4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in voile omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
7. De rechtbank stelt voorop dat het bij de vaststelling van de waarde - bij gebreke van een verkoopprijs van de woning op of rand de peildatum - gaat om een taxatie van de waarde op de peildatum. Dat wil zeggen een inschatting van de waarde aan de hand van verkoopgegevens van andere woningen. Dat is geen exacte wetenschap. Uit onder meer de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 29 juni 20213 volgt dat de heffingsambtenaar voor de onderbouwing van de waarde van de woning mag uitgaan van de systematische vergelijking. Hierbij kan de heffingsambtenaar volstaan met het opvoeren van drie vergelijkingsobjecten; tot meer is hij niet gehouden.
Algemene gronden van eiser
8. Eiser stelt zich meer algemeen op het standpunt dat de heffingsambtenaar hem de stukken waarom hij had verzocht in bezwaar had moeten toesturen. Hij noemt in dat verband de artikelen 6:17 en 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ en heeft het over de matrix, grondstaffels en iWOZ-kaarten. De rechtbank overweegt dat de matrix en grondstaffels in beroep als onderdeel van het Intern waarde advies zijn overgelegd. In bezwaar is een taxatieverslag aan eiseres verstrekt en volgens de heffingsambtenaar ook de grondstaffels. Een matrix is in bezwaar niet opgemaakt en kan dan ook niet worden verstrekt. De iWOZ-kaarten behoren volgens vaste rechtspraak in beginsel niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken en hoeven dus in principe niet verstrekt te worden. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen.
9. Eiser heeft aangevoerd dat niet inzichtelijk is geworden hoe de verkoopcijfers geïndexeerd zijn en verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 januari 2022. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar het gehanteerde indexeringspercentage en de onderbouwing daarvan inzichtelijk gemaakt in het Intern waarde-advies. De vergelijking met de door eiser genoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland gaat niet op, aangezien in die zaak de heffingsambtenaar had volstaan met het enkel noemen van indexcijfers. In het geval van eiser heeft de heffingsambtenaar door middel van een grafiek en een procentueel overzicht per (vergelijkings)object de indexering van de verkoopcijfers in de periode van 1 januari 2019 tot en met 1 januari 2021 onderbouwd. De juistheid hiervan heeft eiser niet (gemotiveerd) betwist. Deze grond slaagt niet.
10. Eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar inzicht moet geven in alle referenties die zijn gebruikt in de modelmatige waardebepaling en verwijst daarbij naar het zogenoemde "black box"-arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018.6 De rechtbank overweegt dat uit de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam volgt dat de heffingsambtenaar niet gehouden is inzicht te verschaffen in de modelmatige waardebepaling en daarbij alle transacties over te leggen van de referentie-objecten die in de modelmatige waardebepaling zijn gehanteerd. Er is geen sprake van een waardevaststelling die geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces (een modelmatige waardebepaling of een 'black box'). De WOZ-waarde is immers zelfstandig door een taxateur vastgesteld op basis van zijn kennis van de markt, zijn ervaring en de hulpmiddelen (waaronder de modelwaarde) die hem daarbij ten dienste staan. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat hij de eindwaarde niet te hoog heeft vastgesteld. Dat kan hij doen door de door hem voorgestane waarde in beroep te onderbouwen met drie gerealiseerde verkopen. De grond slaagt niet.
11. Volgens eiser is de inhoud van de referentie-objecten niet juist en behoren de bouwtekeningen, evenals de iWOZ-kaarten, tot de stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb en hadden die moeten worden overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar niet de inhoud van de vergelijkingsobjecten tot uitgangspunt heeft genomen, maar de oppervlakte. Voor zover ook bedoeld is te zeggen dat de oppervlaktes niet juist zijn berekend, geldt dat dit niet is onderbouwd. De rechtbank overweegt voorts dat, anders dan eiser meent, de bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten niet behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in genoemd artikel. De heffingsambtenaar is daarom in beginsel niet verplicht om deze gegevens te verstrekken. Dit zou anders kunnen zijn als (een) belanghebbende aannemelijk maakt dat een of meer objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn. Eiser heeft dit niet aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt. Wat is overwogen met betrekking tot de bouwtekeningen geldt, zoals hiervoor al is overwogen, ook voor de volgens eiser ontbrekende iWOZ-kaarten. De grond slaagt niet.
Specifieke gronden van eiser
12. De rechtbank zal nu ingaan op de waarde-vaststelling van de woning en de specifieke beroepsgronden die eiser in dat verband heeft aangevoerd. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, moet de rechtbank bezien of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser en, zo ja, of voldoende rekening is gehouden met de eventuele verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning.
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
13. De rechtbank is van oordeel dat de door de heffingsambtenaar gekozen vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De woning en de vergelijkingsobjecten zijn alle grote woningen van (vrijwel) hetzelfde type, gelegen in dezelfde buurt en wijk en zijn van een nagenoeg gelijk bouwjaar. Verder zijn de vergelijkingsobjecten alle binnen een jaar voor of na de waardepeildatum verkocht. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat het verschil in kwaliteit tussen de woning ('matig') en twee van de vergelijkingsobjecten ('goed') zodanig is dat hiermee geen rekening kan warden gehouden in de vergelijking, zodat deze twee vergelijkingsobjecten daarvoor ongeschikt zijn. De taxateur heeft op de zitting toegelicht te zoeken naar zoveel mogelijk identieke woningen en als die niet voorhanden zijn te kiezen voor de best mogelijke vergelijkingsobjecten. In zijn algemeenheid kan volgens de heffingsambtenaar niet gesteld worden dat bij een dergelijk verschil in onderhoudsniveau sprake is van onvergelijkbare objecten. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar hierin. Zoals hiervoor al is overwogen is het taxeren van woningen geen exacte wetenschap en is het aan de taxateur om alle relevante feiten en omstandigheden bij die taxatie te betrekken. Nergens blijkt uit dat dat bij het genoemde verschil in onderhoudsniveau niet mogelijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar de verkoopprijzen van deze objecten heeft kunnen gebruiken om de WOZ-waarde van de woning te onderbouwen.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
14. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat sprake is van lekkage en scheurvorming in de woning. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting verder aangevoerd dat de vergelijkingsobjecten vanwege de verschillen met de woning eigenlijk niet vergelijkbaar zijn met de woning en dat er verder geen rekening is gehouden met het afnemend grensnut. De taxateur heeft ter zitting gesteld dat met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten rekening is gehouden. Zo is er, uitgaande van het verschil tussen de gemiddelde neutrale vierkantemeterprijs van de vergelijkingsobjecten (€ 8.499,-) en de neutrale vierkantemeterprijs van de woning (€ 6.998,-), een zeer ruime marge van
€ 408.000,-, die bij toepassing van de 60% regel zelfs leidt tot een marge van € 680.000, waarmee de verschillen - waaronder ook de lekkage, scheurvorming en verschillen in oppervlakte - voldoende zijn 'gedekt'. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om hieraan te twijfelen en is van oordeel dat de heffingsambtenaar aldus voldoende rekening heeft gehouden met de (grote) verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
15. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld. Van strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van de proceskosten of het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.”