ECLI:NL:GHAMS:2025:3253

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
200.330.664
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake effectenleaseovereenkomsten en verjaring van vorderingen uit onverschuldigde betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die door de geïntimeerde zijn vernietigd op grond van artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. De geïntimeerde heeft de overeenkomsten vernietigd en Dexia stelt dat de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling is ingetreden. Het hof behandelt de vraag of Leaseproces bevoegd was om namens de geïntimeerde de verjaring te stuiten. De kantonrechter had eerder vastgesteld dat de effectenleaseovereenkomsten op 6 september 2004 zijn vernietigd. Het hof oordeelt dat de verjaring tijdig is gestuit door brieven van Leaseproces, waarin expliciet wordt verwezen naar de vorderingen van de eega's van de cliënten. Het hof concludeert dat Dexia gehouden is tot terugbetaling van de bedragen die op basis van de effectenleaseovereenkomsten zijn betaald. Het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd en Dexia wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.330.664/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 9548871 EL 21-315
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 december 2025
inzake
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geintimeerde],
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam.
Partijen worden hierna Dexia en [geintimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

De afnemer is een of meer effectenleaseovereenkomsten aangegaan met Dexia. [geintimeerde] van de afnemer heeft deze effectenleaseovereenkomst(en) met een beroep op artikelen 1:88 en 1:89 Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigd. In dit hoger beroep behandelt het hof onder meer de vraag of Leaseproces bevoegd was om namens [geintimeerde] de verjaring te stuiten van de vordering uit onverschuldigde betaling die voortvloeit uit de vernietiging.

2.Het geding in hoger beroep

Dexia is bij dagvaarding van 19 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van 14 april 2022 en een eindvonnis van 29 juni 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen [geintimeerde] als eiseres en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlaten producties Dexia.
Partijen hebben geconcludeerd zoals verwoord in de processtukken.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 14 april 2022 onder 2. vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
De afnemer heeft met een rechtsvoorgangster van Dexia onderstaande effecten-leaseovereenkomsten gesloten (hierna: de effectenleaseovereenkomsten). De effectenleaseovereenkomsten zijn op enig moment geëindigd, waarna Dexia de eindafrekeningen heeft opgesteld. De relevante gegevens van de effectenleaseovereenkomsten zijn als volgt:
Nr.
Contractnummer
Datum
Naam
Looptijd
Eindafrekening
Resultaat
1.
[nummer 1]
9-5-1997
[naam 1]
60 mnd.
6-5-2002
€ 4.282,52
2.
[nummer 2]
5-9-1997
[naam 2]
120 mnd.
4-9-2007
-/- € 4.676,26
3.
[nummer 3]
29-5-1998
[naam 2] II
120 mnd.
21-3-2005
-/- € 7.914,11
4.
[nummer 4]
2-10-2000
[naam 2]
120 mnd.
21-3-2005
-/- € 24.093,92
5.
[nummer 5]
13-11-2000
[naam 3]
120 mnd.
21-3-2005
-/- € 15.892,42
6.
[nummer 6]
5-12-2000
[naam 4]
36 mnd.
21-3-2005
-/- € 2.939,09
3.2.
[geintimeerde] , met wie de afnemer ten tijde van het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten was gehuwd, heeft de afnemer geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten.
3.3.
Bij brief van 6 september 2004 aan Dexia (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [geintimeerde] met een beroep op artikel 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW de effectenleaseovereenkomsten vernietigd.

4.Beoordeling

4.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst, inhoudende een algemene regeling voor de afwikkeling van effectenleaseovereenkomsten. De afnemer en [geintimeerde] hebben tijdig een opt out-verklaring uitgebracht, zodat deze WCAM-overeenkomst hen niet bindt.
4.2.
Het staat in hoger beroep niet ter discussie dat de onderhavige effectenleaseovereenkomsten op grond van artikel 1:89 BW zijn vernietigd.
4.3.
Dexia doet een beroep op de verjaring van de rechtsvordering van [geintimeerde] uit onverschuldigde betaling. [geintimeerde] voert aan dat zij de verjaring tijdig heeft gestuit. Het hof overweegt als volgt.
4.4.
De verjaringstermijn van een vordering uit onverschuldigde betaling bedraagt vijf jaar nadat de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als de persoon van de ontvanger bekend is geworden (artikel 3:309 BW). De effectenleaseovereenkomsten zijn op 6 september 2004 buitengerechtelijk vernietigd door [geintimeerde] en de op dat moment aanhangige, hiervoor genoemde collectieve actie heeft de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling van [geintimeerde] gestuit tot zes maanden nadat dit hof in zijn beschikking van 25 januari 2007 de WCAM-overeenkomst verbindend heeft verklaard, dus tot en met 25 juli 2007 (HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018 en HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936).
4.5.
[geintimeerde] betoogt dat de verjaring is gestuit door onder meer de brieven van 24 januari 2012 en 27 oktober 2016 die Leaseproces namens al haar cliënten, waaronder de afnemer, en de echtgenoten van de betreffende cliënten, waaronder [geintimeerde] , aan Dexia heeft gestuurd.
4.6.
Ten aanzien van deze brieven heeft dit hof reeds als volgt geoordeeld (hof Amsterdam 15 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3735, rov. 2.4):

(…)
De brief van 24 januari 2012 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Namens de op de bijgesloten lijsten A en B vermelde personen berichten wij u dat zij hun vorderingen op Dexia onverkort handhaven en dat deze brief met bijlagen bedoeld is om de verjaring van deze vorderingen, voor zover nodig, te stuiten. Dit geldt ook voor de vorderingen van de eega’s (…) van de op deze lijst vermelde personen uit hoofde van de artikelen 1:88 en 1:89 BW.”
Dexia brengt daartegen in dat genoemde brieven dermate algemeen van aard zijn dat daaruit geenszins kan worden afgeleid welke specifieke vordering Leaseproces namens haar cliënten wenst te stuiten en dat [Y] niet in de bijlagen staat.
Voor zover Dexia met dit betoog het oog heeft op de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling wegens de door [Y] ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging, overweegt het hof dat in de brief van 24 januari 2012 deze bevoegdheid uitdrukkelijk wordt vermeld. Dit geldt eveneens voor de brief van 27 oktober 2016 die op dit punt gelijkluidend is. Het bestaan van en de inhoud van deze brieven heeft Dexia niet weersproken. Anders dan Dexia nog heeft betoogd, is het hof van oordeel dat met de verwijzing in de brieven naar de eega’s van de op de bijgesloten lijsten vermelde personen, hier: [X], wel aan de eisen van artikel 3:317 BW is voldaan.
Het hof blijft bij dit oordeel. Dexia heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die het hof aanleiding geven om hiervan terug te komen. Dit betekent dat het hof ervan uitgaat dat deze brieven ook zien op [geintimeerde] , nu Dexia erkent dat de afnemer staat vermeld op de lijsten die behoren bij de brieven van 24 januari 2012 en 27 oktober 2016.
4.7.
Dexia betwist in hoger beroep dat Leaseproces gemachtigd was om namens [geintimeerde] enige verjaring te stuiten. In grief I voert Dexia in dat verband aan dat de brieven van 17 en 27 oktober 2016 op grond van artikel 3:71 BW geen rechtsgevolg hebben gehad. Op grond van dat artikel kunnen verklaringen die een gevolmachtigde heeft afgelegd, door de wederpartij als ongeldig van de hand worden gewezen, indien zij de gevolmachtigde terstond om bewijs van de volmacht heeft gevraagd en dit bewijs niet op de in artikel 3:71 BW omschreven wijze wordt geleverd. Dexia stelt dat zij in haar brief aan Leaseproces van 31 oktober 2016 de volmacht heeft betwist. Leaseproces heeft na deze brief een zeer groot aantal volmachten aan Dexia toegezonden, maar daaronder bevond zich volgens Dexia geen volmacht van [geintimeerde] .
4.8.
Grief I slaagt niet. Niet gesteld of gebleken is dat Dexia destijds ten aanzien van de brief van 24 januari 2012 heeft betwist dat de afnemer als cliënt van Leaseproces een volmacht heeft verstrekt aan Leaseproces om namens hem de verjaring te stuiten en dat Leaseproces tevens gevolmachtigd was om dit ook namens [geintimeerde] te doen, zodat op die grond ervan moet worden uitgegaan dat deze brief mede namens [geintimeerde] is verzonden. De stuitingsbrief van 27 oktober 2016 en de latere stuitingsbrieven van 20 januari 2017 en 19 oktober 2021 bouwen hierop voort. Nu Dexia na ontvangst van de brief van 24 januari 2012 niet terstond om bewijs van een volmacht heeft gevraagd, kan op artikel 3:71 BW geen beroep meer worden gedaan. Niet gesteld of gebleken is dat [geintimeerde] op enig moment na 24 januari 2012 de volmacht heeft herroepen dan wel dat Leaseproces de volmacht heeft opgezegd. Bovendien hebben de afnemer en [geintimeerde] ook steeds gesteld dat deze volmacht bestond. Na de brief van 19 oktober 2021 is de dagvaarding vervolgens binnen de lopende verjaringstermijn van vijf jaar vanaf 20 oktober 2021 uitgebracht, namelijk op 4 november 2021 (hof Amsterdam 22 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3567, rov. 2.16). Bij bespreking van de brief van 17 oktober 2016 bestaat, gezien het voorgaande, geen belang.
4.9.
Of en op welke wijze Leaseproces voorafgaand aan de brief van 24 januari 2012 gevolmachtigd was en of Dexia in haar brief van 31 oktober 2016 de volmacht van [geintimeerde] aan Leaseproces heeft betwist, is in het licht van het bovenstaande niet meer relevant. Grief II behoeft daarom geen behandeling.
4.10.
Uit het vorenstaande volgt dat namens [geintimeerde] de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling tijdig is gestuit, zodat het verjaringsverweer van Dexia wordt verworpen. Dit betekent dat de effectenleaseovereenkomsten zijn vernietigd en dat Dexia gehouden is tot terugbetaling van al hetgeen aan haar uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten is betaald.
Slotsom
4.11.
Uit het vorenstaande volgt dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4.12.
Dexia is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat
€ 1.214,00(tarief II, 1 punt)
totaal € 1.997,00

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geintimeerde] begroot op € 1.997,00 en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, het eerste bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, J.W.M. Tromp en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 december 2025.