uiteindelijk aan de dochter van [gedaagde ] moet toekomen. Hoewel het hof begrip heeft voor de emotionele waarde die [eiseres] voelt bij de ring, is het van oordeel dat, gelet op de slechte verhoudingen tussen partijen, een regeling waarbij wordt vastgelegd dat de dochter van [gedaagde ] na overlijden van [eiseres] niet haalbaar is, nog daargelaten dat [eiseres] ook niet uiteen heeft gezet hoe die regeling eruit zou moeten komen te zien en afgifte van de ring heeft gevorderd op straffe van een dwangsom. Daarbij komt dat [eiseres] andere sieraden uit de nalatenschap van moeder heeft ontvangen.
Tussenconclusie
5.26
De conclusie van het voorgaande is dat de grieven I tot en met VIII van [eiseres] falen. Het hof komt daarom toe aan de behandeling van de grieven IX tot en met XI die zien op de schending van de legitieme portie. Deze grieven komen erop neer dat ten onrechte een aantal betalingen en schenkingen niet is meegenomen bij de berekening van de legitimaire massa, als gevolg waarvan de legitieme portie van [eiseres] op een te laag bedrag is vastgesteld.
Vaststelling legitieme portie
5.27
Wat betreft het door [eiseres] in grief IX genoemde bedrag aan schenkbelasting dat moeder ten behoeve van [gedaagde ] heeft betaald over de eerste schenking van € 50.000,-, zijn partijen het tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep erover eens geworden dat het gaat om een bedrag van € 4.966,-, dat op 11 november 2016 door moeder aan de belastingdienst is betaald. Het hof zal met dit bedrag rekening houden.
5.28
[eiseres] is daarnaast van mening (grief X) dat rekening moet worden gehouden met het verschil aan schenkingen dat [gedaagde ] in de rekening en verantwoording over de jaren 2018 en 2019 heeft opgenomen (€ 34.009,24) en de schenkingen die de partner van [gedaagde ] in zijn brief aan de notaris van 11 februari 2020 heeft opgenomen (€ 21.496,-), zijnde € 12.513,24. [gedaagde ] betwist dat dit bedrag moet worden opgeteld bij de legitimaire massa, omdat in de periode van 20 mei 2018 tot 22 november 2019 een aantal schenkingen is gedaan aan [eiseres] , [gedaagde ] , de kinderen van [gedaagde ] en haar partner, met welk schenkingen de rechtbank al rekening heeft gehouden.
Zoals al in r.o. 5.16 aan de orde is geweest, heeft [gedaagde ] bij de rekening en verantwoording ook een specificatie heeft overgelegd van de gedane schenkingen. In de rekening en verantwoording wordt een bedrag van € 34.009,24 genoemd, volgens de specificatie betreft het een bedrag van € 32.310,40. [gedaagde ] heeft geen verklaring gegeven voor het verschil.
Wat betreft de in de specificatie genoemde bedragen is allereerst een bedrag van € 29.652,- aan schenkingen genoemd. Het hof heeft in r.o. 5.16 al overwogen, dat voor een hoger bedrag schenkingen hebben plaatsgevonden, namelijk voor een bedrag van € 38.892,-. Met deze schenkingen heeft de rechtbank al rekening gehouden bij het bepalen van de legitimaire massa. In de specificatie is daarnaast een bedrag van € 1.200,- als betaling aan [eiseres] opgenomen en een bedrag van € 498,99 als cadeau van moeder aan haar kleinzoon. Net zo min als de rechtbank ziet het hof aanleiding deze bedragen mee te nemen bij de berekening van de legitimaire massa. Tot slot zijn kleinere bedragen opgenomen tot een bedrag van € 959,41. De rechtbank heeft al rekening gehouden met dit (totaal) bedrag (r.o. 4.42 van het bestreden vonnis).
5.29
In grief XI noemt [eiseres] de bedragen die volgens haar meegenomen moeten worden bij de berekening van de legitimaire massa. Daartoe behoort het bedrag van € 53.096,-, waarop ook de grieven I en II zagen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan het hof niet vaststellen dat de opgevoerde bedragen voor het niet betalen van rente ook een schenking of gift betreffen (vgl. r.o. 5.9). Met deze bedragen (in totaal € 2.450,-) houdt het hof dan ook geen rekening. Verder is door de rechtbank al rekening gehouden met de betalingen in 2015 met de omschrijving ‘eigenwijs praktijk factuur [naam 3] ’ van € 1.319,25, in de 2016 met de omschrijving ‘ Double Helix ’ van (in totaal) € 1.400,- en in 2017 met de omschrijving ‘ [naam] ’ van (in totaal) € 7.037,- (r.o. 4.41 van het bestreden vonnis). Ook heeft de rechtbank al rekening gehouden met de betalingen in 2018 met de omschrijving ‘Ako’ van (in totaal) € 146,74, ‘Yoga Specials’ van € 28,95, ‘Wise and Well’ van € 37,95 en ‘Timberland’ van € 147,98 en met alle door [eiseres] opgevoerde uitgaven in 2019.
[gedaagde ] heeft niet alleen gewezen op de dubbeltellingen, maar daarnaast ook betwist dat het gehele bedrag van € 53.096,- moet worden toegevoegd omdat de meest bedragen niet aan haar ten gunste zijn gekomen en omdat het gaat om gebruikelijke, niet bovenmatige giften. Het hof volgt [gedaagde ] daarin voor zover het gaat om de zwemles van [naam 3] in 2014 (€ 175,-) en de betaling van € 246,- voor een gitaar voor [naam 6] in 2016, welke betalingen het hof eveneens ziet als gebruikelijke, niet bovenmatige giften. Verder is voor het hof zonder nadere toelichting van [eiseres] , die ontbreekt, niet duidelijk op welke wijze de betalingen met de omschrijving ‘ […] ’ van € 100,- in 2016 en ‘ [naam 7] ’ van € 212,52 in 2018 aan [gedaagde ] ten goede zijn gekomen. De betaling van € 498,99 met omschrijving ‘Adyen’ in 2018 betreft de fiets voor [naam 3] , waarvan [gedaagde ] heeft toegelicht dat dit een cadeau voor zijn verjaardag betrof. Het hof is van oordeel dat ook deze uitgave een gebruikelijke, niet bovenmatige gift betreft. Voor het overige gaat het om betalingen aan [gedaagde ] of betalingen ten behoeve van de kinderen (schoolreis, TSO e.d.). Gelet op de omvang van de betalingen is het hof van oordeel dat niet meer van “gebruikelijke, niet bovenmatige” giften kan worden gesproken en heeft [gedaagde ] onvoldoende betwist dat met deze schenkingen rekening moet worden gehouden bij de berekening van de legitimaire massa.
Dit betekent dat het hof in aanvulling op de bedragen die de rechtbank bij de berekening van de legitimaire massa heeft meegenomen, met de volgende schenkingen rekening houdt:
2014: € 5.000,-;
2015: € 9.256,22;
2016: € 4.500,-;
2017: € 9.506,50;
2018: € 1.920,-.
Totaal: € 30.182,72.
5.3
Met inachtneming van het voorgaande en hetgeen de rechtbank al heeft vastgesteld en waartegen partijen niet hebben gegriefd, berekent het hof de legitimaire massa op het navolgende bedrag:
Goederen van de nalatenschap: € 13.407,20 + p.m. (wettelijke rente)
Giften aan [eiseres] : € 54.148,-
Giften aan [gedaagde ] : € 221.614,-
Giften aan partner en kinderen: € 8.516,-
Giften volgens r.o. 4.41 bestreden vonnis € 9.756,25
Giften volgens r.o. 4.42 bestreden vonnis € 959,41
Schenkbelasting (r.o. 5.27 arrest) € 4.966,-
“kleinere” schenkingen (r.o. 5.29 arrest)
€ 30.182,72
Totaal € 343.549,58
De legitieme portie van [eiseres] bedraagt dan (1/4e van 343.549,58 =) € 85.887,40 -/- 6.703,60 + p.m. (helft saldo nalatenschap met wettelijke rente) -/- 54.148,- (giften aan [eiseres] ) = € 25.035,80 minus p.m. (helft wettelijke rente).
[eiseres] heeft gevorderd [gedaagde ] te veroordelen aan [eiseres] haar tekort te betalen. [gedaagde ] heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd. Het hof zal deze vordering toewijzen, met dien verstande dat de wettelijke rente, evenals de rechtbank heeft gedaan, zal worden afgewezen, omdat (ook) het hof niet kan vaststellen dat sprake is van verzuim.
Incidenteel appel
5.31
[gedaagde ] heeft één grief gericht tegen het bestreden vonnis. Deze ziet op de veroordeling van [gedaagde ] om een bedrag van € 3.800,- aan (niet verantwoorde) pinopnames in 2018 terug te betalen aan de nalatenschap, te vermeerderen van de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 november 2019. Volgens [gedaagde ] pinde zij op verzoek van onder andere medewerkers van de verzorging met wie moeder op stap ging en op verzoek van [eiseres] . Uitgaven werden met cash geld gedaan. [gedaagde ] heeft ervoor gezorgd dat bij moeder steeds voldoende cashgeld beschikbaar was om de nodige uitgaven te bekostigen. Daarnaast gaf moeder op de momenten dat zij bij de tijd was, vaak aan [gedaagde ] aan dat zij extra mocht pinnen om dat te besteden aan de kleinkinderen, om iets leuks van te kopen en voor feestdagen en verjaardagen. [gedaagde ] heeft geen toezicht kunnen houden op wat met het gepinde geld is gebeurd.
5.32
[eiseres] wijst erop dat juist in de jaren waarin moeder steeds minder geld uitgaf/hoefde uit te geven, de contante opnames toenamen. Deze opnames moeten door [gedaagde ] zijn gedaan gegeven de medische conditie van moeder. De opnames in 2018 zijn gedaan toen moeder op een gesloten afdeling verbleef. Zij betwist dat de medewerkers van [XX] (hof: het wooncentrum waar moeder in 2018 naartoe is verhuisd) met moeder op stap gingen, aangezien daarvoor de capaciteit ontbrak. De mails waarnaar [gedaagde ] heeft verwezen ter onderbouwing van haar stelling dat zij op verzoek van medewerkers geld pinde, zien op de aankoop van sokken en toiletartikelen, niet op pinopnames. Het beleid van [XX] was ook dat er geen contant geld of een pinpas op de kamer moest zijn. [eiseres] vond het zelf vervelend om geld te vragen voor het doen van uitgaven door haar voor moeder en [gedaagde ] was daar ook duidelijk over. In een mail van 1 oktober 2019 heeft zij aan [eiseres] geschreven
“Je hebt nergens recht op en je kunt ook geen declaraties indienen voor hapjes of wat dan ook.”Verder blijkt uit de rekening en verantwoording dat [gedaagde ] nog heel veel zaken voor moeder kocht.
5.33
Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof voorop, dat door [gedaagde ] niet is betwist dat zij de pinopnames heeft gedaan en dat deze zijn gedaan in de periode dat [gedaagde ] rekening en verantwoording moet afleggen over de wijze waarop zij de vermogensrechtelijke belangen van moeder heeft behartigd (artikel 2 van het levenstestament). In artikel 2 van het levenstestament is tevens opgenomen dat de gevolmachtigde, dat wil zeggen [gedaagde ] , een administratieplicht heeft van alle handelingen die hij als gevolmachtigde namens moeder verricht of laat verrichten.
Het lag dan ook op de weg van [gedaagde ] om nauwkeurig bij te houden wat met het geld, dat zij had opgenomen, gebeurde. Zij had om bonnetjes kunnen vragen of uitleg als het geld “op” was. Voor zover het geld is besteed aan de kleinkinderen, had het voor [gedaagde ] nog veel eenvoudiger moeten zijn rekening en verantwoording af te leggen: zij weet als geen ander wanneer de kleinkinderen jarig zijn en had eenvoudig kunnen noteren welke bedragen zij toen aan haar kinderen heeft gegeven. Ook voor cadeautjes tussendoor of met de feestdagen was dat mogelijk geweest.
Niet betwist is dat het totaal opgenomen bedrag veel hoger is dan in de jaren 2014-2015 gebruikelijk was. Evenals de rechtbank gaat het hof er daarom vanuit dat [gedaagde ] het bedrag dat hoger ligt dan in die jaren gebruikelijk was, zonder recht van de bankrekening van moeder heeft gepind ten behoeve van zichzelf. De grief treft geen doel.
5.34
[gedaagde ] verzoekt te bepalen dat zij een betalingsregeling mag treffen als zij een betaling aan de nalatenschap moet voldoen. Zij beschikt niet over liggende gelden waarmee zij enige vordering kan voldoen. Haar spaargeld is opgegaan aan de procedures en is besteed aan de financiering van de door haar bewoonde woning.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten niet akkoord te gaan met een betalingsregeling.
5.35
Het hof zal het verzoek niet toewijzen. Artikel 4:5 BW, waarop [gedaagde ] haar verzoek heeft gebaseerd, bepaalt onder andere dat de rechtbank wegens gewichtige redenen kan bepalen dat de geldsom die in verband met de verdeling van de nalatenschap verschuldigd is in termijnen kan worden voldaan en dat de rechtbank hierbij let op de belangen van beide partijen. [gedaagde ] heeft geen enkele onderbouwing gegeven van haar financiële situatie. Of sprake is van gewichtige redenen, kan het hof dan ook niet vaststellen. Evenmin kan het hof een belangenafweging maken. Overigens heeft [gedaagde ] haar verzoek ook niet in haar petitum opgenomen.
Slotoverweging
5.36
Partijen hebben over en weer een bewijsaanbod gedaan. Geen van beiden hebben concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden dan hiervoor vermeld zodat het bewijsaanbod van zowel [eiseres] als [gedaagde ] wordt gepasseerd.
De grieven IX tot en met XI van [eiseres] slagen. Het vonnis waarvan beroep zal deels worden vernietigd. Gelet op de familierelatie tussen partijen zal het hof ook in hoger beroep de proceskosten compenseren.

6.Beslissing

Het hof, rechtdoende in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de legitieme portie van [eiseres] is vastgesteld op een bedrag van € 16.248,62 minus p.m. (helft wettelijke rente als genoemd onder 5.1 en 5.2 van het bestreden vonnis)
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de legitieme portie van [eiseres] vast op een bedrag van € € 25.035,80 minus p.m. (te weten de helft van de wettelijke rente over een bedrag van € 6.565,53 vanaf de dag van dagvaarding (15 november 2022) tot de dag van volledige betaling en de helft van de wettelijke rente over een bedrag van € 6.841,67 vanaf 22 november 2019 tot de dag van volledige betaling);
veroordeelt [gedaagde ] het gedeelte van de legitieme portie van [eiseres] , voor zover dit niet aan [eiseres] uit de nalatenschap kan worden betaald, aan [eiseres] te betalen;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C. Schenkeveld, J.M. van Baardewijk en T.M. Subelack en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.