ECLI:NL:GHAMS:2025:2989

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
200.354.947/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot een samengesteld gezin en getrapte alimentatie

In deze zaak gaat het om de wijziging van de kinderalimentatie die de man moet betalen voor zijn kinderen [kind 1] en [kind 2]. De rechtbank Noord-Holland had eerder bepaald dat de man € 54,- per kind per maand moest betalen, maar dit werd gewijzigd naar € 400,- per kind per maand. De man is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep aangetekend. Hij stelt dat hij de alimentatie niet kan betalen en dat [kind 1] vanaf zijn achttiende verjaardag geen alimentatie meer nodig heeft. De vrouw is het niet eens met de man en vindt dat hij meer kan betalen. De procedure in hoger beroep omvat verschillende verzoekschriften en verweerschriften van beide partijen. Het hof heeft de zaak op 28 augustus 2025 behandeld. De man heeft een gewijzigde situatie aangevoerd, waaronder zijn huwelijk met een nieuwe partner en de zorg voor zijn andere kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en heeft de alimentatie herberekend. De ingangsdatum voor de nieuwe alimentatie is vastgesteld op 1 januari 2025. Het hof heeft de alimentatie voor [kind 1] en [kind 2] vastgesteld op € 163,- per kind per maand voor de periode van 1 januari 2025 tot 4 juni 2025, en heeft de alimentatie voor [kind 1] met ingang van 1 september 2025 op nihil gesteld, omdat hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De man moet de achterstand in alimentatie in drie termijnen betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.354.947/01
zaaknummer rechtbank: C/15/350567 / FA RK 24-1459
beschikking van de meervoudige kamer van 4 november 2025 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.J.W. van Kesteren te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
en
[kind 1] ,
beiden wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerders in het principaal hoger beroep,
verzoekers in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw en [kind 1] ,
advocaat: mr. M.G.C. Smit te Zaandam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [kind 2] , hierna: [kind 2] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de door de man te betalen alimentatie voor [kind 1] (18 jaar) en [kind 2] (16 jaar), hierna tezamen ook genoemd: de kinderen.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem heeft in een beschikking van 28 april 2025 (hierna: de bestreden beschikking), hersteld bij beschikking van 6 mei 2025, de kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2023 gewijzigd van € 54,- per kind, per maand naar € 400,- per maand. De man is het daar niet mee eens en wil minder kinderalimentatie betalen. Hij heeft bij de rechtbank zijn standpunt niet kunnen overbrengen en hij zegt dat hij de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie niet kan betalen. Voor [kind 1] wil de man vanaf [kind 1] ’ achttiende verjaardag geen kinderalimentatie meer betalen, omdat [kind 1] dat vanaf dat moment niet meer nodig zou hebben. De vrouw is het deels ook niet eens met de bestreden beschikking, omdat zij, nu zij de inkomensgegevens van de man heeft gezien, vindt dat de man meer kan betalen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 21 mei 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 1 juli 2025 een aanvullend verzoekschrift c.q. akte van verzoek- c.q. eiswijziging ingediend.
2.2
De vrouw heeft op 3 juli 2025 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 6 augustus 2025 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de man van 5 augustus 2025 met een gewijzigd verzoek en producties 49 tot en met 58,
- een bericht van de zijde van de man van 18 augustus 2025 met productie 59.
2.5
De vrouw heeft een machtiging overgelegd, waarbij de jongmeerderjarige [kind 1] de vrouw machtigt in rechte zijn belangen te behartigen. De machtiging is op 3 juni 2025 ondertekend door [kind 1] .
2.6
[kind 2] heeft in een brief van 29 juli 2025 laten weten wat hij van de zaak vindt.
2.7
De zitting heeft op 28 augustus 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door mr. P. Wieringa, kantoorgenoot van mr. Smit.
De advocaat van de man heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn tot 7 april 2021 met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2007 te [gemeente] ;
- [kind 2] , geboren [in] 2009 te [gemeente] .
[kind 1] is inmiddels jongmeerderjarig; [kind 2] is nog minderjarig. [kind 2] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 24 maart 2021 is bepaald dat de man aan de
vrouw een kinderalimentatie van € 54,-- per kind, per maand dient te voldoen. Ook is bepaald dat het ouderschapsplan dat partijen hebben gesloten deel uitmaakt van de beschikking.
3.3
Partijen hebben de kinderalimentatie eind 2022 gewijzigd, in die zin dat de vrouw met ingang van 1 januari 2023 een bijdrage voor de kinderen aan de man is verschuldigd van € 4,- per maand per kind. De vrouw heeft deze bijdrage over het jaar 2023 vooruit betaald.
3.4
In de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie, wegens een wijziging van omstandigheden, te weten dat de kinderen geen omgang meer met de man hebben, toegewezen. De man heeft in deze procedure niet tijdig verweer gevoerd.
3.5
De man is [in] 2021 gehuwd met [echtgenote] , hierna te noemen: de echtgenote van de man. Zij zijn samen de ouders van [kind 3] , geboren [in] 2021 en [kind 4] , geboren [in] 2024.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, met wijziging van de beschikking van 24 maart 2021, de kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2023 bepaald op € 400,-- per maand oftewel € 200,- per kind per maand.
Principaal hoger beroep
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:
1. de door de man aan de vrouw voor [kind 1] en [kind 2] te betalen kinderalimentatie vanaf 1
mei 2025 tot 1 juli 2025 te wijzigen naar € 65,- per kind per maand,
2. de door de man aan de vrouw voor [kind 2] te betalen kinderalimentatie vanaf 1 juli 2025
te wijzigen naar € 35,- per maand, althans een nog lager bedrag;
3. de door de man aan [kind 1] te betalen bijdrage in levensonderhoud en studie per (naar het hof begrijpt) 4 juni 2025 op nihil te stellen;
4. een betaling in termijnen van een eventuele achterstand aan de vrouw en/of [kind 1] toe te
staan ter hoogte van zijn maximale draagkracht onder aftrek van de maandelijks te betalen bijdrage, dan wel te bepalen dat de man geen betalingen met terugwerkende kracht hoeft te verrichten als zijn maximale draagkracht dit niet toelaat;
althans te beslissen zoals het hof met inachtneming van al het aangevoerde in goede
justitie juist en redelijk acht.
Incidenteel hoger beroep
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de man af te wijzen.
Voorts verzoekt de vrouw de bestreden beschikking uitsluitend ten aanzien van de periode 1 maart 2023 tot 23 juni 2024 te vernietigen en over die periode te bepalen dat de man een kinderalimentatie aan de vrouw dient te betalen van primair € 534,66 per maand en subsidiair een bedrag van € 460,42 per maand. Kosten rechtens.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 24 maart 2021, waardoor de alimentatie dient te worden herzien. Het hof zal dan ook tot herberekening overgaan van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie en de door de man aan [kind 1] te betalen bijdrage in diens kosten van levensonderhoud en studie.
Ingangsdatum
5.2
De ingangsdatum voor de opnieuw te berekenen alimentatie is tussen partijen in geschil.
Standpunt partijen
5.3
De man wil als ingangsdatum 1 mei 2025, te weten de eerste dag van de maand na de bestreden beschikking, omdat hij pas op die datum op de hoogte is geraakt van de procedure.
De man stelt het inleidende verzoekschrift van 1 maart 2024 van de vrouw niet te hebben ontvangen. De man was op dat moment aan het verhuizen van [plaats C] naar [plaats A] . Hij stond nog wel ingeschreven in [plaats C] , maar de post kwam daar vaak niet aan. De man heeft bij de procedure bij de rechtbank dan ook geen verweer gevoerd. Als hij had geweten van de procedure dan had hij zijn rechtsbijstandsverzekering ingeschakeld, zoals hij nu ook in hoger beroep heeft gedaan. De man ging er tot 1 mei 2025 vanuit dat hij geen kinderalimentatie hoefde te betalen en heeft daarvoor ook niet gereserveerd. De man wijst er op, dat partijen vanaf 1 januari 2023 (na herberekening) afspraken over de kinderalimentatie hadden gemaakt in die zin dat de vrouw maandelijks € 4,-- kinderalimentatie aan de man moest voldoen en dat die afspraken door de vrouw tot 1 januari 2024 ook zijn nagekomen. Daarna is door partijen wel gesproken over een herberekening van de alimentatie vanwege de gewijzigde omgangsregeling, maar omdat de man vervolgens niets meer van de vrouw vernam ging hij ervan uit dat zij de kwestie had laten rusten.
5.4
De vrouw wil als ingangsdatum 1 maart 2023 hanteren omdat dit de datum is van de wijziging van omstandigheden, [kind 1] en [kind 2] hadden vanaf dat moment geen omgang meer met de man. De man heeft in zijn e-mail van 22 oktober 2023 bevestigd dat er een wijziging van omstandigheden is en is akkoord gegaan met een herberekening. De vrouw is van mening dat de afspraken die partijen hadden gemaakt over de alimentatie met ingang van 1 januari 2023 gewoon kunnen worden herzien, al dan niet met terugwerkende kracht. In december 2022 is op verzoek van de man een herberekening gemaakt. De vrouw heeft de berekening die door de advocaat van de man is uitgevoerd nooit gezien en had de 4 euro kinderalimentatie voor een jaar vooruitbetaald om er vanaf te zijn. De man was er bovendien van op de hoogte dat er door de vrouw een verzoekschrift tot wijziging van de alimentatie zou worden ingediend als hij geen gegevens zou verstrekken aan haar advocaat, dit is door de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man meegedeeld. Tot slot voert de vrouw aan dat de man nog ingeschreven stond op zijn adres in [plaats C] op het moment van indiening van haar verzoekschrift, dat hij dit vanwege zijn verhuizing naar [plaats A] niet zou hebben ontvangen ligt in zijn risicosfeer.
Beoordeling door het hof
5.5
De wet [1] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de (wijziging van de) alimentatieverplichting. De rechter kan een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben. Het hof ziet in dit geval aanleiding om uit te gaan van 1 januari 2025 als ingangsdatum voor een gewijzigde kinderalimentatie en legt hierna uit waarom het tot deze datum is gekomen.
5.6
Er liggen in de onderhavige zaak drie data voor de hand, te weten die van de (eerste) wijziging van omstandigheden op 1 maart 2023, de datum van indiening van het verzoek door de vrouw op 1 maart 2024 en 1 mei 2025, de (eerste dag van de maand na de) datum van de bestreden beschikking. Het hof ziet geen aanleiding om uit te gaan van 1 maart 2023 nu hierbij sprake zou zijn van een alimentatievaststelling met terugwerkende kracht over een aanzienlijke periode en het hof, zoals gezegd, hiermee terughoudend dient om te gaan. In deze periode hadden partijen een afspraak gemaakt over de gewijzigde alimentatie en bovendien heeft de vrouw tot 1 maart 2024 niet eerder een wijzigingsverzoek ingediend. De man had dan ook redelijkerwijs geen rekening kunnen en hoeven houden met een door hem te betalen alimentatie in deze periode. Daarmee blijven de data 1 maart 2024 en 1 mei 2025 over.
De vrouw heeft aangevoerd dat de man op de hoogte had kunnen en moeten zijn na indiening van het verzoekschrift (dat door de rechtbank is verzonden aan het adres waar de man op dat moment ingeschreven stond) en dat de niet kennisneming van het verzoek in zijn risicosfeer ligt. Daar tegenover staat echter dat het voor het hof aannemelijk is geworden dat de man eerst per 1 mei 2025 op de hoogte is geraakt van de procedure en daardoor niet eerder rekening heeft gehouden met een door hem te betalen alimentatiebijdrage.
Voor beide partijen zijn de financiële gevolgen groot van het volgen van de door de andere partij gewenste datum. Gezien deze grote negatieve financiële gevolgen voor beide partijen wil het hof de pijn tussen partijen verdelen en acht het hof dit ook redelijk. Uit rekenoogpunt gaat het hof uit van 1 januari 2025. Het hof zal daarom vanaf 1 januari 2025 de alimentatie opnieuw berekenen.
Dit leidt tot afwijzing van het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep.
Getrapte alimentatie
5.7
Tussen partijen is niet in geschil dat er na 1 januari 2025 nog diverse wijzigingen van omstandigheden zijn, waardoor de alimentatie in verschillende periodes dient te worden berekend. Het hof zal de alimentatie in de navolgende vier periodes vaststellen:
  • 1 januari 2025 – 4 juni 2025
  • 4 juni 2025 – 1 juli 2025 (meerderjarigheid [kind 1] )
  • 1 juli 2025 – 1 september 2025 (daling inkomen van de man)
  • vanaf 1 september 2025 ( [kind 1] voorziet in zijn eigen kosten van levensonderhoud en studie)
5.8
Het hof ziet geen aanleiding om de alimentatie met ingang van 14 september 2025 opnieuw te berekenen. De vrouw heeft aangevoerd dat [kind 3] [in] 2025 naar de basisschool zal gaan, waardoor de kosten kinderopvang lager zullen zijn, echter de man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie ongewijzigd blijft. Hij heeft onbetwist gesteld dat [kind 3] door verschillende gedragsproblemen niet naar het regulier onderwijs kan gaan en naar een dagbesteding zal moeten gaan. Aangezien hiervoor een wachttijd van anderhalf jaar geldt, zal er voorlopig nog geen wijziging van omstandigheden zijn.
Het hof is voorts van oordeel dat evenmin rekening kan worden gehouden met een mogelijke daling van het inkomen van de echtgenote van de man, welke daling volgens de man per 10 oktober 2025 zal gaan plaatsvinden, nu dit ten tijde van de mondelinge behandeling nog een onzekere toekomstige omstandigheid betrof.
Verdeling draagkracht van de man
5.9
Het hof zal per periode de door de man te betalen alimentatie berekenen, waarbij het hof er rekening mee houdt dat de man eveneens onderhoudsplichtig is voor [kind 3] en [kind 4] , de kinderen uit zijn tweede huwelijk. De draagkracht van de man dient dan ook over zijn vier kinderen te worden verdeeld. Volgens de vrouw dient de draagkracht van de man gelijkelijk over de kinderen te worden verdeeld; volgens de man dient zijn draagkracht naar rato van de behoeftes van de kinderen te worden verdeeld.
Het hof volgt hierin het rapport Alimentatienormen 2025, waaruit blijkt dat bij een gezamenlijke draagkracht die gelijk is aan het eigen aandeel of bij een tekort – zoals in alle vier periodes het geval is -, de beschikbare draagkracht in beginsel gelijk over alle kinderen waarvoor de betrokkene onderhoudsplichtig is wordt verdeeld, tenzij er een aantoonbaar verschil is in het eigen aandeel voor het ene en het andere kind. Nu in alle periodes sprake is van een aantoonbaar verschil in de behoefte van de kinderen zal de draagkracht van de man naar rato van de behoefte van de kinderen worden verdeeld.
Periode 1 januari 2025 – 4 juni 2025
Behoefte
5.1
Partijen zijn het eens over de behoefte van de kinderen. De behoefte van [kind 1] en [kind 2] bedraagt € 734,-- per kind, per maand en de behoefte van [kind 3] en [kind 4] € 770,-- per kind, per maand. Het hof gaat eveneens uit van behoefteverhogende kosten van [kind 3] en [kind 4] van € 255,-- per kind, per maand aan netto kosten kinderopvang, nu deze kosten niet door de vrouw zijn betwist.
Draagkracht
5.11
Het hof neemt bij de bepaling van ieders draagkracht steeds ieders netto besteedbaar inkomen (NBI) tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en het eventueel te ontvangen kindgebonden budget, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.
5.12
Het hof gaat ervan uit dat het inkomen van partijen en de echtgenote van de man niet in geschil is, nu de vrouw tegen de alimentatieberekeningen van de man op dit punt geen verweer heeft gevoerd. Het hof gaat dan ook uit van een bruto jaarinkomen van de vrouw van € 38.287,--, van de man van € 47.254,-- en van de echtgenote van de man van € 31.965,--. Bij ieder van partijen is rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting en bij de vrouw en de echtgenote van de man is rekening gehouden met het door hen te ontvangen kindgebonden budget. De echtgenote van de man kan voorts aanspraak maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dit leidt tot een NBI van de vrouw van € 3.515,-- per maand, van de man van € 3.115,-- per maand en van de echtgenote van de man van € 2.811,-- per maand.
5.13
Bij een NBI dat hoger is dan € 2.125,-- per maand wordt daarna de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ toegepast om de draagkracht te bepalen. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een vast bedrag aan kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2025 is dat een bedrag van € 1.310,-- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.300)].
5.14
Partijen zijn het er over eens dat zij willen afwijken van voornoemde draagkrachtformule en dat zij in plaats van voornoemd woonbudget uit willen gaan van hun werkelijke woonlasten, zodat het hof aan de zijde van de vrouw uit zal gaan van een WOZ-waarde van de woning van € 428.000,--, een bruto hypotheekrente van € 2.760,-- per jaar, een hypotheekaflossing van € 3.978,-- per jaar, een premie opstalverzekering van € 34,-- per maand, waterschapsbelasting van € 524,-- per jaar en gemeentebelastingen van € 1.013,-- per jaar. Aan de zijde van de man en zijn echtgenote gaat het hof uit van een kale huurlast van € 625,-- per persoon, per maand.
5.15
In geschil is of het draagkrachtloos inkomen van de man en zijn echtgenote moet worden verhoogd met de maandelijkse betaling op hun schuld bij Defam. Vast staat, dat de man in augustus 2023 met de lening bij Defam een reeds bestaande schuld bij Santander heeft afgelost en deze lening begin 2025 is verhoogd naar € 22.500,-- om een auto aan te kunnen schaffen om [kind 3] en [kind 4] te kunnen vervoeren nu de auto van de man total loss was gereden. De aanschaf van een auto is met name voor [kind 3] , die gezondheidsproblemen heeft, noodzakelijk om hem ’s nachts met de nodige spoed naar het ziekenhuis te kunnen brengen, aldus de man. Op 12 februari 2025 is hiertoe door Defam € 6.229,-- aan de man uitgekeerd.
Het hof zal uitsluitend rekening houden met het deel van de schuld dat ziet op de aanschaf van de auto. Dat deel betreft naar het oordeel van het hof een niet vermijdbare en niet verwijtbare schuld. Voor het overige deel van de schuld is dit onvoldoende gebleken.
Het hof zal het deel dat ziet op de aanschaf van de auto gemakshalve afronden op 1/3 deel van de totale schuld. Nu de man en zijn echtgenote maandelijks € 384,-- aflossen op de schuld, zal met 1/3 deel hiervan, te weten € 128,-- per maand rekening worden gehouden. Ervan uitgaande dat de man en zijn echtgenote ieder de helft dragen, zal bij ieder van hen het draagkrachtloos inkomen met € 64,-- worden verhoogd.
5.16
Rekening houdende met voornoemde gegevens bedraagt de draagkracht van de vrouw € 1.068,-- per maand, de draagkracht van de man € 781,-- per maand en de draagkracht van de echtgenote van de man € 568,-- per maand.
Na verdeling van de draagkracht van de man over zijn vier kinderen naar rato van hun behoefte zoals hiervoor genoemd, resteert een draagkracht voor [kind 1] en [kind 2] van € 163,-- per kind, per maand.
Draagkrachtvergelijking/ door de man te betalen alimentatie
5.17
Nu partijen samen onvoldoende draagkracht hebben om volledig in de behoefte van [kind 1] en [kind 2] te voorzien, kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven.
Omdat er ook geen zorgkorting geldt, bedraagt de door de man te betalen alimentatie conform zijn draagkracht € 163,-- per kind, per maand.
Periode 4 juni 2025 – 1 juli 2025
Behoefte
5.18
Partijen zijn het niet eens over de behoefte van [kind 1] , die [in] 2025 meerderjarig is geworden. Volgens het rapport Alimentatienormen 2025 dient de behoefte van niet studerende kinderen van 18 tot 21 jaar te worden vastgesteld aan de hand van de Wsf-norm, waarbij het normbedrag dient te worden verlaagd met het lesgeld en de studiekosten (boeken en leermiddelen) die in de norm zitten, omdat deze kosten feitelijk niet worden gemaakt. Het normbedrag voor een thuiswonende MBO-student in deze periode bedraagt € 754,-- afgerond per maand. Het hof vermindert dit bedrag met € 118,-- aan lesgeld en € 60,-- voor boeken en leermiddelen, zodat een behoefte van € 576,-- per maand resteert.
Tijdens de zitting is gebleken dat [kind 1] in deze periode geen voortgezet onderwijs meer heeft gevolgd. De vrouw heeft immers onbetwist gesteld dat [kind 1] zijn middelbare school niet heeft afgemaakt, in deze periode niet naar school ging en pas in september 2025 met zijn BBL-opleiding tot gastheer start. De tegemoetkoming scholieren, voor scholieren van 18 jaar en ouder geldt uitsluitend als de scholier voortgezet onderwijs volgt. Dit was niet het geval bij [kind 1] , zodat [kind 1] tot 1 september 2025 geen recht heeft op een tegemoetkoming. Het hof volgt de vrouw dan ook in haar stelling dat [kind 1] van 4 juni 2025 tot 1 september 2025 uitsluitend zijn inkomen uit zijn bijbaan bij de Albert Heijn genoot. Uit het rapport Alimentatienormen blijkt dat structurele inkomsten van de jong meerderjarige de behoefte kunnen verlagen, hierbij wordt gedacht aan inkomsten boven de € 200,-- per maand. Beide partijen houden rekening met de eigen inkomsten van [kind 1] , zodat het hof dit ook zal doen. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat [kind 1] in juni 2025 (afgerond) € 504,-- heeft verdiend.
De resterende behoefte van [kind 1] bedraagt hierdoor € 72,-- per maand.
Het hof zal tot slot geen rekening houden met kostgeld zoals de vrouw namens [kind 1] als behoefteverhogende post naar voren heeft gebracht omdat de Wsf-norm mede levensonderhoud omvat.
5.19
De behoefte van [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] is in deze periode gelijk aan de vorige periode.
Draagkracht
5.2
De draagkracht van partijen en de echtgenote van de man wordt berekend op basis van dezelfde hiervoor genoemde gegevens, met dien verstande dat voor de vrouw het kindgebonden budget voor [kind 1] na diens meerderjarigheid is komen te vervallen.
Dit leidt tot een NBI van de vrouw van € 3.228,-- per maand en een draagkracht van € 867,-- per maand. Het NBI en de draagkracht van de man en zijn echtgenote zijn ongewijzigd.
Na verdeling van de draagkracht van de man over zijn vier kinderen zoals hiervoor genoemd, resteert een draagkracht voor [kind 1] van € 20,-- per maand en voor [kind 2] van € 201,-- per maand.
Draagkrachtvergelijking/ door de man te betalen alimentatie
5.21
Partijen hebben in deze periode samen genoeg draagkracht om in de behoefte van [kind 1] en [kind 2] te kunnen voorzien, zodat de door de man te betalen alimentatie na de draagkrachtvergelijking € 15,-- per maand voor [kind 1] bedraagt en € 149,-- per maand voor [kind 2] .
Periode 1 juli 2025 tot 1 september 2025
Behoefte
5.22
Hoewel niet duidelijk is hoeveel [kind 1] in deze periode precies verdiend heeft bij de Albert Heijn, sluit het hof aan bij de verdiensten in juni 2025, nu de vrouw heeft laten weten dat [kind 1] na juni ongeveer hetzelfde is blijven verdienen. De behoefte van [kind 1] blijft daarmee ongewijzigd ten opzichte van de voorlaatste periode.
5.23
De behoefte van [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] is ongewijzigd.
Draagkracht
5.24
Het inkomen van de man is met ingang van 1 juli 2025 gedaald vanwege ziekte. Niet in geschil is dat aan de zijde van de man moet worden uitgegaan van een bruto loon van € 2.891,- per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag en te verminderen met een pensioenpremie van € 266,-- per maand en € 47,-- premie WGA/WIA per maand.
Voorts gaat het hof uit van dezelfde gegevens voor de berekeningen, met dien verstande dat de huurlast van de man en zijn echtgenote is gestegen naar € 647,-- per persoon, per maand en dat het kindgebonden budget dat bij de echtgenote van de man wordt opgevoerd gestegen is vanwege het lagere inkomen van de man.
Het NBI en de draagkracht van de vrouw zijn ongewijzigd. Het NBI van de man bedraagt € 2.480,-- per maand en zijn draagkracht € 321,-- per maand en het NBI van de echtgenote van de man bedraagt € 2.891,-- per maand en haar draagkracht € 609,-- per maand.
Na verdeling van de draagkracht van de man over zijn vier kinderen zoals hiervoor genoemd, resteert een draagkracht voor [kind 1] van € 8,-- per maand en voor [kind 2] van € 82,-- per maand.
Draagkrachtvergelijking/ door de man te betalen alimentatie
5.25
Partijen hebben in deze periode samen genoeg draagkracht om in de behoefte van [kind 1] en [kind 2] te kunnen voorzien, zodat de door de man te betalen alimentatie na de draagkrachtvergelijking € 7,-- per maand voor [kind 1] bedraagt en € 69,-- per maand voor [kind 2] .
Periode vanaf 1 september 2025
Behoefte
5.26
De vrouw heeft ter zitting namens [kind 1] laten weten dat, in de gegeven omstandigheden, waarin [kind 1] met ingang van 1 september 2025 een BBL-opleiding zal gaan volgen waarbij hij bij Van der Valk zal gaan werken en daarmee naar verwachting rond de € 1.000,-- per maand zal gaan verdienen, hiermee volledig in zijn eigen behoefte kan voorzien. Partijen zijn het er dan ook over eens dat de bijdrage voor [kind 1] met ingang van deze periode op nihil kan worden bepaald. De vrouw heeft ter zitting uitdrukkelijk laten weten dat door [kind 1] geen afstand van een onderhoudsbijdrage is gedaan, zodat, als de omstandigheden wijzigen, [kind 1] alsnog een bijdrage kan verzoeken.
5.27
De behoefte van [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] is ongewijzigd.
Draagkracht
5.28
De draagkracht van partijen is in deze periode gelijk aan die in de vorige periode, uitgaande van dezelfde gegevens.
Na verdeling van de draagkracht van de man over drie kinderen, resteert een draagkracht voor [kind 2] van € 85,-- per maand.
Draagkrachtvergelijking/ door de man te betalen alimentatie
5.29
Partijen hebben in deze periode samen genoeg draagkracht om in de behoefte van [kind 2] te kunnen voorzien, zodat de door de man te betalen alimentatie voor [kind 2] na de draagkrachtvergelijking € 65,-- per maand bedraagt.
Betaling in termijnen
5.3
De man heeft op de voet van artikel 1:402 lid 3 BW verzocht om termijnbetalingen toe te staan, als de beslissing van het hof zou leiden tot een betalingsverplichting aan zijn zijde met terugwerkende kracht, aangezien hij financieel niet in staat is om een dan aanwezige achterstand ineens te betalen. Volgens de vrouw is de man in dit verzoek niet ontvankelijk.
5.31
Op grond van artikel 1:402 lid 3 BW kan de rechter een betaling in termijnen toestaan wanneer op de dag dat de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd meer dan één termijn is verschenen. Nu het hof de ingangsdatum van de alimentatieverplichting van de man op 1 januari 2025 bepaalt, is van een dergelijke situatie sprake. De man heeft laten weten vanaf 1 mei 2025 € 65,-- per kind, per maand te betalen. Nu de alimentatie met ingang van 1 september 2025 voor [kind 1] is komen te vervallen en voor [kind 2] € 65,-- per maand bedraagt, betaalt de man vanaf 1 september 2025 het correcte bedrag en is sprake van een achterstallige alimentatie over de voorliggende periode.
Gezien de geringe hoogte van dit bedrag is het hof van oordeel dat de man in staat moet worden geacht, al dan niet door geld te lenen, de achterstallige alimentatie in maximaal drie maandelijkse termijnen, met ingang van de datum van deze beschikking aan de vrouw te voldoen. Ten aanzien van hetgeen door de man eventueel meer aan [kind 1] is betaald dan is vastgesteld in deze beschikking geldt dat [kind 1] de door hem ontvangen bedragen mag behouden. Deze zullen inmiddels reeds in de consumptieve sfeer zijn verbruikt.
Proceskosten
5.32
Het hof zal de proceskosten compenseren, omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en de procedure de bijdrage aan de uit dat huwelijk geboren kinderen betreft.

6.De beslissing

Het hof:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking, hersteld bij beschikking van 6 mei 2025, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de tussen partijen eind 2022 gemaakte afspraak ten aanzien van de kinderalimentatie en bepaalt, dat:
de man aan de vrouw in de periode van 1 januari 2025 tot 4 juni 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] € 163,-- per kind, per maand zal betalen;
de man aan [kind 1] in de periode van 4 juni 2025 tot 1 juli 2025 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie € 15,-- per maand zal betalen;
de man aan de vrouw in de periode van 4 juni 2025 tot 1 juli 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] € 149,-- per maand zal betalen;
de man aan [kind 1] in de periode van 1 juli 2025 tot 1 september 2025 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie € 7,-- per maand zal betalen;
de man aan de vrouw in de periode van 1 juli 2025 tot 1 september 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] € 69,-- per maand zal betalen;
de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1] met ingang van 1 september 2025 nihil bedraagt;
de man aan de vrouw met ingang van 1 september 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] € 65,-- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
de man de ontstane achterstand aan kinderalimentatie vanaf 1 januari 2025 tot heden met ingang van heden in drie maandelijkse gelijke termijnen aan de vrouw zal voldoen, totdat deze achterstand is ingelost;
met dien verstande dat, voor zover de man tot heden meer aan alimentatie ten behoeve van [kind 1] heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan hiervoor is bepaald, de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1] tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M van Baardewijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. E.W.K. Bosman als griffier en is op 4 november 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.

Voetnoten

1.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.