ECLI:NL:GHAMS:2025:3138

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
200.306.326
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietiging van leaseovereenkomsten door echtgenote; stuiting van verjaring door gevolmachtigde

In deze zaak gaat het om effectenleaseovereenkomsten die zijn aangegaan door de afnemer met [appellant]. [geïntimeerde], de echtgenote van de afnemer, heeft deze overeenkomsten vernietigd op grond van artikel 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In hoger beroep is de vraag aan de orde of Leaseproces, de gevolmachtigde van [geïntimeerde], bevoegd was om de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling te stuiten. Het hof heeft vastgesteld dat de effectenleaseovereenkomsten op 11 augustus 2006 buitengerechtelijk zijn vernietigd door [geïntimeerde]. De verjaringstermijn van de vordering uit onverschuldigde betaling is gestuit door de brieven die Leaseproces namens [geïntimeerde] heeft verzonden. Het hof oordeelt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat Leaseproces niet gemachtigd was om deze verjaring te stuiten. De vernietiging van de leaseovereenkomsten is effectief, en [appellant] is gehouden tot terugbetaling van de bedragen die zij op basis van deze overeenkomsten heeft ontvangen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.306.326/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 8905398 EL 20-13
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 november 2025
inzake
[appellant] .,
gevestigd te [plaats 1] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats 2] , gemeente Altena,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

De afnemer is effectenleaseovereenkomsten aangegaan met [appellant] . Deze effectenleaseovereenkomsten zijn door [geïntimeerde] van de afnemer met een beroep op 1:88/1:89 Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigd. In dit hoger beroep behandelt het hof onder meer de vraag of Leaseproces bevoegd was om namens [geïntimeerde] de verjaring te stuiten van de vordering uit onverschuldigde betaling die voortvloeit uit de vernietiging.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 23 november 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 7 oktober 2021, onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- akte tevens houdende memorie van antwoord in incidenteel appel;
- antwoordakte van [geïntimeerde] ;
- antwoordakte van [appellant] .
Partijen hebben geconcludeerd zoals verwoord in de processtukken.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.2.
De afnemer heeft met een rechtsvoorgangster van [appellant] onderstaande effectenleaseovereenkomsten gesloten (hierna: de effectenleaseovereenkomsten). De effectenleaseovereenkomsten zijn op enig moment geëindigd, waarna [appellant] de eindafrekening heeft opgesteld. De relevante gegevens van de effectenleaseovereenkomsten zijn als volgt:
Nr.
Contractnummer
Datum
Naam
Looptijd
Eindafrekening
Resultaat
1.
[nummer 1]
17-07-2002
[naam 1] (verlenging)
36 mnd
23-06-2005
-/- € 6.325,21
2.
[nummer 2]
19-11-2001
[naam 2]
120 mnd
08-12-2008
€ 4.340,95
3.3.
[geïntimeerde] , met wie de afnemer ten tijde van het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten was gehuwd, heeft de afnemer geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten.
3.4.
Bij brief van 29 juli 2005 aan [appellant] (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [geïntimeerde] met een beroep op artikel 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW de effectenleaseovereenkomsten vernietigd.

4.Beoordeling

4.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen [appellant] en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst, inhoudende een algemene regeling voor de afwikkeling van leaseovereenkomsten. De afnemer heeft mede namens [geïntimeerde] tijdig een opt out-verklaring uitgebracht, zodat deze WCAM-overeenkomst hen niet bindt.
4.2.
Het staat in hoger beroep niet ter discussie dat de onderhavige effectenleaseovereenkomsten op grond van artikel 1:89 BW zijn vernietigd.
4.3
[appellant] doet een beroep op de verjaring van de rechtsvordering van [geïntimeerde] uit onverschuldigde betaling. [geïntimeerde] voert aan dat zij de verjaring tijdig heeft gestuit. Het hof overweegt als volgt.
4.4.
De verjaringstermijn van een vordering uit onverschuldigde betaling bedraagt vijf jaar nadat de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als de persoon van de ontvanger bekend is geworden (artikel 3:309 BW). De effectenleaseovereenkomsten zijn op 11 augustus 2006 buitengerechtelijk vernietigd door [geïntimeerde] en de op dat moment aanhangige, hiervoor genoemde collectieve actie heeft de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling van [geïntimeerde] gestuit tot zes maanden nadat dit hof in zijn beschikking van 25 januari 2007 de WCAM-overeenkomst verbindend heeft verklaard, dus tot en met 25 juli 2007 (HR
9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018 en HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936).
4.5.
[geïntimeerde] betoogt dat de verjaring is gestuit door onder meer de brieven van 24 januari 2012 en 27 oktober 2016 die Leaseproces namens al haar cliënten, waaronder de afnemer, en de echtgenoten van de betreffende cliënten, waaronder [geïntimeerde] , aan [appellant] heeft gestuurd.
4.6.
Ten aanzien van deze brieven heeft dit hof reeds als volgt geoordeeld (hof Amsterdam 15 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3735, rov. 2.4):

(…)
De brief van 24 januari 2012 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Namens de op de bijgesloten lijsten A en B vermelde personen berichten wij u dat zij hun vorderingen op [appellant] onverkort handhaven en dat deze brief met bijlagen bedoeld is om de verjaring van deze vorderingen, voor zover nodig, te stuiten. Dit geldt ook voor de vorderingen van de eega’s (…) van de op deze lijst vermelde personen uit hoofde van de artikelen 1:88 en 1:89 BW.”
[appellant] brengt daartegen in dat genoemde brieven dermate algemeen van aard zijn dat daaruit geenszins kan worden afgeleid welke specifieke vordering Leaseproces namens haar cliënten wenst te stuiten en dat [Y] niet in de bijlagen staat.
Voor zover [appellant] met dit betoog het oog heeft op de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling wegens de door [Y] ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging, overweegt het hof dat in de brief van 24 januari 2012 deze bevoegdheid uitdrukkelijk wordt vermeld. Dit geldt eveneens voor de brief van 27 oktober 2016 die op dit punt gelijkluidend is. Het bestaan van en de inhoud van deze brieven heeft [appellant] niet weersproken. Anders dan [appellant] nog heeft betoogd, is het hof van oordeel dat met de verwijzing in de brieven naar de eega’s van de op de bijgesloten lijsten vermelde personen, hier: [X], wel aan de eisen van artikel 3:317 BW is voldaan.
Het hof blijft bij dit oordeel. [appellant] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd, die het hof aanleiding geven om hiervan terug te komen. Dit betekent dat het hof ervan uitgaat dat deze brieven ook zien op [geïntimeerde] , nu [appellant] erkent dat de afnemer op de lijsten behorende bij de brieven van 24 januari 2012 en 27 oktober 2016 staat vermeld.
4.7.
[appellant] betwist in principaal hoger beroep dat Leaseproces gemachtigd was om namens [geïntimeerde] enige verjaring te stuiten. In grief I voert [appellant] in dat verband aan dat de brieven van 17 en 27 oktober 2016 op grond van artikel 3:71 BW geen rechtsgevolg hebben gehad. Op grond van dat artikel kunnen verklaringen, door een gevolmachtigde afgelegd, door de wederpartij als ongeldig van de hand worden gewezen, indien zij de gevolmachtigde terstond om bewijs van de volmacht heeft gevraagd en dit bewijs niet op de in artikel 3:71 BW omschreven wijze wordt geleverd.
4.8.
Grief I treft geen doel. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant] destijds ten aanzien van de brief van 24 januari 2012 heeft betwist dat de afnemer als cliënt van Leaseproces een volmacht heeft verstrekt aan Leaseproces om namens hem de verjaring te stuiten en dat Leaseproces tevens gevolmachtigd was om dit ook namens [geïntimeerde] te doen, zodat op die grond ervan moet worden uitgegaan dat deze brief mede namens [geïntimeerde] is verzonden. De stuitingsbrief van 27 oktober 2016 bouwt hierop voort. Nu [appellant] na ontvangst van de brief van 24 januari 2012 niet terstond om bewijs van een volmacht heeft gevraagd, kan op artikel 3:71 BW geen beroep meer worden gedaan. Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] op enig moment na 24 januari 2012 de volmacht heeft herroepen dan wel dat Leaseproces de volmacht heeft opgezegd. Bovendien hebben de afnemer en [geïntimeerde] ook steeds gesteld dat deze volmacht bestond. Na de brief van 27 oktober 2016 is de dagvaarding vervolgens binnen de lopende verjaringstermijn van vijf jaar vanaf 28 oktober 2016 uitgebracht, namelijk op 16 november 2020 (hof Amsterdam 22 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3567, rov. 2.16).
4.9.
Of en op welke wijze Leaseproces voorafgaand aan de brief van 24 januari 2012 gevolmachtigd was en of [appellant] in haar brief van 31 oktober 2016 de volmacht van [geïntimeerde] aan Leaseproces heeft betwist, is in het licht van het bovenstaande niet meer relevant. Grief II behoeft daarom geen behandeling.
4.10.
Uit het vorenstaande volgt dat namens [geïntimeerde] de verjaring tijdig is gestuit, zodat het verjaringsverweer van [appellant] wordt verworpen. Dit betekent dat de effectenleaseovereenkomsten zijn vernietigd en dat [appellant] gehouden is tot terugbetaling van al hetgeen aan haar uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten is betaald.
4.11.
Gelet op het feit dat [appellant] erkent dat de vernietigingsverklaring effectief is geweest, heeft [geïntimeerde] geen belang bij haar incidentele grief. Het hof hoeft deze grief daarom niet verder te bespreken.
Slotsom
4.12.
Uit het vorenstaande volgt dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4.13.
[appellant] is in het principaal hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 1.214,00 (tarief II, 1 punt)
totaal € 1.997,00
4.14.
Het hof ziet geen aanleiding voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling in het incidenteel hoger beroep, omdat dit incidenteel hoger beroep naar de mening van het hof onnodig ingesteld is.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep;
5.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
5.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in het principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.997,00 en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, het eerste bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, J.W.M. Tromp en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025.