4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“
WOZ-waarde niet te hoog vastgesteld?
7. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te warden toegekend indien de voile en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen warden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in voile omvang in gebruik zou kunnen nemen. Het gaat daarbij om de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
8. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning in kwestie?
2. Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning?
9.Voorop wordt gesteld dat [X] niet heeft weersproken dat de door de heffingsambtenaar gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn. Niet in geschil is dus dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning zijn.
10. Volgens [X] heeft de heffingsambtenaar onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. [X] heeft in dat kader twee foto's van de woning overgelegd, waarop volgens [X] lekkageproblemen en scheurvorming zichtbaar zijn.
11. De rechtbank volgt [X] daarin niet. De heffingsambtenaar heeft bij de vergelijking met de referentiewoningen de onderhoudstoestand van de woning als 'matig' gekwalificeerd. Op die manier is dus al bij de vastgestelde WOZ-waarde van de woning rekening gehouden met de onder gemiddelde onderhoudstoestand van de woning. Met de heffingsambtenaar is de rechtbank van oordeel dat de twee foto's onvoldoende onderbouwen dat de woning er (nog) slechter aan toe zou zijn. Daarbij is ook van belang dat de heffingsambtenaar er onweersproken op heeft gewezen dat de woning tot maart 2020 te koop heeft gestaan en dat uit die verkoopadvertentie geen achterstallig onderhoud is af te leiden. Niet gebleken is dat de onderhoudstoestand van de woning in de beperkte periode tot aan de waardepeildatum zodanig is verslechterd dat de onderhoudstoestand op de waardepeildatum als 'slecht' gekwalificeerd zou moeten worden.
11. [X] heeft ook gesteld dat - zo begrijpt de rechtbank - de gehanteerde oppervlaktes van de referentiewoningen onjuist zijn en dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de verkoopcijfers van de referentiewoningen zijn geïndexeerd.
12. Ook daarin volgt de rechtbank [X] niet. De stelling dat de oppervlaktes van de referentiewoningen onjuist zouden zijn, is niet door [X] onderbouwd. Bovendien heeft de heffingsambtenaar naar voren gebracht dat de oppervlaktes nogmaals zijn gecontroleerd, waarbij is gebleken dat deze correct zijn. [X] heeft daar niet meer op gereageerd. [X] heeft verder niet weersproken dat de gehanteerde indexeringspercentages reeds in november 2022 zijn toegezonden. Bovendien bevat het interne waarde-advies de gehanteerde indexeringspercentages, zodat die (in ieder geval in beroep) voldoende inzichtelijk zijn gemaakt.
13. Naar oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar dus voldoende aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
14. Daaraan doet niet af dat [X] nog heeft verwezen naar drie andere verkopen, die volgens [X] ook als referentiewoning hadden moeten worden gebruikt. Een daarvan is al als referentiewoning in beroep gebruikt. Niet gebleken is dat wanneer die andere twee woningen als referentiewoning zouden zijn gebruikt, dit tot een lagere WOZ-waarde van de woning zou leiden. Daarbij is van belang dat beide woningen in de bezwaarfase al als referentiewoning zijn gebruikt en toen niet tot een lagere getaxeerde waarde hebben geleid. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de matrix al in bezwaar moeten warden toegezonden?
15. Volgens [X] zijn artikelen 6:17 en 7:4 van de Awb en artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ geschonden, omdat in de bezwaarfase meer stukken hadden moeten worden toegezonden. Ter zitting is namens [X] toegelicht dat het [X] (alleen nog) gaat om de matrix. Die matrix is in de beroepsfase verstrekt, maar volgens [X] had die al in de bezwaarfase, voorafgaand aan de hoorzitting, moeten worden verstrekt om een ongelijkwaardige procespositie te voorkomen en een volledig debat te kunnen voeren.
16. Volgens de heffingsambtenaar zijn in de bezwaarfase al ruimhartig stukken verstrekt. Alleen de matrix is in de bezwaarfase voorafgaande aan de hoorzitting niet verstrekt, omdat de heffingsambtenaar daar toen nog niet over beschikte. Er bestaat geen verplichting om die matrix al voorafgaande aan de hoorzitting op te maken, aldus de heffingsambtenaar. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de matrix pas na de hoorzitting wordt opgemaakt, om zodoende tot een volledige heroverweging te kunnen komen.
17. De rechtbank oordeelt als volgt. De Hoge Raad heeft op 18 augustus 2023 geoordeeld dat als een voldoende specifiek verzoek wordt gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, ook die gegevens moeten worden verstrekt. Niet in geschil is dat [X] in bezwaar specifiek om de matrix heeft verzocht, maar dat die matrix in de bezwaarfase niet is verstrekt.
18. Anders dan [X] heeft aangevoerd, heeft de heffingsambtenaar daarmee niet in strijd met genoemde artikelen uit de Awb of de Wet WOZ gehandeld. Het staat de heffingsambtenaar vrij om voorafgaande aan de hoorzitting in de bezwaarfase al dan niet een matrix op te stellen, maar er is geen wet- of regelgeving die hem verplicht dat dan te doen. De matrix is een middel waarmee de heffingsambtenaar zijn standpunt kan onderbouwen, maar hij is niet verplicht dat op die wijze te doen. Een dergelijke verplichting volgt ook niet uit de recente uitspraak van de Hoge Raad. Daarin gaat het immers om beschikbare gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de waardebepaling. De heffingsambtenaar heeft de matrix pas na de hoorzitting opgemaakt. De matrix was daaraan voorafgaande dus nog niet beschikbaar en de heffingsambtenaar was niet verplicht die al eerder toe te zenden. Dat de matrix voorafgaande aan de hoorzitting vereist zou zijn om een volledig debat te kunnen voeren, is niet gebleken.
19. Daar komt bij dat de onderliggende gegevens, waaronder grondstaffels, indexatiecijfers en secundaire objectkenmerken, wel al voorafgaande aan de hoorzitting in de bezwaarfase zijn toegezonden. Deze gegevens waren dus allemaal bij [X] bekend en van een ongelijkwaardige procespositie is in zoverre dan ook geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
20. [X] heeft verder aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat niet volledig is weergegeven wat op de hoorzitting is besproken.
21. De rechtbank volgt [X] daarin niet, omdat er geen verplichting bestaat om in de uitspraak op bezwaar volledig weer te geven water op de hoorzitting is besproken. [X] heeft overigens ook niet concreet gemaakt welke punten hij specifiek in de volledige heroverweging mist en wat de relevantie daarvan is. De beroepsgrond slaagt niet.
22. Het beroep is ongegrond. [X] krijgt dus geen gelijk.
23. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”