In deze zaak vordert de verhuurder, Woningstichting Eigen Haard, betaling van een huurachterstand van € 7.006,08 van de huurders, [appellant 1] en [appellant 2]. De huurders beroepen zich op verrekening met een vordering tot vergoeding van immateriële schade, die zij stellen te hebben geleden door overlast van jongeren in de buurt. Het hof oordeelt dat het verweer van de huurders niet slaagt, omdat de gegrondheid van hun vordering niet eenvoudig kan worden vastgesteld. Het hof wijst de vordering van Eigen Haard tot betaling van de huurachterstand volledig toe. De huurders zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, die hen gedeeltelijk in het gelijk had gesteld. De kantonrechter had geoordeeld dat Eigen Haard tekortgeschoten was in haar verplichtingen als verhuurder, maar het hof komt tot de conclusie dat de huurders niet kunnen bewijzen dat de verhuurder aansprakelijk is voor de immateriële schade. Het hof vernietigt het bestreden vonnis voor zover het gaat om de huurachterstand en de proceskosten, en veroordeelt de huurders tot betaling van de volledige huurachterstand en incassokosten. De proceskosten worden ook aan de huurders opgelegd.