ECLI:NL:GHAMS:2025:2777

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
24/80
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning in Amsterdam

Op 2 oktober 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het jaar 2022 vastgesteld op € 2.567.000, maar na bezwaar van de belanghebbende, [X], werd deze verlaagd naar € 2.495.000. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van [X] ongegrond, waarna [X] in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 9 september 2025 werd de zaak behandeld. De rechtbank had vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren. [X] voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de onderhoudstoestand van de woning en dat de gebruikte referentiewoningen niet correct waren. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de klachten van [X] over de informatieverstrekking in bezwaar niet gegrond waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/80
2 oktober 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker)
tegen de uitspraak van 20 oktober 2023 in de zaak met kenmerk AMS 23/1910 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de WOZ-waarde van de onroerende zaak [straat] in [Z] (hierna: de woning) voor het jaar 2022 vastgesteld op € 2.567.000.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd naar € 2.495.000 vanwege toepassing van de meerderheidsregel.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 20 oktober 2023 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘ [X] ’):
“ [X] is eigenaar van de woning. Het gaat om een eindwoning.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en vult deze als volgt aan.
2.3.
De woning heeft een oppervlakte van ongeveer 272 m2, met een kavel van 171 m2, een kelder en een berging.
2.4.
De woning heeft in 2019 te koop gestaan voor € 2.600.000. In de verkoopadvertentie was onder meer vermeld:
“Een heerlijk royaal jaren 30 familiehuis met een zee aan ruimte (…). (…) Dit fijne huis is goed onderhouden en voorzien van mooie authentieke details (…). (…)”
Tot de stukken van het geding behoren ook de foto’s van de verkoopadvertentie.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de WOZ-waarde van € 2.495.000 niet te hoog is vastgesteld.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

WOZ-waarde niet te hoog vastgesteld?
7. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te warden toegekend indien de voile en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen warden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in voile omvang in gebruik zou kunnen nemen. Het gaat daarbij om de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
8. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning in kwestie?
2. Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning?
9.Voorop wordt gesteld dat [X] niet heeft weersproken dat de door de heffingsambtenaar gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn. Niet in geschil is dus dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning zijn.
10. Volgens [X] heeft de heffingsambtenaar onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. [X] heeft in dat kader twee foto's van de woning overgelegd, waarop volgens [X] lekkageproblemen en scheurvorming zichtbaar zijn.
11. De rechtbank volgt [X] daarin niet. De heffingsambtenaar heeft bij de vergelijking met de referentiewoningen de onderhoudstoestand van de woning als 'matig' gekwalificeerd. Op die manier is dus al bij de vastgestelde WOZ-waarde van de woning rekening gehouden met de onder gemiddelde onderhoudstoestand van de woning. Met de heffingsambtenaar is de rechtbank van oordeel dat de twee foto's onvoldoende onderbouwen dat de woning er (nog) slechter aan toe zou zijn. Daarbij is ook van belang dat de heffingsambtenaar er onweersproken op heeft gewezen dat de woning tot maart 2020 te koop heeft gestaan en dat uit die verkoopadvertentie geen achterstallig onderhoud is af te leiden. Niet gebleken is dat de onderhoudstoestand van de woning in de beperkte periode tot aan de waardepeildatum zodanig is verslechterd dat de onderhoudstoestand op de waardepeildatum als 'slecht' gekwalificeerd zou moeten worden.
11. [X] heeft ook gesteld dat - zo begrijpt de rechtbank - de gehanteerde oppervlaktes van de referentiewoningen onjuist zijn en dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de verkoopcijfers van de referentiewoningen zijn geïndexeerd.
12. Ook daarin volgt de rechtbank [X] niet. De stelling dat de oppervlaktes van de referentiewoningen onjuist zouden zijn, is niet door [X] onderbouwd. Bovendien heeft de heffingsambtenaar naar voren gebracht dat de oppervlaktes nogmaals zijn gecontroleerd, waarbij is gebleken dat deze correct zijn. [X] heeft daar niet meer op gereageerd. [X] heeft verder niet weersproken dat de gehanteerde indexeringspercentages reeds in november 2022 zijn toegezonden. Bovendien bevat het interne waarde-advies de gehanteerde indexeringspercentages, zodat die (in ieder geval in beroep) voldoende inzichtelijk zijn gemaakt.
13. Naar oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar dus voldoende aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
14. Daaraan doet niet af dat [X] nog heeft verwezen naar drie andere verkopen, die volgens [X] ook als referentiewoning hadden moeten worden gebruikt. Een daarvan is al als referentiewoning in beroep gebruikt. Niet gebleken is dat wanneer die andere twee woningen als referentiewoning zouden zijn gebruikt, dit tot een lagere WOZ-waarde van de woning zou leiden. Daarbij is van belang dat beide woningen in de bezwaarfase al als referentiewoning zijn gebruikt en toen niet tot een lagere getaxeerde waarde hebben geleid. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de matrix al in bezwaar moeten warden toegezonden?
15. Volgens [X] zijn artikelen 6:17 en 7:4 van de Awb en artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ geschonden, omdat in de bezwaarfase meer stukken hadden moeten worden toegezonden. Ter zitting is namens [X] toegelicht dat het [X] (alleen nog) gaat om de matrix. Die matrix is in de beroepsfase verstrekt, maar volgens [X] had die al in de bezwaarfase, voorafgaand aan de hoorzitting, moeten worden verstrekt om een ongelijkwaardige procespositie te voorkomen en een volledig debat te kunnen voeren.
16. Volgens de heffingsambtenaar zijn in de bezwaarfase al ruimhartig stukken verstrekt. Alleen de matrix is in de bezwaarfase voorafgaande aan de hoorzitting niet verstrekt, omdat de heffingsambtenaar daar toen nog niet over beschikte. Er bestaat geen verplichting om die matrix al voorafgaande aan de hoorzitting op te maken, aldus de heffingsambtenaar. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de matrix pas na de hoorzitting wordt opgemaakt, om zodoende tot een volledige heroverweging te kunnen komen.
17. De rechtbank oordeelt als volgt. De Hoge Raad heeft op 18 augustus 2023 geoordeeld dat als een voldoende specifiek verzoek wordt gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, ook die gegevens moeten worden verstrekt. Niet in geschil is dat [X] in bezwaar specifiek om de matrix heeft verzocht, maar dat die matrix in de bezwaarfase niet is verstrekt.
18. Anders dan [X] heeft aangevoerd, heeft de heffingsambtenaar daarmee niet in strijd met genoemde artikelen uit de Awb of de Wet WOZ gehandeld. Het staat de heffingsambtenaar vrij om voorafgaande aan de hoorzitting in de bezwaarfase al dan niet een matrix op te stellen, maar er is geen wet- of regelgeving die hem verplicht dat dan te doen. De matrix is een middel waarmee de heffingsambtenaar zijn standpunt kan onderbouwen, maar hij is niet verplicht dat op die wijze te doen. Een dergelijke verplichting volgt ook niet uit de recente uitspraak van de Hoge Raad. Daarin gaat het immers om beschikbare gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de waardebepaling. De heffingsambtenaar heeft de matrix pas na de hoorzitting opgemaakt. De matrix was daaraan voorafgaande dus nog niet beschikbaar en de heffingsambtenaar was niet verplicht die al eerder toe te zenden. Dat de matrix voorafgaande aan de hoorzitting vereist zou zijn om een volledig debat te kunnen voeren, is niet gebleken.
19. Daar komt bij dat de onderliggende gegevens, waaronder grondstaffels, indexatiecijfers en secundaire objectkenmerken, wel al voorafgaande aan de hoorzitting in de bezwaarfase zijn toegezonden. Deze gegevens waren dus allemaal bij [X] bekend en van een ongelijkwaardige procespositie is in zoverre dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Motiveringsgebrek?
20. [X] heeft verder aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat niet volledig is weergegeven wat op de hoorzitting is besproken.
21. De rechtbank volgt [X] daarin niet, omdat er geen verplichting bestaat om in de uitspraak op bezwaar volledig weer te geven water op de hoorzitting is besproken. [X] heeft overigens ook niet concreet gemaakt welke punten hij specifiek in de volledige heroverweging mist en wat de relevantie daarvan is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
22. Het beroep is ongegrond. [X] krijgt dus geen gelijk.
23. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ
- Taxatieverslag, matrix, grondstaffels en IWOZ-rapporten
5.1.
Artikel 40, tweede lid, Wet WOZ bepaalt dat aan een belanghebbende, te wiens aanzien de WOZ-beschikking is genomen, op diens verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde moet worden verstrekt. Deze verplichting betreft in ieder geval het door de heffingsambtenaar opgestelde taxatieverslag. Als belanghebbende daarnaast een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning, dient ook een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (zie HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052). Uit de gedingstukken volgt dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om in het geding te brengen ‘
de matrix, de grondstaffels (wanneer een perceel in de waardering is betrokken), de IWOZ rapporten van alle referentie-objecten, (…) en tenslotte de erfpachtcorrecties (ECLI:NL:HR:2018:1316, overweging 2.3.3)’.
5.2.1.
Uit de stukken van het geding blijkt dat de heffingsambtenaar in de beroepsfase heeft overgelegd een matrix. In de bezwaarfase is, zo volgt eveneens uit de gedingstukken, een taxatieverslag overgelegd. Volgens de heffingsambtenaar zijn in bezwaar ook de grondstaffels overgelegd. Voorts stelt het Hof vast dat belanghebbende in beroep enkel heeft geklaagd over het niet ontvangen van de door hem verzochte matrix in bezwaar. De grondstaffels zijn er in hoger beroep bijgekomen, en om die reden heeft de rechtbank zich hier niet over uitgelaten.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank volgt dat belanghebbende desgevraagd heeft verklaard dat zijn standpunt is dat de matrix in bezwaar had moeten worden verstuurd.
5.2.2.
Het Hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de heffingsambtenaar dat de grondstaffels in bezwaar zijn overgelegd. Dit geldt temeer nu belanghebbende eerder in beroep heeft aangegeven enkel het standpunt te huldigen dat de matrix in de bezwaarfase ontbrak. Het Hof overweegt verder dat de door belanghebbende in bezwaar verzochte matrix eenvoudigweg niet kon worden overgelegd, nu deze – zo de heffingsambtenaar geloofwaardig heeft verklaard - er toen nog niet was. Belanghebbende heeft dit als zodanig ook niet betwist.
5.3.1.
Belanghebbende heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de heffingsambtenaar IWOZ-rapporten in de bezwaarfase had moeten overleggen. Het Hof begrijpt dat belanghebbende doelt op IWOZ-gegevens van de door de heffingsambtenaar gehanteerde referentieobjecten. IWOZ is een door de Vereniging Nederlandse Gemeenten samengestelde verzameling objectgegevens en foto’s van te koop aangeboden woningen in Nederland.
5.3.2.
Het Hof overweegt dat alleen gegevens die aan de WOZ-waarde ten grondslag hebben gelegen, vallen onder het bereik van artikel 40, tweede lid, Wet WOZ. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift in beroep reeds verklaard dat de taxateur bij het vaststellen van de WOZ-waarde geen gebruik heeft gemaakt van IWOZ-rapporten. Het Hof ziet, mede in het licht van wat belanghebbende heeft betoogd, geen aanleiding deze verklaring te betwijfelen.
5.4.
Gelet op het voorgaande concludeert het Hof dat de klachten van belanghebbende die zien op de informatieverstrekking in bezwaar onder artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, falen.
5.5.
Verder ziet het Hof geen aanleiding de heffingsambtenaar op te dragen nadere stukken in het geding te brengen. Belanghebbende heeft namelijk niet voldoende gesubstantieerd dat (de inhoud van) enig niet tot de gedingstukken behorend stuk dat de heffingsambtenaar ter beschikking staat of heeft gestaan, voor de beslechting van het geschil van belang kan zijn.
Motiveringsgebrek in bezwaar?
5.6.
Naar het oordeel van het Hof is, anders dan belanghebbende betoogt, geen sprake van een motivering in bezwaar die niet voldoet aan de vereisten van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb (“
De beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering”). Uit de uitspraak op bezwaar volgt in voldoende mate dat en waarom de heffingsambtenaar van mening is dat het bezwaar ongegrond is. In de uitspraak zijn opgenomen de onderwerpen en de standpunten van partijen die in het hoorgesprek aan de orde zijn geweest, aldus de heffingsambtenaar. Er is geen reden om aan te nemen dat dit een onjuiste verwerking is van het hoorgesprek. Voor vernietiging van de uitspraak op bezwaar of toekenning van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase wegens schending van het motiveringsbeginsel ziet het Hof daarom ook geen aanleiding.
Waardering van de woning
5.7.
Het door de rechtbank in aanmerking genomen toetsingskader (zie r.o. 7 en 8) acht het Hof juist en neemt het Hof over. Het Hof verenigt zich ook met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld (r.o. 14), en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (r.o. 9 tot en met 14) tot de zijne. Het Hof overweegt in aanvulling daarop als volgt.
5.8.
Het Hof stelt voorop dat:
  • de in geschil zijnde (WOZ-)waarde, de woning in haar geheel betreft. Daarbij vormen de aan de samenstellende onderdelen van de woning toegekende waarden een hulpmiddel om de waarde van de woning als geheel inzichtelijk te maken; en
  • het bij de vaststelling van de waarde – bij gebreke van een verkoopprijs van de woning op of rond de waardepeildatum – gaat om een taxatie van de waarde op de peildatum (een inschatting van de waarde aan de hand van verkoopgegevens van andere woningen). Deze taxatie is niet een mathematische exercitie waarbij aan de hand van één of meer parameters de gezochte waarde kan worden berekend.
5.9.
Belanghebbende voert in hoger beroep wederom aan dat de inhoud van de referenties onjuist is berekend. Ook zou de heffingsambtenaar die inhoud niet inzichtelijk hebben gemaakt. Het Hof constateert dat belanghebbende dit niet heeft onderbouwd. Gelijk de rechtbank zal het Hof derhalve uitgaan van de gegevens zoals die door de heffingsambtenaar zijn verstrekt, daar het Hof in de gedingstukken verder ook geen aanleiding vindt om hieraan te twijfelen. Bovendien zij opgemerkt dat de waardering niet heeft plaatsgevonden aan de hand van de inhouden van de referentieobjecten, maar aan de hand van hun gebruiksoppervlakten en het Hof niet tot een ander oordeel zou komen indien de oppervlakten van de referentieobjecten in enige mate zouden afwijken van de maten waarvan de heffingsambtenaar is uitgegaan.
5.10.
De heffingsambtenaar heeft in zijn matrix naar het oordeel van het Hof op een juiste wijze rekening gehouden met de staat van de woning en de referentieobjecten. Het Hof ziet, mede gelet op de beschikbare foto’s en of verkoopadvertenties, geenszins reden om de kwaliteit en of het onderhoud van de woning en of de referentieobjecten anders te kwalificeren. Voor de beoordeling hiervan dient bovendien te worden geabstraheerd van de inrichting van de referentieobjecten.
5.11.
Het Hof is verder van oordeel dat de heffingsambtenaar in (ruim) voldoende mate rekening heeft gehouden met de overige verschillen tussen de woning en de referentieobjecten, dit mede gelet op het verschil in waarde/prijs per vierkante meter woonoppervlakte en de daardoor ontstane ruime marge van minimaal € 293.488. Voor zover belanghebbende zich erover beklaagt dat in de matrix van de heffingsambtenaar niet / onvoldoende inzichtelijk is op welke wijze de verkoopcijfers van de referentieobjecten zijn geïndexeerd, vindt het Hof hierin geen aanleiding om aan de waardering te twijfelen. Deze klacht miskent dat de taxatie niet een mathematische exercitie is waarbij aan de hand van één of meer parameters de gezochte waarde kan worden berekend (zie 5.8). Daarbij zijn de indexatiepercentages in voldoende mate inzichtelijk gemaakt in het Intern waardeadvies.
5.12.
Het standpunt van belanghebbende dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde methode voor de berekening van de erfpachtcorrectie onjuist is, slaagt evenmin. Het Hof sluit zich dienaangaande aan bij rechtsoverwegingen 5.12. tot en met 5.13 van de uitspraak van dit Hof van 31 oktober 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023: 2594, en de daar genoemde jurisprudentie.
5.13.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar is geslaagd in de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Hieraan doet, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld in rechtsoverweging 14 van haar uitspraak, niet af dat belanghebbende nog heeft verwezen naar drie andere verkopen. Het Hof onderschrijft hetgeen door de rechtbank ter zake van die referenties in dezen is overwogen.
Slotsom
5.14.
Het hoger beroep is ongegrond en de rechtbankuitspraak moet worden bevestigd.

6.Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, W.J. Blokland en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier.
De beslissing is op 2 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: