ECLI:NL:GHAMS:2025:440

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
200.322.043/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenrecht en informatieplicht bij architectenovereenkomst

In deze zaak vordert ME-2 ARCHITECTEN BNA B.V. betaling van facturen voor architectonische werkzaamheden van een consument, [geïntimeerde]. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat ME-2 niet voldoende had aangetoond dat zij voldeed aan haar precontractuele informatieplichten. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat het prijsbeding in de overeenkomst tussen partijen transparant is, maar dat ME-2 niet heeft voldaan aan de informatieplicht met betrekking tot het herroepingsrecht. Het hof wijst de vordering van ME-2 toe, maar met een prijsvermindering van 10% van de hoofdsom. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de kantonrechter, waarbij ME-2 de kosten van het geding heeft gevorderd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof concludeert dat ME-2 aan de transparantievereisten heeft voldaan, maar dat de schending van de informatieplicht over het herroepingsrecht een gedeeltelijke vernietiging van de vordering rechtvaardigt. Uiteindelijk wordt de hoofdsom verlaagd en worden de buitengerechtelijke kosten toegewezen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vordering van ME-2 toe, met de vermelding dat de kosten van de procedure in eerste aanleg voor rekening van ME-2 blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.322.043/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : 9863676 \ CV EXPL 22-2238
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 februari 2025
in de zaak van
ME-2 ARCHITECTEN BNA B.V.,
gevestigd te Medemblik,
appellante,
advocaat: mr. S. Ploegmakers te Helmond,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.P. Harten te Rotterdam.
Partijen worden hierna ME-2 en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Een architectenbureau vordert van een consument betaling van facturen voor verrichte architectonische werkzaamheden. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat het architectenbureau in eerste aanleg onvoldoende had gesteld en onderbouwd dat het heeft voldaan aan zijn (pre)contractuele informatieplichten, wat de rechter ambtshalve moet toetsen. Het hof oordeelt dat het door partijen overeengekomen prijsbeding een kernbeding is dat voldoende duidelijk en begrijpelijk geformuleerd (transparant) is. Dat betekent dat het beding niet hoeft te worden getoetst op oneerlijkheid en tevens dat het architectenbureau heeft voldaan aan zijn precontractuele plicht om de consument transparant te informeren over de totale kosten van zijn diensten. Het hof stelt vast dat het architectenbureau niet heeft voldaan aan zijn precontractuele verplichting om de consument te informeren over zijn herroepingsrecht. Het hof wijst de vordering van het architectenbureau alsnog toe, maar met een prijsvermindering van 10% van de hoofdsom.

2.Het geding in hoger beroep

ME-2 is bij dagvaarding van 27 september 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 29 juni 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen ME-2 als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 29 oktober 2024 laten toelichten, ME-2 door mr. Ploegmakers voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Harten voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Ook zijn inlichtingen verstrekt en vragen beantwoord. ME-2 heeft bij deze gelegenheid nog producties in de procedure gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
ME-2 heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog, kort gezegd, de door haar gevorderde bedragen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van ME-2 in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

Het hof stelt de feiten als volgt vast.
3.1.
ME-2, een architectenbureau, heeft ten behoeve van de herbouw van een woonboerderij in 2017 en 2018 werkzaamheden verricht in opdracht van [persoon] (hierna: [persoon] ), die destijds eigenaar was van de woonboerderij. [geïntimeerde] heeft de woonboerderij vervolgens van [persoon] gekocht.
3.2.
Partijen hebben op 22 mei 2018 gesproken en afspraken gemaakt over bouwbegeleiding door ME-2.
3.3.
De nadere werkzaamheden die ME-2 voor [geïntimeerde] zou gaan verrichten hadden betrekking op (bouwbegeleiding bij) onder meer de veranda voor de hoofdentree aan de wegzijde, een inpandige verbouwing op de tweede verdieping, begeleiding van/bij de hovenier, het grondwerk, het schilderwerk, de vloerenlegger, de tegelzetter, de installateur, verharding van het terrein en de aannemer van de schuifpoort, en de verbouwing van de kapschuur tot paardenstal en garage.
3.4.
ME-2 is gestart met de werkzaamheden en heeft vervolgens op een aantal momenten facturen gestuurd aan [geïntimeerde] . De facturen van 6 juli 2018 en 25 juli 2018 zijn door [geïntimeerde] voldaan. [geïntimeerde] heeft de facturen van 7 september 2018, 26 oktober 2018, 21 december 2018 en 31 januari 2019 onbetaald gelaten.
3.5.
Bij e-mail van 1 juni 2021 heeft [geïntimeerde] het volgende aan ME-2 geschreven:
(…)
Alhoewel er een reeks met tijdsbesteding staat aan onze kant waarvan wij denken dat die elders gefactureerd hadden moeten, zullen wij de verantwoordelijkheid voor het hele bedrag nemen. Vooral omdat er al wat tijd vestreken is en omdat [naam] altijd goed werk geleverd heeft.
Geef mij wat tijd – gegeven Corona is mijn bedrijf erg geraakt – om dit goed te maken. Wij zullen in de aankomende tijd deze bedragen voldoen.
(…)
3.6.
Op 26 januari 2022 heeft ME-2 [geïntimeerde] een zogenoemde ‘veertiendagenbrief’ gezonden.
3.7.
Op 1 juni 2022, na de inleidende dagvaarding, heeft [geïntimeerde] nog € 500,00 betaald. Het openstaande totaalbedrag van de facturen komt daarmee neer op € 10.736,07.

4.Eerste aanleg

4.1.
ME-2 heeft in eerste aanleg – na eisvermindering vanwege laatstgenoemde betaling – gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 10.736,07 aan hoofdsom, met rente en (proces)kosten waaronder € 887,36 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.
De kantonrechter heeft de vordering van ME-2 afgewezen, omdat ME-2 niet heeft gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten.

5.Beoordeling

5.1.
ME-2 betoogt met haar enige grief dat zij wel heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. Voor zover ME-2 niet volledig aan deze plichten zou hebben voldaan, dient aan haar een in goede justitie te bepalen bedrag te worden toegekend. Meer subsidiair heeft ME-2 zaakwaarneming en ongerechtvaardigde verrijking als alternatieve grondslagen aangevoerd, op grond waarvan zij stelt dat haar vordering op [geïntimeerde] (alsnog) moet worden toegewezen in het geval het hof tot het oordeel komt dat het prijsbeding moet worden vernietigd. Ten slotte heeft ME-2 aangevoerd dat de rechten en verplichtingen van de overeenkomst met [persoon] bij wijze van contractsoverneming op [geïntimeerde] zijn overgegaan.
5.2.
Pas tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft ME-2 zich voor het eerst beroepen op contractsoverneming. Het aanvoeren van deze nieuwe grondslag is in strijd met de tweeconclusieregel, zodat het hof daaraan voorbijgaat. [geïntimeerde] is met het inbrengen van deze nieuwe grondslag ook niet ondubbelzinnig akkoord gegaan.
5.3.
Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] een consument is en ME-2 een handelaar, zodat de overeenkomst die zij hebben gesloten een consumentenovereenkomst is in de zin van zowel Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de richtlijn oneerlijke bedingen) als Richtlijn 2011/83/EU (hierna: de richtlijn consumentenrechten). De richtlijn oneerlijke bedingen is geïmplementeerd in artikel 6:231 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW), de richtlijn consumentenrechten in artikel 6:230g e.v. BW.
5.4.
Het geschil tussen partijen spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of het kostenbeding in de overeenkomst die partijen met elkaar zijn aangegaan transparant is.
Het antwoord op die vraag is niet alleen nodig om te kunnen vaststellen of ME-2 aan de op haar rustende precontractuele informatieplichten heeft voldaan, maar ook of dat beding niet onredelijk bezwarend (oneerlijk) en dus vernietigbaar is. De rechter dient dit ambtshalve te toetsen.
5.5.
In het arrest van 12 januari 2023 (zaak C-395/21, ECLI:EU:C:2023:14) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) zich bij prejudiciële beslissing uitgelaten over de vraag of een beding in een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten waarin, samengevat, de kosten uitsluitend worden vastgelegd op basis van het gehanteerde uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van de richtlijn oneerlijke bedingen. Het HvJEU oordeelde dat het enkel noemen van het uurtarief door de advocaat de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen. De advocaat dient aan de consument voordat de overeenkomst wordt gesloten informatie te verstrekken die de consument in staat stelt zijn beslissing met de nodige voorzichtigheid te nemen. Die informatie, die kan variëren naargelang het voorwerp en de aard van de juridische diensten, moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen de totale kosten bij benadering te ramen. Hierbij kan gedacht worden aan een raming van het minimaal aantal uren of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het reeds genoemde aantal gepresteerde werkuren wordt vermeld. Het HvJEU heeft verder overwogen dat het enkele feit dat het kostenbeding niet transparant is niet betekent dat het als oneerlijk moet worden beschouwd.
5.6.
Niet alleen het prijsbeding van een advocaat, maar ook dat van een architect dient aan het transparantievereiste te voldoen. Een dergelijk beding is een kernbeding, het betreft de kern van de prestaties. Alleen indien het kostenbeding niet duidelijk en begrijpelijk (transparant) geformuleerd is, moet het hof beoordelen of dit beding al dan niet oneerlijk/onredelijk bezwarend is (artikel 6:231 onder a en artikel 6:233 BW).
5.7.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is aan de orde geweest dat partijen een uurtarief voor de werkzaamheden zijn overeengekomen, dat ME-2 [geïntimeerde] een raming van haar totale kosten heeft gegeven en dat partijen hebben afgesproken dat ME-2 tweewekelijks zou factureren om inzicht te geven in de gemaakte kosten. Naar het oordeel van het hof heeft ME-2 daarmee aan het transparantievereiste voldaan. Dit betekent dat het beding niet hoeft te worden getoetst op oneerlijkheid.
5.8.
Vervolgens ligt voor of ME-2 aan de op haar rustende precontractuele informatieplichten heeft voldaan. Ter zitting hebben partijen verklaard dat de overeenkomst op de woonboerderij en dus ‘buiten de verkoopruimte’ tot stand is gekomen. Dat brengt mee dat aan artikel 6:230m BW (en niet aan artikel 6:230l BW) moet worden getoetst.
5.9.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5.7 is overwogen, is het hof van oordeel dat ME-2 heeft voldaan aan de verplichting van artikel 6:230m lid 1 sub e BW om [geïntimeerde] transparant over de totale prijs van haar diensten te informeren. Ook heeft
ME-2 in hoger beroep voldoende gesteld en onderbouwd dat zij haar overige precontractuele informatieverplichtingen is nagekomen jegens [geïntimeerde] . Dit is alleen anders voor het herroepingsrecht van artikel 6:230m lid 1 sub h BW. ME-2 heeft ter zitting ook erkend dat zij [geïntimeerde] niet op dit recht heeft gewezen.
5.10.
Aan het niet vermelden van het herroepingsrecht verbindt de wet in artikel 6:230o lid 2 BW de consequentie dat de herroepingstermijn met maximaal twaalf maanden wordt verlengd. Dat betekent in dit geval dat de overeenkomst die op 22 mei 2018 tot stand is gekomen, door [geïntimeerde] kon worden herroepen tot 22 mei 2019. Die termijn is ruimschoots verstreken, terwijl niet is gebleken dat [geïntimeerde] de herroeping heeft ingeroepen. Het hof gaat er daarom van uit dat dit niet is gebeurd. Dat betekent dat [geïntimeerde] niet op grond van artikel 6:230s lid 5 onder a sub 1 BW van zijn betalingsverplichting is vrijgesteld, wat het gevolg zou zijn geweest van een tijdig beroep op herroeping.
5.11.
Wel acht het hof gedeeltelijke vernietiging op zijn plaats als sanctie voor de schending van artikel 6:230m lid 1 sub h BW. De Hoge Raad heeft in rov. 3.1.20 van zijn arrest van 12 november 2021 (Arvato, ECLI:NL:HR:2021:1677) naast de hiervoor genoemde wettelijke sanctie van verlenging van de termijn tevens gedeeltelijke vernietiging als eventuele sanctie vermeld. De Hoge Raad heeft in dit arrest de lagere rechters opgeroepen om niet-bindende richtlijnen op te stellen om vaste percentages of bedragen vast te stellen waarmee de prijs of andere betalingsverplichtingen worden verminderd bij voldoende ernstige schendingen van een of meer essentiële informatieplichten. Daaraan is uitvoering gegeven door het opstellen van de landelijke Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten (hierna: het Sanctiemodel). Volgens het Sanctiemodel wordt bij één tot drie voldoende ernstige schendingen van de essentiële informatieplichten de prijs met 25% verminderd, en bij meer dan drie voldoende ernstige schendingen met 50%. In zijn latere arrest van 10 juni 2022 (Arvato II, ECLI:NL:HR:2022:861) heeft de Hoge Raad bevestigd dat een richtlijn als het Sanctiemodel kan bijdragen aan de praktische hanteerbaarheid van de hier aan de orde zijnde regels, aan een gelijke behandeling van gelijke gevallen en aan de rechtszekerheid. Ook heeft de Hoge Raad overwogen dat de rechter (gemotiveerd) van het model kan afwijken indien hij de aangewezen sanctie in de gegeven omstandigheden niet doeltreffend, evenredig en afschrikkend acht.
5.12.
In de omstandigheid dat ME-2 één informatieplicht heeft geschonden, ziet
het hof aanleiding de verschuldigde hoofdsom te verminderen met 10%. Daarbij speelt een rol dat het hof het niet aannemelijk acht dat [geïntimeerde] gebruik zou hebben gemaakt van het (verlengde) herroepingsrecht, omdat uit de onder 3.5 opgenomen e-mail blijkt dat hij heel tevreden was met de dienstverlening van ME-2. Bovendien, zo heeft ME-2 onweersproken gesteld, wilde [geïntimeerde] de verbouwing van de woonboerderij binnen vijf maanden achter de rug hebben, zodat hij in de woonboerderij kon gaan wonen. Het ligt niet voor de hand dat hij van het herroepingsrecht gebruik zou hebben gemaakt, omdat dat tot vertraging in de verbouwing zou hebben geleid. Het hof acht 10% prijsvermindering als sanctie doeltreffend, afschrikkend én evenredig. Dat betekent dat van de oorspronkelijke hoofdsom van € 10.736,07 een bedrag van € 9.662,46 zal worden toegewezen.
5.13.
Nu ME-2 [geïntimeerde] een veertiendagenbrief heeft gezonden en de ontvangst daarvan niet is betwist, zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten eveneens toewijsbaar. Die bedragen – berekend conform de gebruikelijke staffel – (€ 625 + 5% x € 4.662,46 =) € 858,12.
Slotsom en kosten
5.14.
De grief treft doel. Aan de beoordeling van de alternatieve grondslagen wordt niet toegekomen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De vordering van ME-2 zal alsnog worden toegewezen, met uitzondering van de vermelde prijsvermindering van 10%. Daarover zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 2 november 2020 omdat [geïntimeerde] vanaf dat moment in verzuim verkeerde op grond van de door ME-2 op 27 oktober 2020 gestuurde e-mail. De buitengerechtelijke incassokosten zullen tot een bedrag van € 858,12 worden toegewezen. [geïntimeerde] is in het hoger beroep voornamelijk in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- explootkosten € 105,31
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat
€ 2.428,00(tarief 2, 2 punten)
Totaal € 3.316,31
5.15.
ME-2 is in eerste aanleg terecht in het ongelijk gesteld, omdat zij niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Dat betekent dat de proceskosten van de procedure in eerste aanleg voor rekening van ME-2 blijven.

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
6.2.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan ME-2 van € 9.662,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2020;
6.3.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan ME-2 van € 858,12 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.4.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ME-2 vastgesteld op € 3.316,31 en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. F.J. van de Poel, mr. J.C.W. Rang en mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.