ECLI:NL:GHAMS:2025:3601

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
22 december 2025
Zaaknummer
200.336.424
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Schiphol voor schade door zware werkomstandigheden van een medewerker van een grondafhandelingsbedrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van Schiphol als exploitant van de luchthaven voor schade die een medewerker van een grondafhandelingsbedrijf heeft geleden door zware werkomstandigheden. De appellant, een medewerker die sinds medio 2007 op Schiphol werkzaam was, had zich ziekgemeld vanwege ernstige rugklachten en stelde Schiphol aansprakelijk voor de schade die hij had geleden. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat Schiphol niet aansprakelijk was, en het hof bevestigde dit oordeel. Het hof oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor veilige arbeidsomstandigheden primair ligt bij de werkgever en de arbeidsinspectie, en dat Schiphol geen juridische verplichting had om de arbeidsomstandigheden van de appellant te controleren. Het hof concludeerde dat er geen gronden waren voor aansprakelijkheid van Schiphol, ook niet op basis van onrechtmatige daad of wanprestatie. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.336.424/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 10242190\ CV EXPL 22-7276
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 december 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. G.P. Geelkerken te Amsterdam,
tegen
ROYAL SCHIPHOL GROUP N.V.,
gevestigd te Schiphol,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Lebbing te Rotterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Schiphol genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat om de vraag of Schiphol als exploitant van de luchthaven aansprakelijk is
voor de schade die een medewerker van een grondafhandelingsbedrijf als gevolg van de zware werkomstandigheden heeft geleden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Schiphol niet aansprakelijk is en het hof komt tot hetzelfde oordeel.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 9 november 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 18 oktober 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Schiphol als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis). Schiphol heeft op 21 december 2023 een exploot van anticipatie laten uitbrengen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 12 mei 2025 laten toelichten. [appellant] door mr. Geelkerken voornoemd en Schiphol door mr. Lebbing voornoemd, alsmede door mr. L.C.L. Cobben, advocaat te Amsterdam. De advocaten van beide partijen hebben gepleit aan de hand van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd.
Ten slotte is – na beraad van partijen in verband met schikkingsonderhandelingen – op 17 juni 2025 arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [appellant] zal toewijzen met veroordeling van Schiphol tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Schiphol heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling, met veroordeling van Schiphol in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Schiphol heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat.
3.1.
Schiphol is exploitant van de luchthaven Schiphol.
3.2.
[appellant] , geboren 20 december 1971, heeft vanaf medio 2007 werkzaamheden verricht op de luchthaven Schiphol. In eerste instantie was [appellant] in dienst bij [bedrijf 1] als medewerker bagageafhandeling. Vanaf november 2010 heeft [appellant] gewerkt in dienst van (de rechtsvoorganger van) [bedrijf 2] als medewerker Ramp Handling, een afdeling die het laden en lossen van vrachtvliegtuigen verzorgt.
3.3.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn zogenoemde grondafhandelingsbedrijven. Zij verzorgen in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen op de luchthaven Schiphol onder meer de bagageafhandeling en afhandeling van luchtvracht (cargo).
3.4.
Op of omstreeks 20 augustus 2017 heeft [appellant] zich ziekgemeld bij [bedrijf 2] wegens ernstige rugklachten.
3.5.
In een arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 2 augustus 2019 inzake de WIA-beoordeling is [appellant] voor 100% arbeidsongeschikt beoordeeld.
3.6.
[appellant] heeft zijn werkgever [bedrijf 2] aansprakelijk gesteld voor schade die hij heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Naar aanleiding daarvan heeft [appellant] in april 2022 een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten met de aansprakelijkheidsverzekeraar van [bedrijf 2] .
3.7.
Begin september 2022 is in diverse landelijke media aandacht besteed aan de slechte arbeidsomstandigheden bij de grondafhandelingsbedrijven op de luchthaven Schiphol.
3.8.
In een brief van 15 september 2022 heeft [appellant] Schiphol aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt als gevolg van zijn arbeidsongeval/beroepsziekte.
3.9.
In reactie daarop heeft Schiphol in een e-mail van 21 oktober 2022 gemotiveerd aan [appellant] meegedeeld dat en waarom zij geen aansprakelijkheid erkent.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat sprake is van een onrechtmatige daad van Schiphol jegens [appellant] en dat Schiphol aansprakelijk is voor de schade van [appellant] als gevolg van het arbeidsongeval/de beroepsziekte (waarbij Schiphol de schade zal moeten vergoeden, minus hetgeen door [bedrijf 2] is vergoed), met veroordeling van Schiphol in de kosten van de procedure.
4.2.
De kantonrechter is tot het oordeel gekomen dat Schiphol niet aansprakelijk is jegens [appellant] en heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] voert in hoger beroep 15 grieven aan tegen het bestreden vonnis.
In essentie bestrijden deze grieven het oordeel van de kantonrechter dat er geen grondslag bestaat voor aansprakelijkheid van Schiphol jegens [appellant] en lenen zij zich (grotendeels) voor een gezamenlijke behandeling.
Geen onrechtmatige daad
5.2.
[appellant] keert zich tegen de (eind)conclusie van de kantonrechter dat Schiphol niet aansprakelijk is jegens [appellant] . Volgens [appellant] is Schiphol wel aansprakelijk (op grond van art. 6:162 BW), omdat Schiphol tekort is geschoten in haar plicht om zich in te spannen voor een veilige werkomgeving. En dit terwijl zij wist dan wel had kunnen en moeten weten dat door niet dan wel veel te weinig te controleren, niet dan wel veel te weinig te handhaven en de focus te hebben op lage kosten en het toestaan van concurrentie, werknemers schade op zouden lopen. [appellant] heeft ter onderbouwing van deze grondslag - samengevat - gewezen op: de omstandigheid dat Schiphol al sinds 2003 op de hoogte was van de slechte arbeidsomstandigheden en vele malen is gewaarschuwd; de maatschappelijke plicht van Schiphol om voor een veilige luchthaven te zorgen en controles uit te voeren; de plicht van Schiphol om als hoofdorganisatie in de keten te zorgen voor correcte arbeidsomstandigheden; de middelen die Schiphol heeft om in te grijpen; het feit dat Schiphol in handen is van de overheid; de omstandigheid dat Schiphol op haar eigen terrein nota bene heeft weggekeken; de ernst van de gevolgen voor [appellant] en heeft gesteld dat de problematiek samenhangt met het toelaten van te veel grondafhandelingsbedrijven en tot slot dat Schiphol profiteert van de wanprestatie van de grondafhandelingsbedrijven.
5.3.
In de kern gaat deze zaak erover of Schiphol, als exploitant van de luchthaven - naast de werkgever - aansprakelijk is voor schade van een werknemer, opgelopen als gevolg van te zware/onveilige arbeidsomstandigheden bij de werkgever. Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat de arbeidsomstandigheden bij de grondafhandelingsbedrijven in algemene zin ondermaats zijn. Het staat vast dat het werk bij de bagage- en luchtvrachtafhandeling fysiek zwaar is met een reëel risico op chronische gezondheidsklachten met langdurige of blijvende gezondheidsschade tot gevolg. Ook betwist Schiphol niet dat zij hiermee al lange tijd bekend was.
5.4.
Het hof stelt net als de kantonrechter bij zijn beoordeling voorop dat de verantwoordelijkheid voor veilige arbeidsomstandigheden en het toezicht daarop primair ligt bij respectievelijk de werkgever en de arbeidsinspectie. Het hof is verder (met de kantonrechter) van oordeel dat op Schiphol geen juridische verplichting rust om de arbeidsomstandigheden van [appellant] , of naleving van de Arbo Voorschriften voor het bagage- en vrachtpersoneel in het algemeen, actief te controleren of daarop toe te zien en overweegt in dat verband als volgt.
5.5.
Niet is komen vast te staan dat uit wet- en regelgeving (ook) voor Schiphol de verplichting voortvloeit om te zorgen voor veilige arbeidsomstandigheden voor [appellant] en/of de arbeidsomstandigheden van [appellant] te controleren. De door [appellant] in dit verband genoemde artt. 2 en 3 van het Algemeen Luchtvaartreglement, Schipholregels, Regeling Toelating Schiphol, Schipholpas en Safety en Security Zakboek zien veeleer op de algehele veiligheid op de luchthaven Schiphol en [appellant] heeft onvoldoende toegelicht dat deze regelingen concrete verplichtingen voor Schiphol op het gebied van (het toezicht op) de arbeidsomstandigheden van [appellant] bevatten.
5.6.
Ten aanzien van de Code Zorgvuldig Marktgedrag, waar [appellant] ook naar heeft verwezen, heeft Schiphol gemotiveerd aangevoerd dat de grondafhandelaren niet onder deze code vallen. Dat Schiphol de plicht en verantwoordelijkheid heeft om de grondafhandelaren aan te spreken op niet-naleven van de code is dan ook niet vast komen te staan.
5.7.
Verder heeft [appellant] (ook) in hoger beroep onvoldoende duidelijk gemaakt dat in het in 2003 verschenen rapport Safety First rechtstreekse aanbevelingen aan Schiphol zijn gedaan die verband houden met de slechte arbeidsomstandigheden, dat Schiphol die niet heeft opgevolgd en dat zij daardoor onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] .
5.8.
Met zijn stelling dat Schiphol een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen door teveel concurrentie toe te laten en een
race to the bottomte creëren, ziet [appellant] er aan voorbij dat niet is komen vast te staan dat Schiphol de mogelijkheid had het aantal grondafhandelaren op haar terrein zelfstandig te verminderen. Schiphol heeft die stelling gemotiveerd bestreden en erop gewezen dat de artt. 3 en 5 van de Regeling grondafhandeling luchtvaartterrein die bevoegdheid toekennen aan de verantwoordelijke Minister. [appellant] op zijn beurt heeft daar onvoldoende tegen ingebracht. Dat Schiphol op grond van de artt. 25 en 27 van genoemde regeling de mogelijkheid had aan de Minister een voordracht te doen tot het uitoefenen van zijn bevoegdheid, betekent niet dat Schiphol onrechtmatig heeft gehandeld door van dit recht geen gebruik te maken. Tot slot heeft [appellant] ook in hoger beroep niet duidelijk gemaakt dat en hoe Schiphol in de periode dat [appellant] op Schiphol werkzaam was invloed kon uitoefenen op de prijzen en werkwijzen van de grondafhandelaren.
5.9.
Aan het betoog van [appellant] dat de Staat als meerderheidsaandeelhouder van Schiphol (naast Schiphol) aansprakelijk is voor zijn schade gaat het hof voorbij, omdat de Staat geen partij is in deze zaak en eventuele verantwoordelijkheden van de Staat ook niet zonder meer aan Schiphol kunnen worden toegerekend.
5.10.
Het hof is voorts met de kantonrechter van oordeel dat de mededelingen van de toenmalige directeur van Schiphol ( [naam 1] ) en ceo ( [naam 2] ), gedaan in de media, te weinig concreet zijn om daarop een erkenning van aansprakelijkheid te baseren.
Geen sprake van (aansprakelijkheid voor) het profiteren van wanprestatie
5.11.
[appellant] bestrijdt ook het oordeel van de kantonrechter dat van het bewust onrechtmatig profiteren van een wanprestatie van de grondafhandelaren door Schiphol geen sprake is.
5.12.
Ter onderbouwing van deze grief voert [appellant] het volgende aan. Door talloze afhandelaren toe te laten, meer dan op vergelijkbare luchthavens, werden de afhandelaren, door de moordende concurrentie, gedwongen om zo goedkoop mogelijk te werken en dit ging ten koste van de arbeidsomstandigheden van de medewerkers. Medewerkers op Schiphol betalen de prijs voor een luchthaven gericht op groei, lage prijzen en het stimuleren van onderlinge concurrentie van bagage- en vrachtbedrijven. Schiphol verdient op allerlei manieren geld aan deze bedrijven en luchtvaartmaatschappijen, enkele voorbeelden hiervan zijn de verhuur van gebouwen, loodsen, kantoren, winkelruimtes en havengelden. Door de onderlinge concurrentie waren de bedrijven gedwongen hun diensten zo goedkoop mogelijk aan te bieden en dat maakte Schiphol aantrekkelijker voor luchtvaartmaatschappijen. Schiphol heeft hiervan geprofiteerd, aldus [appellant] , en wel ten koste van zijn arbeidsomstandigheden.
5.13.
Het hof overweegt als volgt. Een geldig tot stand gekomen overeenkomst doet in beginsel slechts voor de partijen bij de overeenkomst verbintenissen ontstaan, en dus niet voor derden. Niettemin kan een derde onder uitzonderlijke omstandigheden uit onrechtmatige daad aansprakelijk zijn jegens één van die contracterende partijen, namelijk als de derde handelt met en profiteert van de wanprestatie van de andere contractspartij onder de overeenkomst. De aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad op basis van dit leerstuk - het profiteren van andermans wanprestatie - wordt niet licht aangenomen. Het handelen met een partij terwijl men weet dat die partij door dit handelen een door hem met zijn contractspartij gesloten overeenkomst schendt, is op zichzelf niet onrechtmatig jegens die contractspartij. Het is enkel onrechtmatig als sprake is van bijzondere omstandigheden.
5.14.
Het leerstuk is in deze zaak niet van toepassing. Gesteld noch gebleken is immers dat sprake is van een handelen van Schiphol met een partij (een grondafhandelaar) die door dit handelen een door hem met zijn contractspartij ( [appellant] ) gesloten overeenkomst schendt. Het is namelijk niet Schiphol die een overeenkomst aangaat met de grondafhandelaren tot het verzorgen van de bagageafhandeling en afhandeling van luchtvracht, maar dat doen de luchtvaartmaatschappijen zelf. Dat deze overeenkomst op het luchthaventerrein wordt uitgevoerd maakt nog niet dat Schiphol, rechtstreeks dan wel via een tussenpersoon, handelt met de grondafhandelaren en van hun wanprestatie profiteert. Ook de ter zitting gebleken omstandigheid dat Schiphol loodsen verhuurt aan de grondafhandelaren voor de opslag van hun materialen, betekent niet dat de grondafhandelaren door dit handelen (onder een enkele huurovereenkomst) een met [appellant] gesloten overeenkomst schenden. Tot slot is het - zoals hiervoor al is overwogen - niet Schiphol maar de Minister die bepaalt hoeveel grondafhandelaren op het terrein van Schiphol worden toegelaten. Reeds hierom faalt deze grief.
5.15.
Maar ook op inhoudelijke gronden slaagt deze grief niet en wel om de volgende redenen. Het toestaan van concurrentie is op zichzelf niet onrechtmatig; ook [appellant] heeft dat – terecht – niet gesteld. Ook kan niet worden gezegd dat concurrentie tussen marktpartijen naar zijn aard (vrijwel) steeds tot gevolg heeft dat die marktpartijen hun werknemers laten werken onder onaanvaardbare arbeidsomstandigheden. Het is dus niet zo dat concurrentie inherent is aan en stelselmatig leidt tot onaanvaardbare arbeidsomstandigheden, en reeds om die reden het toestaan van concurrentie tussen marktpartijen onrechtmatig is jegens de werknemers van die marktpartijen; of omgekeerd, dat slechte arbeidsomstandigheden voor werknemers het gevolg zijn van, en kunnen worden toegerekend aan het toestaan van concurrentie tussen hun werkgevers. [appellant] had daarom nader moeten toelichten op grond van welke bijzondere omstandigheden dit in de kwestie tussen hem en Schiphol anders ligt. Dat heeft hij niet gedaan; hij heeft het gelaten bij de algemene en niet verder toegelichte stelling dat zijn slechte arbeidsomstandigheden het gevolg waren van te veel concurrentie tussen de grondafhandelaren. Dat Schiphol de wanprestatie van zijn voormalig werkgevers heeft uitgelokt of actief bevorderd, is niet gebleken. Voor zover [appellant] heeft bedoeld dat Schiphol ‘te veel’ concurrentie heeft toegestaan, heeft hij bovendien niet toegelicht wat ‘te veel’ is, waar het omslagpunt ligt en waarom op dat punt het oordeel zou moeten omslaan en de handelwijze van Schiphol onrechtmatig wordt.
5.16.
Ook als juist is dat, naast de vliegmaatschappijen waarvoor zijn werkgevers werkten, indirect ook Schiphol enig concurrentievoordeel heeft gehad van de lage grondafhandelingskosten dankzij, naar zij wist, de onaanvaardbare arbeidsomstandigheden daar, maakt dat – in het licht van de vereiste bijzondere omstandigheden - nog niet dat Schiphol onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, ook niet in combinatie met het verweten toestaan van (te veel) concurrentie. Dat zou anders kunnen zijn als het business-model van Schiphol is gebaseerd is op het stelselmatig creëren, bevorderen of in stand laten van slechte arbeidsomstandigheden op haar luchthaven, maar dat heeft [appellant] niet gesteld en is ook niet gebleken.
5.17.
De conclusie is dat er geen gronden of omstandigheden zijn gebleken die het oordeel kunnen dragen dat Schiphol de slechte arbeidsomstandigheden en wanprestatie van de werkgevers van [appellant] heeft uitgelokt en/of daarvan heeft geprofiteerd, of anderszins daarbij betrokken is geweest in een mate die onrechtmatig is jegens [appellant] en Schiphol aansprakelijk maakt voor zijn schade. Ook hierom faalt deze grief.
Geen aansprakelijkheid op grond van art. 7:658 lid 4 BW
5.18.
[appellant] heeft zich in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de toepasselijkheid van art. 7:658 lid 4 BW in deze zaak. Hij erkent dat dit artikel ziet op de verhouding tussen werkgever en werknemer en dat hij geen werknemer van Schiphol was. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat Schiphol niet is aan te merken als een onderneming die in het kader van de uitoefening van haar bedrijf [appellant] arbeid heeft laten verrichten. Schiphol heeft ook geen feitelijke zeggenschap over [appellant] of instructiebevoegdheid jegens hem. Bovendien staat als onvoldoende weersproken vast dat de materialen die [appellant] bij zijn werkzaamheden gebruikte niet van Schiphol of een aan haar gelieerde vennootschap waren. Het wetsartikel mist dus toepassing in deze zaak en het recht biedt naar het oordeel van het hof geen steun voor de door [appellant] voorgestane analoge toepassing van art. 7:658 lid 4 BW op grond van de redelijkheid en billijkheid.
Geen aansprakelijkheid in verband met een gebrekkig wegdek
5.19.
[appellant] stelt in hoger beroep dat zijn schade mede is veroorzaakt door dagelijks rijden over het slechte wegdek op Schiphol, waarbij zijn rug de klappen opving als gevolg van de slechte wegen. Hij doelt hierbij alleen op de randwegen op Schiphol waar hij met de vracht en andere zware materialen overheen reed om naar het platform en de loodsen te gaan (en niet op de start- en landingsbanen). Hierover is Schiphol meermalen op de hoogte gesteld via de OR van [bedrijf 2] , aldus [appellant] . [appellant] heeft ter onderbouwing verwezen naar een brief van de OR van [bedrijf 2] van 13 november 2018 waarin volgens hem staat: “
De heer Koppen heeft nogmaals contact opgenomen met de luchthaven voor het herstel van het wegdek. Wij blijven dit monitoren” en een verklaring van René de Jong.
Schiphol betwist dat de randwegen op haar terrein gebrekkig waren gedurende de periode dat [appellant] op Schiphol heeft gewerkt en verwijst naar wat zij in dit verband in eerste aanleg heeft aangevoerd. Dit geldt volgens Schiphol eveneens voor de randwegen op Schiphol. Kort gezegd komt dat erop neer dat alle wegen op Schiphol voldoen aan (inter)nationele regelgeving, jaarlijks visueel worden geïnspecteerd en dat ten aanzien van alle wegen een klachtenafhandelingssysteem wordt gehanteerd. Schiphol wijst er verder op dat uit het overzicht van meldingen over het wegdek op Schiphol dat zij bijhoudt, blijkt dat in de periode dat [appellant] op Schiphol werkte, [appellant] noch een van zijn werkgevers melding heeft gemaakt van een mankement aan één van de wegen.
5.20.
Het hof is van oordeel dat [appellant] in het licht van de gemotiveerde betwisting door Schiphol onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat zijn schade mede is veroorzaakt door het slechte wegdek van de randwegen op Schiphol. Uit de verklaring van René de Jong volgt bovendien niet dat die ziet op de kwaliteit van de randwegen (hij schrijft enkel over ‘het wegdek van het platvorm’ en ‘het platvorm’) en uit de brief van 13 november 2018 van de OR van [bedrijf 2] blijkt evenmin dat dit gaat over de kwaliteit van het wegdek van de randwegen. Ook blijkt uit het door [appellant] geciteerde gedeelte uit deze brief niet dat daadwerkelijk is geklaagd bij Schiphol en dat het gaat om een klacht die ziet op de periode dat [appellant] op Schiphol werkte. [appellant] heeft tegen de gemotiveerde betwisting van Schiphol onvoldoende ingebracht terwijl dat wel van hem verwacht mocht worden. Aan bewijslevering komt het hof dan ook hier niet toe.
Geen wanprestatie
5.21.
In hoger beroep heeft [appellant] de grondslagen van zijn vordering aangevuld met wanprestatie (art. 6:74 BW) en dit als volgt toegelicht. [appellant] was werkzaam met een Schipholpas. De Schipholpas wordt door Schiphol verstrekt en hierop zijn regels van toepassing. [appellant] verwijst in dit verband naar de Schipholregels en het toelatingsbeleid. Deze regels golden voor [appellant] als houder van de pas en ook voor Schiphol als uitgever van de pas. Zowel [appellant] als Schiphol moeten zich aan deze regels houden. Schiphol heeft zich niet aan deze regels gehouden en is tekortgeschoten in het toezicht en handhaving van de regels die zien op Arbonormen. Daarom is zij uit hoofde van wanprestatie aansprakelijk voor de schade van [appellant] , steeds aldus [appellant] .
5.22.
Het hof is van oordeel dat [appellant] met deze toelichting onvoldoende concreet heeft gesteld dat uit de genoemde regels verbintenissen van Schiphol (die verband houden met arbeidsomstandigheden van bagageafhandelaren en luchtvrachtafhandelaren) jegens [appellant] voortvloeien en dat Schiphol in de nakoming van haar verplichtingen uit deze verbintenissen jegens [appellant] tekort is geschoten. Deze nieuwe grondslag leidt daarom evenmin tot toewijzing van de vorderingen.
Alle grieven gericht tegen het oordeel dat Schiphol niet aansprakelijk is falen
5.23.
Het voorgaande betekent dat de grieven 1 tot en met 12 falen, en ook de nieuw aangevoerde grondslag van wanprestatie ondeugdelijk is. Het hof komt daarom net als de kantonrechter tot het oordeel dat Schiphol niet aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden.
Overige grieven falen eveneens
5.24.
De grieven 13, 14 en 15 delen het lot van de overige grieven en blijven aldus verder onbesproken.
Slotsom
5.25.
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Het hof passeert daarbij de bewijsaanbiedingen van [appellant] omdat uit het voorgaande blijkt dat hij zijn stellingen deels onvoldoende concreet heeft toegelicht zodat aan bewijsvoering niet kan worden toegekomen, en zijn bewijsaanbiedingen voor het overige onvoldoende specifiek of niet terzake dienend zijn. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- exploot van anticipatie € 106,73
- griffierecht € 783
- salaris advocaat € 2.428 (tarief II x 2 punten)
Totaal € 3.317,73

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Schiphol vastgesteld op € 3.317,73 en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. de Stigter, J.M. van den Berg en M. Spanjaart en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 december 2025.