ECLI:NL:GHAMS:2025:3163

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
200.349.576
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding overeenkomst voor het plaatsen van een dakkapel. Terugbetaling aanneemsom en aanvullende schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de buitengerechtelijke ontbinding van een overeenkomst voor het plaatsen van een dakkapel. [geïntimeerde 2] heeft een overeenkomst gesloten met Dakkappel.nl, waarbij [appellant] de dakkapel heeft geplaatst. Na het constateren van gebreken aan de dakkapel hebben [geïntimeerden] de overeenkomst ontbonden en vorderen zij terugbetaling van de aanneemsom en schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerden] grotendeels toegewezen. Het hof bevestigt dat de ontbinding van de overeenkomst terecht is gebeurd en dat [appellant] de aanneemsom aan [geïntimeerde 2] moet terugbetalen, evenals aanvullende schadevergoeding. De vordering van [geïntimeerde 1] wordt afgewezen, omdat zij geen partij was bij de overeenkomst. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde 2] tijdig heeft geklaagd over de gebreken en dat de tekortkomingen van [appellant] in de nakoming van de overeenkomst ernstig genoeg zijn om de ontbinding te rechtvaardigen. De schadevergoedingen worden toegewezen op basis van offertes van derden voor herstelwerkzaamheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.349.576/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 10580591/CV EXPL 23-2170
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 november 2025
inzake
[appellant] ,
gevestigd te [plaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen te Twello,
tegen

1.[geïntimeerde 1]

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonend te [plaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. S.T. van Gestel (voorheen mr. D. Groos) te Amsterdam.
Appellante zal hierna [appellant] worden genoemd. Geïntimeerde sub 1 zal hierna [geïntimeerde 1] , geïntimeerde sub 2 [geïntimeerde 2] en geïntimeerden gezamenlijk zullen [geïntimeerden] worden genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde 2] heeft een overeenkomst gesloten met Dakkappel.nl voor het plaatsen van een dakkapel. [appellant] heeft de dakkapel ook geplaatst. [geïntimeerden] hebben de overeenkomst ontbonden omdat de dakkapel gebreken vertoonde. [geïntimeerden] vorderen terugbetaling van de door hen betaalde aanneemsom en schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerden] grotendeels toegewezen. Het hof komt ook tot het oordeel dat de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst doel heeft getroffen. [appellant] moet de aanneemsom aan [geïntimeerde 2] terugbetalen en daarnaast aanvullende schadevergoeding aan [geïntimeerde 2] betalen. De vordering van [geïntimeerde 1] wordt afgewezen omdat zij geen partij was bij de overeenkomst.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellant] is bij dagvaarding van 28 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van het vonnis van kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, van 1 augustus 2024 gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers in conventie en verweerders in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie.
2.2.
In het arrest van dit hof van 21 januari 2025 is een mondelinge behandeling gelast. De mondelinge behandeling heeft op verzoek van partijen niet plaatsgevonden.
2.3.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord met producties.
2.4.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.5.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
2.6.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1.
In het bestreden vonnis zijn onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die de kantonrechter tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feitenvaststelling is door [appellant] gedeeltelijk (alleen ten aanzien van rov. 2.7) bestreden, maar zonder enige nadere toelichting of onderbouwing. Over wat onder 2.1 tot en met 2.8 is vastgesteld bestaat ook in hoger beroep tussen partijen geen discussie, zodat ook het hof van de volgende feiten zal uitgaan.
3.2.
Partijen hebben op 29 april 2021 een overeenkomst gesloten voor het leveren en plaatsen van een dakkapel op de woning van [geïntimeerden] door [appellant] .
3.3.
[geïntimeerden] hebben de door [appellant] verzonden factuur van 23 augustus 2021 van € 11.372,00 voorafgaand aan de werkzaamheden voldaan.
3.4.
[appellant] heeft de dakkapel op 31 augustus 2021 geplaatst.
3.5.
Bij brief van 16 juni 2022 hebben [geïntimeerden] [appellant] in gebreke gesteld en haar onder andere verzocht de in de brief genoemde gebreken aan de dakkapel te herstellen. [geïntimeerden] hebben [appellant] daarvoor dertig dagen de tijd gegeven. [appellant] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
3.6.
Op 11 juli 2022 heeft J. van der Horst van Westfriesland Bouw (WFB) de dakkapel beoordeeld. De conclusie van WFB luidt:
“Naar mijn idee is de dakkapel volledig niet volgens de overeenkomst gemaakt/gemonteerd en zie ik aanpassing op de huidig geplaatste dakkapel somber in. Naar mijn idee is er maar één alternatief voor dit probleem en dat is demontage huidige dakkapel en opnieuw plaatsen van een, zoals ondertekend in de overeenkomst, nieuwe prefab-dakkapel.”
3.7.
[geïntimeerden] hebben hun rechtsbijstandsverzekeraar (DAS) ingeschakeld. DAS heeft CED Nederland B.V. (CED) opdracht gegeven om de dakkapel te onderzoeken. Op 6 september 2022 heeft CED, in aanwezigheid van [naam] als vertegenwoordiger van [appellant] , de dakkapel onderzocht. CED concludeert dat de dakkapel afwijkt van wat is overeengekomen en dat sprake is van gebreken aan de dakkapel en beschadigingen aan de woning van [geïntimeerden] Het dak dient opnieuw te worden vervaardigd en een aantal gebreken kunnen worden hersteld c.q. alsnog worden uitgevoerd. De totale geschatte kosten voor herstel en opheffing van de gebreken en beschadigingen bedraagt volgens CED € 7.300,00 inclusief btw.
3.8.
Op 8 december 2022 hebben [geïntimeerden] , onder verwijzing naar de rapporten van WFB en CED, [appellant] bij brief verzocht om binnen vier weken tot herstel van de dakkapel over te gaan. Partijen zijn vervolgens met elkaar in overleg getreden. Op 19 januari 2023 heeft [appellant] een plan van aanpak verstuurd waarna [geïntimeerden] [appellant] in de gelegenheid hebben gesteld over te gaan tot herstel en daarvoor een aantal dagen voor te stellen. Op 1 februari 2023 hebben [geïntimeerden] [appellant] nogmaals verzocht een aantal data te noemen in de periode 30 januari tot en met 1 maart 2023 waarop zij de herstelwerkzaamheden uit kan voeren. Zij hebben daarbij aangekondigd dat zij anders de overeenkomst (vermoedelijk) zouden ontbinden. [appellant] heeft geen herstelwerkzaamheden uitgevoerd.
3.9.
Bij brief van 6 maart 2023 hebben [geïntimeerden] de overeenkomst ontbonden, [appellant] verzocht de koopprijs aan hen terug te betalen en aangekondigd dat zij aanspraak maken op schadevergoeding.

4.Eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg in conventie samengevat, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen om aan hen te betalen:
1. als ongedaanmaking wegens ontbinding van de
overeenkomst;
2. € 6.025,00 als schadevergoeding voor extra kosten om een vergelijkbare dakkapel te
laten plaatsen door een derde;
3. € 800,00 als schadevergoeding wegens het niet kunnen plaatsen van zonnepanelen
op de dakkapel;
4. € l .678,63 als schadevergoeding voor het tijdelijk verwijderen en terugplaatsen van
zonnepanelen;
5. € l .000,00 als schadevergoeding wegens het niet kunnen gebruiken van de dakkapel;
6. € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
7. de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 6 maart 2023;
8. de proces- en nakosten.
4.2.
[appellant] heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerden] veroordeelt tot betaling van een vergoeding voor het gebruik van de dakkapel over de periode van 1 september 2021 tot en met de datum van het vonnis en tot teruglevering van de dakkapel.
4.3.
De kantonrechter heeft, kort samengevat, geoordeeld dat in de rapporten van WFB en CED staat dat de dakkapel ernstige gebreken vertoont. De kantonrechter is van de juistheid van die rapporten uitgegaan omdat [appellant] die bevindingen onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Omdat [geïntimeerden] tijdig over de gebreken hadden geklaagd en [appellant] door de ingebrekestelling is verzuim is geraakt, hebben [geïntimeerden] de overeenkomst met [appellant] naar het oordeel van de kantonrechter rechtsgeldig ontbonden. De kantonrechter wees de vorderingen van [geïntimeerden] toe, met uitzonderingen van het gevorderde bedrag van € 800,00 wegens het niet kunnen plaatsen van zonnepanelen op de dakkapel en het bedrag van € l .000,00 wegens het niet kunnen gebruiken van de dakkapel.
In reconventie wees de kantonrechter de vordering van [appellant] tot betaling van een gebruiksvergoeding wegens gebrek aan onderbouwing af. De vordering tot teruglevering van de dakkapel werd, wegens de uit de ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen, toegewezen. [appellant] werd in de conventie veroordeeld in de proceskosten. In de reconventie heeft de kantonrechter de proceskosten gecompenseerd.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met haar grief op. De grief bestaat uit verschillende subonderdelen die het hof hierna achtereenvolgens zal bespreken.
[geïntimeerde 1]
5.2.
[appellanten] heeft in hoger beroep nogmaals aangevoerd dat [geïntimeerde 1] geen contractspartij is en dus ook niet kan worden ontvangen in haar vorderingen in eerste aanleg en hoger beroep. Het hof volgt [appellant] in haar standpunt dat [geïntimeerde 1] niet vorderingsgerechtigd is. Vaststaat weliswaar dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat de woning en (daarmee) de (daarop geplaatste) dakkapel alsook de vorderingen uit hoofde van de overeenkomst tot de gemeenschap van goederen behoren. Dit neemt echter niet weg dat alleen [geïntimeerde 2] partij is bij de overeenkomst en dat daarmee sprake is van een vordering op (zijn) naam. Alleen [geïntimeerde 2] is ter zake daarvan bevoegd tot het bestuur, waaronder het in rechte vorderen van ongedaanmaking en schadevergoeding (artikel 1:97 lid 1 BW). Het hof zal om die reden de vordering van [geïntimeerde 1] alsnog afwijzen en in het navolgende alleen de vordering van [geïntimeerde 2] beoordelen.
klachtplicht
5.3.
[appellant] handhaaft in hoger beroep haar meest verstrekkende verweer dat [geïntimeerde 2] niet tijdig heeft geklaagd en daarom niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Volgens [appellant] is de dakkapel op 31 augustus 2021 geplaatst en dateert de eerste klacht van 16 juni 2022. De periodes die tussendoor zijn verstreken zijn te lang geweest, aldus [appellant]
5.4.
Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde 2] tijdig heeft geklaagd. Uit het bestreden vonnis volgt dat op de zitting bij de kantonrechter is gebleken dat [geïntimeerde 2] al (veel) eerder dan in juni 2022 heeft geklaagd over gebreken aan de dakkapel. [geïntimeerde 2] heeft het eerste gebrek op 10 november 2021 ontdekt en heeft [appellant] daarover direct een e-mail gestuurd. [appellant] is vervolgens op 11 november 2021 langs gekomen. Op 23 november 2021 heeft [geïntimeerde 2] per brief een volgende klacht aan [appellant] gemeld. Tegen dit oordeel van de kantonrechter is geen grief gericht, zodat dit tussen partijen vaststaat. De enkele stelling van [appellant] dat de periodes die tussendoor zijn verstreken te lang waren, is door haar op geen enkele wijze nader onderbouwd en is door [geïntimeerde 2] gemotiveerd betwist. Daarnaast heeft [appellant] ook in hoger beroep niet onderbouwd op welke wijze zij in haar belangen zou zijn geschaad. Het beroep van [appellanten] op de klachtplicht faalt ook in hoger beroep. De rechten van [geïntimeerde 2] zijn niet komen te vervallen.
ontbinding overeenkomst
- tekortkoming
5.5.
Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief van [appellant] dat zij stelt dat het geleverde wel conform de overeenkomst was en dat zij daarmee de tekortkoming betwist. [appellant] handhaaft haar betwisting van het rapport van CED. Volgens [appellant] gaat de herstelberekening van CED verder dan hetgeen was overeengekomen.
5.6.
Bij de beoordeling van de vraag of [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst rusten de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de tekortkoming op [geïntimeerde 2] . [geïntimeerde 2] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de rapporten van WFB en CED. Volgens het rapport van CED is de dakkapel niet conform de bouwtekeningen uitgevoerd:
- het dak is niet (conform de wensen van [geïntimeerde 2] ) stevig genoeg voor het plaatsen van zonnepanelen;
- er is grote wateroverlast op het dak aanwezig,
- er zijn te lichte balken gebruikt met een te grote afstand;
- de dakkapel is niet waterpas geplaatst;
- er is onvoldoende afschot;
- de dakopstanden zijn te laag;
- de EPDM dakbedekking is slordig aangebracht;
- de dakkapel is te kort en de aangebrachte isolatieplaten ter overbrugging zijn ongeschikt (niet draagkrachtig) en slordig aangebracht en niet waterdicht afgewerkt;
- de capaciteit van de hemelwaterafvoer is te klein;
- het gat waar eerst een dakraam zat is in eerste instantie niet dichtgemaakt en later provisorisch door middel van isolatiemateriaal;
- er ontbreken drie raveelbalken;
- er is geen knieschot in het raamkozijn aangebracht.
De conclusie in het CED rapport is dat herstel van het dak geen optie is en dat het dak opnieuw dient te worden vervaardigd. Sommige andere gebreken kunnen worden hersteld of alsnog uitgevoerd. Verder stelt CED vast dat er schade is ontstaan aan het dakbeschot omdat [appellant] een te groot gat heeft gezaagd en het bestaande dak moet worden aangeheeld. De bevindingen van WFB komen in grote lijnen overeen met die van CED.
5.7.
Uit het vonnis van de kantonrechter volgt dat [appellant] in eerste aanleg heeft erkend dat er sprake is van gebreken ten aan zien van de constructieplaten c.q. raveelbalken en een hoekprofiel. Het is het hof niet helemaal duidelijk of [appellant] in de toelichting op haar grief op deze erkenning terug komt, maar als dit wel zo is, is dit door haar in het geheel niet onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de overige stellingen van [appellant] . [appellant] heeft de rapporten van WFB en CED slechts met enkele meer algemene stellingen betwist en heeft haar verweer niet nader met stukken onderbouwd. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat zij alle bij haar beschikbare stukken in het geding heeft gebracht, miskent [appellant] dat bij de betwisting van de gemotiveerde stellingen van [geïntimeerde 2] van haar mag worden verwacht dat zij concreet aangeeft welk geconstateerd gebrek volgens haar niet juist is en dat zij dit onderbouwt aan de hand van (bijvoorbeeld) verklaringen of een rapport van een door haar zelf ingeschakelde deskundige op dit terrein. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde 2] met de rapporten van WFB en CED voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat sprake is van gebreken aan de dakkapel. Nu [appellant] dit onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, gaat ook het hof ervan uit dat [appellant] toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst.
- verzuim
5.8.
[appellant] heeft in haar toelichting op de grief in één enkele zin en zonder nadere onderbouwing aangevoerd dat van verzuim geen sprake was. Het hof volgt haar niet in dit betoog. Het hof sluit ook hier aan bij het oordeel van de kantonrechter en maakt dit tot het zijne. Vaststaat dat [geïntimeerde 2] [appellant] meerdere keren een redelijke termijn heeft gegeven om de gebreken aan de dakkapel te herstellen. Hij heeft op 16 juni 2022 daarvoor een termijn van dertig dagen gegeven en op 8 december 2022 een termijn van vier weken. Dakkappel.nl heeft hier geen gehoor aan gegeven en daarmee is zij in verzuim komen te verkeren. [geïntimeerde 2] mocht, gelet op deze feiten en omstandigheden, de overeenkomst buitengerechtelijk ontbinden.
- tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding
5.9.
Het hof begrijpt de toelichting op de grief van [appellant] aldus dat zij haar standpunt handhaaft dat de tekortkoming – gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis – de volledige ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Volgens [appellant] is ook nu nog herstel mogelijk (door een derde of door haarzelf) en zijn de in overweging 4.8 opgesomde gebreken voor een paar honderd euro oplosbaar.
5.10.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de gebreken dusdanig ernstig zijn dat een ontbinding van de gehele overeenkomst gerechtvaardigd is. Dat de gebreken voor een paar honderd euro zouden zijn te herstellen, strookt niet met de conclusies van de rapporten van WFB en CED en is door [appellant] niet nader toegelicht of onderbouwd. Het hof gaat hieraan dan ook voorbij.
de gevolgen van de ontbinding
5.11.
Door de ontbinding van de overeenkomst is [appellant] op de voet van artikel 6:271 BW gehouden tot terugbetaling van het door [geïntimeerde 2] betaalde factuurbedrag van € 11.372,00. De grief van [appellant] faalt op dit punt. Door partijen zijn verder geen grieven gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde 2] de dakkapel dient terug te leveren en dat hij in onderling overleg met [appellant] moet afstemmen op welke termijn en hoe de dakkapel door [appellant] gedemonteerd zal worden en hoe het dak weer dichtgemaakt wordt. Dit oordeel blijft dan ook in stand.
de schadevergoedingen
5.12.
Het hof begrijpt dat de grief van [appellant] zich wat betreft de toegewezen vorderingen tot schadevergoeding alleen richt tegen de door de kantonrechter toegewezen bedragen van € 6.025,00 en € 1.678,63. De schadevergoeding van € 6.025,00 ziet op de werkzaamheden door een derde die nodig zijn om te voldoen aan de door partijen gesloten overeenkomst. De kantonrechter is uitgegaan van de door [geïntimeerde 2] ter onderbouwing in eerste aanleg overgelegde goedkoopste van twee offertes, die van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) van € 17.397,00. De andere offerte was van [bedrijf 2] (hierna [bedrijf 2] ) en sloot op € 17.600,00. Volgens [appellant] is de dakkapel die in de offerte van [bedrijf 2] is opgenomen niet vergelijkbaar met de dakkapel die zij heeft geplaatst. Volgens [appellant] is er een veel duurder raam in de offerte opgenomen (€ 1.305,75 in plaats van € 182,00), zijn er veel duurdere zijwangen opgenomen (€ 1.174,33 in plaats van € 360,00) en is de post dakversteviging veel hoger dan in haar offerte (een veelvoud van de door haar begrote € 178,00). Daarnaast heeft Dakkappel.nl aangevoerd dat er andere vergunningen zouden moeten worden aangevraagd, dat er een post in de offertes is opgenomen voor het “meenemen en afvoeren van de oude dakkapel”, dat er ten onrechte een post “steigerkosten” is opgenomen en dat de foto’s in het CED rapport zien op afwerking en waterpasstellen. De schadevergoeding van € 1.678,63 ziet op het tijdelijk verwijderen en terugplaatsen van de zonnepanelen. Volgens [appellant] gaat [geïntimeerde 2] helemaal geen zonnepanelen terugplaatsen en staat hier ook niets over in de offerte van [bedrijf 2] Dakkapellen.
- hogere kosten voor plaatsen dakkapel door derde
5.13.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde 2] met het overleggen van meerdere offertes van derden voldoende onderbouwd dat hij hogere kosten moet maken om een andere vergelijkbare dakkapel door een derde te laten plaatsen. Het is daarbij alleszins redelijk om uit te gaan van de voordeligste offerte van [bedrijf 1] van € 17.397,00. De in deze offerte opgenomen posten zijn door [appellant] ook in hoger beroep niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. [appellant] kon niet volstaan met het enkele – niet nader onderbouwde – standpunt dat een aantal onderdelen in de andere offerte, die van [bedrijf 2] , voor hogere bedragen zijn opgenomen dan in haar eigen offerte, waarbij het hof nog constateert dat die offerte anders is opgebouwd en dat daarin werd uitgegaan van een veel hogere basisprijs. Anders dan [geïntimeerde 2] stelt, zijn in de offertes geen kosten opgenomen voor het aanvragen van een (nieuwe) vergunning. Ook zijn in de offerte van [bedrijf 1] geen kosten berekend voor het “meenemen en afvoeren van de oude dakkapel”. Verder heeft [appellant] niet onderbouwd waarom er geen “steigerkosten” noodzakelijk zouden zijn.
5.14.
Het hof zal daarom, evenals de kantonrechter, uitgaan van de offerte van [bedrijf 1] bij de berekening van de schade. Die schade bestaat uit het verschil tussen het offertebedrag van
€ 17.397,00 en de met [appellant] overeengekomen aanneemsom van € 11.372,00, zijnde
€ 6.025,00.
- verwijderen en terugplaatsen van de zonnepanelen
5.15.
Met betrekking tot de kosten voor het verwijderen en terugplaatsen van de zonnepanelen heeft [geïntimeerde 2] in hoger beroep nogmaals aangevoerd dat de zonnepanelen zullen worden verwijderd en teruggeplaatst door Hexitum Solar B.V. en dat die een eigen offerte heeft uitgebracht. [appellant] heeft in haar grief alleen in het algemeen aangevoerd dat [geïntimeerde 2] geen zonnepanelen gaat terugplaatsen, omdat deze kosten niet zijn opgenomen in de offerte van [bedrijf 2] Dakkapellen. Dit betoog gaat gelet op het voorgaande niet op. [appellant] heeft niet gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde 2] ter onderbouwing van de kosten een offerte ter hoogte van € 1.678,63 heeft overgelegd. Hoewel het hof deze offerte niet in het dossier heeft aangetroffen, gaat het – gelet op de constatering door de kantonrechter en het ontbreken van een grief daartegen ( [appellant] heeft het in haar memorie van grieven alleen, zonder toelichting, over “een niet marktconforme offerte”) – uit van dit bedrag als te vergoeden schade.
de voorwaardelijke tegenvordering van [appellant]
5.16.
Voor zover [appellant] in haar grief haar vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding over de periode van 1 september 2021 tot de datum van teruglevering van de dakkapel heeft gehandhaafd, kan deze vordering ook in hoger beroep niet worden toegewezen. [appellant] heeft ook in hoger beroep op geen enkele wijze toegelicht en onderbouwd op grond waarvan zij deze gebruiksvergoeding vordert. Het valt ook niet in te zien waarom [geïntimeerde 2] zou moeten betalen voor de aanwezigheid van een gebrekkige dakkapel die hij, naar [appellant] onvoldoende heeft weersproken, nooit aan de binnenzijde heeft kunnen afwerken en ook nooit in gebruik heeft kunnen nemen zoals door hem was beoogd, zodat van enig gebruiksgenot geen sprake is geweest.
overige standpunten [appellant]
5.17.
Voor zover [appellant] in haar grief nog bezwaren heeft geuit tegen de door de kantonrechter toegewezen buitengerechtelijke kosten, proceskosten, wettelijke rente en de onder 6.1 in het dictum van de kantonrechter opgenomen bedragen van € 19.950,63 (inclusief buitengerechtelijke incassokosten) en € 19.075,63 (exclusief buitengerechtelijke incassokosten), gaat het hof ook aan deze standpunten als onvoldoende onderbouwd voorbij.
bewijsaanbod
5.18.
Het hof ziet geen aanleiding om [appellant] toe te laten tot bewijslevering. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld of aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden.
conclusie en proceskosten
5.19.
De grief van [appellant] slaagt voor wat betreft de vordering van [geïntimeerde 1] . Het vonnis waarvan beroep zal alleen op dat punt worden vernietigd. Voor het overige faalt de grief en zal het vonnis worden bekrachtigd.
5.20.
Het hof zal [appellant] , als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 798,00
- salaris advocaat € 1.214,00 (1 punt x appeltarief II € 1.214,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal € 2.190,00

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarin onder 6.1 de vordering van [geïntimeerden] is toegewezen, en opnieuw recht doende:
6.2.
wijst de vordering van [geïntimeerde 1] alsnog af;
6.3.
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde 2] van € 19.950,63, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 19.075,63 vanaf 23 juni 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
6.5.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 2.190,00, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest en, als [appellant] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening;
6.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. de Graaf, F.W.J. Meijer en O.L. Nunes en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.