ECLI:NL:GHAMS:2025:2986

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
200.326.590/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van partneralimentatie door alimentatiegerechtigde wegens hogere inkomsten dan toegestaan in echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 november 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de terugbetaling van partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, stelde dat de vrouw, verweerster in hoger beroep, meer inkomsten had ontvangen dan haar op grond van het echtscheidingsconvenant was toegestaan. Het hof handhaafde eerdere tussenbeschikkingen en oordeelde dat de vrouw substantieel meer dan acht uur per week had gewerkt, wat gevolgen had voor de alimentatieverplichting. De man voerde aan dat de vrouw bedrog had gepleegd door haar werkuren te verzwijgen en dat dit leidde tot onterecht ontvangen alimentatie. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de vrouw hem had willen misleiden. De vrouw betwistte de terugbetalingsverplichting en voerde aan dat de alimentatie niet met terugwerkende kracht kon worden gewijzigd. Het hof concludeerde dat de vrouw wist dat de alimentatie was gebaseerd op een maximum van acht uur werk per week en dat zij bij overschrijding daarvan de gevolgen had moeten begrijpen. Uiteindelijk werd de vrouw verplicht om een bedrag van € 41.016,- terug te betalen aan de man, omdat zij meer had verdiend dan haar behoefte. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.326.590/01
zaaknummer rechtbank: C/15/329120/ FA RK 22/2817
beschikking van de meervoudige kamer van 4 november 2025 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J. Robbers te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B]
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof handhaaft hetgeen is opgenomen in zijn tussenbeschikkingen van 9 januari 2024 en 29 april 2025. Bij die laatste beschikking heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over hetgeen is vermeld onder 2.8 (kort gezegd: over de uitleg van het convenant en de consequenties van het slagen van de man in zijn bewijsopdracht) en 2.9 van de beschikking. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
1.2
Vervolgens zijn bij het hof ingekomen:
- een akte uitlating van 12 juni 2025 van de zijde van de vrouw;
- een akte uitlating van 15 juni 2025 van de zijde van de man, met producties;
- een akte uitlating van 17 juli 2025 van de zijde van de vrouw, en
- een akte uitlating van 22 juli 2025 van de zijde van de man.

2.De motivering van de beslissing

Inleiding
2.1
In zijn tussenbeschikking van 9 januari 2024 heeft het hof de man toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat de vrouw substantieel meer dan acht uur per week betaald werk heeft verricht bij Instituut Fysiotherapie [X] (waar [de man] directeur is).
Op grond van de door de man overgelegde stukken en de getuigenverklaringen (van onder andere [de man] ) heeft het hof in zijn tussenbeschikking van 29 april 2025 overwogen dat het voldoende aannemelijk acht dat de vrouw substantieel meer dan acht uur per week werkte bij de fysiotherapiepraktijk en dat zij daarvoor ook werd betaald.
Vervolgens zag het hof zich voor de vraag gesteld welke consequentie het slagen van de bewijsopdracht moest hebben. Uit het door partijen op 8 augustus 2009 gesloten convenant volgt dat de door de man te betalen partneralimentatie wijzigt als de vrouw meer dan acht uur per week betaalde werkzaamheden verricht, maar voor het hof was niet eenvoudig vast te stellen per wanneer de vrouw dermate meer werkte dan het convenant haar toestond en in welke mate de partneralimentatie in dat geval diende te worden gewijzigd. Daarom heeft het hof partijen verzocht zich uit te laten over de uitleg van het convenant en de consequenties van het slagen van de man in zijn bewijsopdracht. Daarnaast dienden partijen gegevens in het geding te brengen aan de hand waarvan zo nodig de huwelijksgerelateerde behoefte (en behoeftigheid) van de vrouw en de draagkracht van de man kunnen worden bepaald.
Grievend gedrag?
2.2
De man heeft in zijn akte uitlating zijn primaire standpunt herhaald; hij meent dat de vrouw bedrog heeft gepleegd door voor hem bewust te verzwijgen dat zij meer dan acht uur per week werkte en doordat zij bovendien een schijnwerkelijkheid heeft gecreëerd, onder andere door de betalingen van het loon voor de extra uren werken via haar broer te laten lopen en door verrekening van het loon met de huur die zij [de man] betaalde (die naast haar werkgever ook haar huisbaas was). Als gevolg daarvan is de betaling van haar loon aan het zicht onttrokken en heeft zij ten onrechte jarenlang partneralimentatie ontvangen. Dat kwalificeert als dermate grievend gedrag dat de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2014 op nihil moet worden gesteld, aldus de man.
2.3
Het hof overweegt dat alleen in uitzonderlijke gevallen grievend gedrag van één van de ex-echtgenoten ten opzichte van de ander tot de conclusie kan leiden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat van laatstgenoemde echtgenoot wordt gevergd dat hij (ten volle) bijdraagt in het levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde (HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:695, r.o. 3.3.5).
In dit geval is het hof van oordeel dat de door de man gestelde omstandigheden en gedragingen - die door de vrouw worden betwist - in het licht van voornoemde beoordelingsmaatstaf niet van zodanig grievende aard zijn dat het onaanvaardbaar is dat de man partneralimentatie betaalde (daarbij in aanmerking genomen dat de alimentatieverplichting is geëindigd op 8 augustus 2021). De man heeft zijn stelling dat de vrouw hem heeft willen laten geloven dat zij acht uur werkte terwijl het van meet af aan om meer uren ging met het oogmerk om hem te misleiden, onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw. Aannemelijk is dat de vrouw vanaf enig moment meer is gaan werken én verdienen, maar dat zij moedwillig een schijnconstructie heeft opgezet om haar alimentatie veilig te stellen, kan het hof niet concluderen. Er is dan ook geen aanleiding om de alimentatie met terugwerkende kracht per 1 januari 2014 op nihil te stellen, nog daargelaten dat eventueel (verzwegen)meerwerk van de vrouw uitsluitend leidt tot wijziging van de partneralimentatie en niet automatisch tot een nihilstelling van de partneralimentatie.
Afgeweken van wettelijke maatstaven?
2.4
De vrouw heeft op haar beurt aangevoerd dat de alimentatie niet - met terugwerkende kracht - kan worden gewijzigd. In het door partijen in 2009 gesloten convenant zijn zij mogelijk afgeweken van de wettelijke maatstaven doordat zij er bij het bepalen van de hoogte van de alimentatie rekening mee hebben gehouden dat de vrouw heeft afgezien van haar bruidsgave. Dat brengt mee dat de maatstaf voor wijziging van het aldus overeengekomen bedrag strenger is. Hetgeen de man stelt, voldoet volgens de vrouw niet aan die maatstaf.
2.5
De man heeft betwist dat partijen zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en heeft in dat verband verwezen naar de echtscheidingsverklaring van 18 november 2016. Daaruit blijkt dat de vrouw aanspraak heeft gemaakt op vierhonderd gouden munten (van het totaal van 650 munten) uit haar bruidsschat en dat zij die ook (in twee delen) heeft ontvangen. Hieruit leidt het hof af dat de vrouw feitelijk niet heeft afgezien van haar bruidsgave. Het hof constateert voorts dat partijen in hun convenant van 2009 niet hebben vermeld dat zij zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven; zij stellen daarin dat zij de alimentatie hebben gerelateerd aan de huwelijkse welstand en aan het gegeven dat de vrouw op dat moment niet werkte. Zij hebben evenmin een bepaling opgenomen ten aanzien van het afstand doen van vermogen of de bruidsgave. Aangezien de vrouw haar beroep op afwijking van de wettelijke maatstaven verder niet heeft onderbouwd, onder andere door voor te rekenen welk bedrag dan wel in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven, slaagt dit beroep niet.
Terugbetaling
2.6
Hoewel beide partijen (meer) subsidiair hebben aangevoerd dat de alimentatie herberekend moet worden, hebben zij, ondanks daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, onvoldoende gegevens in het geding gebracht voor een volledige berekening van de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
Het hof kan wel vaststellen dat partijen in 2009 het erover eens waren dat een alimentatie van € 4.750,- per maand behoeftedekkend was, ook als de vrouw daarnaast een inkomen zou ontvangen op basis van een dienstverband van acht uur per week. Hetgeen zij daarbovenop als inkomsten uit arbeid heeft ontvangen, overschreed dus haar behoefte. Aangezien het hof bij gebrek aan de daarvoor noodzakelijke gegevens niet in staat is de alimentatie te herberekenen teneinde vast te stellen hoeveel de man te veel aan alimentatie heeft betaald, zal het hof voor de hoogte van het door de vrouw terug te betalen bedrag aansluiting zoeken bij de berekening die de man heeft gemaakt van de inkomsten die de vrouw buiten haar loonstrook om heeft genoten. De man heeft - met behulp van [de man] - becijferd dat de vrouw in totaal een bedrag van € 41.016,- aan betalingen heeft ontvangen buiten haar loonstrook om. Hij heeft daarnaast voorgerekend dat zij in totaal € 29.250,- heeft ontvangen aan huurvergoeding (niet betaalde huur). Met dit laatste bedrag houdt het hof geen rekening. Gelet op de persoonlijke relatie tussen de vrouw en [de man] kan niet zonder meer worden gesteld dat niet in rekening gebrachte huur kan worden gezien als (verkapt) inkomen, maar kan het – zoals de vrouw betoogt – ook worden beschouwd als een op hun bijzondere relatie gebaseerde geste van [de man] ; hij kwam immers regelmatig bij haar over de vloer en beschikte over een eigen sleutel. In e-mails van de vrouw aan [de man] spreekt zij weliswaar over verrekening van haar huurkosten, maar het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de vrouw tot een bedrag van € 29.250,- heeft ontvangen ter zake van niet betaalde huur in verband met verrekening met salaris.
De vrouw heeft het bedrag van € 41.016,- betwist door opnieuw te stellen dat [de man] niet kan worden vertrouwd omdat hij (net als de man) een geschil heeft met de vrouw, te weten over huurbetaling. Die betwisting volstaat niet aangezien de man het bedrag heeft onderbouwd met uitdraaien van de rekening-courantverhouding van [de man] ; daaruit blijkt een specificatie van bedragen tot die hoogte. Het had vervolgens op de weg van de vrouw gelegen om met stukken te onderbouwen dat zij geen financieel voordeel heeft gehaald uit de extra uren (bijvoorbeeld aan de hand van bankafschriften), hetgeen zij heeft nagelaten.
2.7
De vrouw heeft aangevoerd dat zij het geld allang heeft uitgegeven en dat van haar niet kan worden verlangd dat zij enig bedrag terugbetaalt over een periode die meer dan vijf jaar terug ligt. Het hof overweegt dat inderdaad met behoedzaamheid dient te worden omgegaan met een terugbetalingsverplichting, zeker over een langere periode en dus tot een hoger bedrag. In dit geval is een terugbetalingsverplichting van deze omvang echter gerechtvaardigd, omdat de vrouw op basis van het convenant wist dat de alimentatie van € 4.750,- per maand bedoeld was als aanvulling op ten hoogste acht uur per week werken. Zodra zij dat urenaantal te boven ging, had zij kunnen weten dat dit consequenties kon hebben voor de hoogte van haar alimentatie. Het hof ziet dan ook geen reden voor matiging van de terugbetalingsverplichting.
Voor zover de vrouw opnieuw een beroep doet op verjaring, overweegt het hof dat dit beroep al in de beschikking van 9 januari 2024 is afgewezen. Het hof ziet geen aanleiding daarop terug te komen.
2.8
Het voorgaande betekent dat het hof het primaire verzoek van de man zal afwijzen en dat het zijn subsidiaire verzoek om te bepalen dat de vrouw alle verdiensten die zij bovenop de acht uur werk die zij heeft verworven - zij het zonder verrekening met haar huurpenningen - aan de man dient te vergoeden, zal toewijzen, met dien verstande dat het hof, bij gebrek aan gegevens, niet tegemoet kan komen aan het verzoek van de man om het door de vrouw terug te betalen bedrag te bruteren en dus een netto bedrag zal vaststellen.
2.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw ter zake van teveel ontvangen partneralimentatie aan de man dient te betalen een bedrag van € 41.016,- (EENENVEERTIGDUIZEND ZESTIEN EURO);
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.W. van Zaane, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 4 november 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.