ECLI:NL:GHAMS:2025:524

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
200.318.301
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige en beoordeling causaal verband tussen grondwateronttrekking en schade aan woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2025 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tussen Funderingsherstel Holland B.V. en twee geïntimeerden. De zaak betreft de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de onttrekking van grondwater door Funderingsherstel Holland en de schade aan de woningen van de geïntimeerden. Het hof heeft eerder in een tussenarrest van 3 december 2024 aangegeven behoefte te hebben aan nadere voorlichting over dit causaal verband. Partijen hebben de gelegenheid gekregen om een deskundige voor te dragen, maar dit is niet gelukt. Het hof heeft daarom besloten STAB Gerechtelijk omgevingsdeskundigen te benoemen als deskundige om onderzoek te verrichten naar de schade en de mogelijke oorzaken daarvan.

Het hof heeft in het arrest de deskundige specifieke vragen voorgelegd, waaronder de vraag of de schade aan de woningen is ontstaan door de grondwateronttrekking en in hoeverre de fundering van de woningen daarbij een rol heeft gespeeld. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn vastgesteld op € 15.200,02, welke kosten door de geïntimeerden moeten worden voorgeschoten. Het hof heeft verder bepaald dat de deskundige zijn werkzaamheden zelfstandig zal verrichten, maar onder leiding van de benoemde raadsheer-commissaris, mr. R.A. van der Pol. Het hof heeft de verdere procedure aangehouden totdat het deskundigenonderzoek is afgerond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.318.301/01
zaaknummer rechtbank : 313365 / HA ZA 21 -94
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 februari 2025
inzake
FUNDERINGSHERSTEL HOLLAND B.V.,
gevestigd te Uithoorn,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna te noemen: FH Holland,
advocaat: mr. A. Knol te Assendelft,
tegen

1.1. [geïntimeerde 1] ,2. [geïntimeerde 2] ,beiden wonende te [plaats] ,geïntimeerden in principaal hoger beroep,appellanten in incidenteel hoger beroep,

bij de rechtbank: eisers,
hierna te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. F. Dijkslag te Amersfoort.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Op 3 december 2024 heeft het hof een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van de procedure in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen. Het hof heeft in dat arrest overwogen geen aanleiding te zien om terug te komen op zijn beslissing dat het behoefte heeft aan nadere voorlichting over het causaal verband tussen de wateronttrekking gedurende zes maanden op [nummer A] en de scheurvorming, klemmende deur en lekkage in de woning en het verzakken van de tuin op [nummer B] .
1.2.
Daarnaast hebben partijen gelegenheid gekregen zich bij akte uit te laten over de
e-mail van 12 november 2024 van de beoogde deskundige STAB gerechtelijk omgevingsdeskundigen (hierna: STAB). Ook hebben partijen gelegenheid gekregen alsnog gezamenlijk een deskundige voor te dragen. Beide partijen hebben op 7 januari 2025 een akte ingediend.
1.3.
Ten slotte heeft het hof opnieuw een datum voor arrest bepaald.

2.Beoordeling

Benoeming STAB als deskundige
2.1.
Zoals reeds in de tussenarresten van 27 augustus 2024 en 3 december 2024 overwogen is het hof voornemens STAB als deskundige te benoemen in deze zaak. Tegen deze benoeming heeft [geïntimeerden] een aantal bezwaren opgeworpen. Het hof volgt [geïntimeerden] niet in deze bezwaren en zal in dit arrest overgaan tot benoeming van STAB als deskundige. Het hof zal toelichten hoe het tot dat oordeel komt.
Deskundigheid STAB
2.2.
[geïntimeerden] heeft haar twijfels geuit over de deskundigheid van STAB in deze zaak. [geïntimeerden] voert aan dat STAB bestuursrechtelijk gespecialiseerd is, terwijl het hier gaat om een civielrechtelijke procedure. Ook heeft STAB niet toelicht waarom sprake is van een complexe zaak. Het hof ziet geen aanleiding om aan de deskundigheid van STAB in deze zaak te twijfelen. Het betreft een technische aangelegenheid waar STAB onderzoek naar zal verrichten. Het hof heeft STAB de vragen toegestuurd die eerder zijn vastgesteld in het arrest van 27 augustus 2024. STAB heeft zich op basis van haar expertise op grond van deze vragen en het tussenarrest van 2 april 2024 in staat geacht de vragen te beantwoorden. Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat STAB de benoemde deskundigheid niet in huis heeft. Verder heeft het hof partijen nogmaals gelegenheid gegeven om gezamenlijk tot een deskundige te komen. Dat is kennelijk niet gelukt. Het hof zal dan ook overgaan tot benoeming van STAB als deskundige in deze zaak. [geïntimeerden] heeft daarnaast aangevoerd dat het hof de regels van het bewijsrecht onjuist heeft toegepast. Blijkens de eerdere tussenarresten in deze zaak rust op [geïntimeerden] de last te stellen, en bij voldoende betwisting te bewijzen, dat FH Holland onrechtmatig heeft gehandeld en dat als gevolg van het onrechtmatig handelen, het onttrekken van grondwater op [nummer A] , bij [geïntimeerden] een verzakking heeft plaatsgevonden die zonder die onttrekking niet zou hebben plaatsgevonden. [geïntimeerden] beroept zich immers op de rechtsgevolgen van een onrechtmatig handelen door FH Holland. Voor zover [geïntimeerden] meent dat het bewijs daarvan al is geleverd dan wel dat het hof op basis van de bestaande rapporten voorshands – behoudens tegenbewijs door FH Holland – dat condicio sine qua non verband had moeten aannemen, volgt het hof [geïntimeerden] hier, onder verwijzing naar het tussenarrest van 3 december 2024, niet in. Indien [geïntimeerden] het hof wederom in haar akte vraagt terug te komen op zijn eindbeslissing om een deskundige te benoemen, dan wel een minder diepgaand onderzoek te gelasten vanwege de informatie die al beschikbaar is, gaat het hof hier eveneens met verwijzing naar zijn voorgaande arresten aan voorbij.
Voorschot
2.3.
Zoals in het tussenarresten van 2 april 2024 (rechtsoverweging 4.8) en 27 augustus 2024 (rechtsoverweging 2.6) is bepaald, dienen de kosten ter zake van het voorschot van de deskundige ter hoogte van € 15.200,02 inclusief btw (voorlopig) door [geïntimeerden] gedragen te worden.
2.4.
[geïntimeerden] heeft betoogd dat de kosten van de deskundige buitensporig hoog zijn. Ook hier volgt het hof [geïntimeerden] niet in. [geïntimeerden] heeft aangevoerd dat de kosten van het onderzoek hoger zijn dan gebruikelijk, maar licht dit niet nader toe. Er worden evenmin offertes van andere mogelijke deskundigen overgelegd, waaruit dit zou volgen. STAB heeft in de e-mail van 12 november 2024 toegelicht dat zij bij de inschatting van de kosten is uitgegaan van het ‘worst-case scenario’. STAB is van een bovengrens uitgegaan, nu zij nog niet ter plaatse is geweest en nog geen inzicht heeft gehad in het volledige dossier. STAB heeft verder uitgelegd dat een dergelijk onderzoek door twee personen zal worden verricht, waarbij de vaardigheden en de deskundigheid van die personen complementair zijn aan elkaar. Een kostenbesparing om één persoon met het onderzoek te belasten is gering, omdat dit enkel om de halvering van de kosten ter plaatse zou gaan, hetgeen neerkomt op een aantal uren. Dat de beide personen, die door STAB met het onderzoek worden belast, bij het onderzoek ter plaatse aanwezig zijn, komt het hof niet onredelijk voor. Het hof ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om van het door de deskundige geraamde voorschot af te wijken.
2.5.
Het hof zal bepalen dat voorafgaand aan het deskundigenonderzoek een voorschot ter hoogte van het bedrag van € 15.200,02 inclusief btw voor de kosten van de deskundige voldaan moet worden. [geïntimeerden] zal worden belast met de betaling van het voorschot. Zoals overwogen in het tussenarrest van 27 augustus 2024 onder 2.4 heeft STAB een bedrag van
€ 7.260,- begroot voor het uitvoeren van een funderingsonderzoek, indien en voor zover dat nodig zal blijken te zijn. Indien het funderingsonderzoek nodig is, zal STAB worden verzocht om een aanvullend voorschot te vragen, waarop partijen mogen reageren.
Vragen2.6. In het tussenarrest van 27 augustus 2024 heeft het hof in rechtsoverweging 2.2 de aan de deskundige voor te leggen vragen vastgesteld. Het hof zal die vragen, zoals hierna vermeld in het dictum, aan de deskundige voorleggen.
Raadsheer-commissaris
2.7.
Het hof zal mr. R.A. van der Pol tot raadsheer-commissaris benoemen. Het hof zal bepalen dat de deskundige het onderzoek in beginsel zelfstandig zal verrichten, maar als de raadsheer-commissaris daarvoor aanleiding ziet, onder zijn leiding.
Communicatie
2.8.
Indien de deskundige vragen heeft over de uitvoering van het onderzoek, kan hij zich wenden tot de raadsheer-commissaris via de griffie van het hof (afdeling civiel recht en belastingrecht, Team handelsrecht), onder vermelding van de namen van partijen en het zaaknummer. De griffie of de raadsheer-commissaris zal de deskundige berichten.
Het vervolg van de procedure
2.9.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.Beslissing

3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1.
Zijn als gevolg van het gedurende zes maanden onttrekken van grondwater, en de daarmee gepaard gaande grondwaterdaling, door FH Holland op het [straat] [nummer A] in [plaats] (hierna: [nummer A] ) scheurvorming, een klemmende deur en lekkage aan en in de woning en/of verzakking van de tuin aan het [straat] [nummer B] in [plaats] (hierna: de woning op [nummer B] ) ontstaan? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren?
2. Bevat het dossier enige indicatie dat sprake is van een andere sine qua non oorzaak van de opgetreden schade dan de grondwateronttrekking, dat wil zeggen bevat het dossier enige indicatie voor de conclusie dat de in de periode van de grondwateronttrekking opgetreden schade ook zou kunnen zijn ontstaan zonder dat er sprake zou zijn geweest van de grondwateronttrekking?
3. Kunt u aangegeven hoe de conditie van de fundering van de woning op [nummer B] is? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen de fundering van de voorbouw en achterbouw van de woning op [nummer B] ?
4. Indien het antwoord op vraag 1 (deels) bevestigend kan worden beantwoord, kunt u aangeven of en in welke mate de conditie van de fundering van de woning op [nummer B] heeft bijgedragen aan de scheurvorming, de klemmende deur en of de lekkage? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren?
5. Wat is de aanlegdiepte van de bodem van de kelderbak van de woning op [nummer B] ?
6. Indien vraag 1 (deels) bevestigend kan worden antwoord, heeft de wijze waarop de kelderbak aan de woning op [nummer B] hangt invloed op de ontstane scheurvorming? Zo ja, in welke mate en op welke scheurvorming ziet dat?
7.
Komt er vanuit het grondwater een opwaartse druk onder de kelderbak tegen de bodem daarvan? Zo ja, heeft het onttrekken van het grondwater tot gevolg gehad dat de opwaartse druk onder de kelderbak is weggevallen en dat daardoor scheurvorming is ontstaan of is de oorzaak de constructie van de kelderbak zelf? Zo ja, waar in de woning op [nummer B] (kelder, begane grond, eerste verdieping) heeft dit scheurvorming kunnen veroorzaken? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren?
8. Wat is uw mening over de grondwaterstanden zoals deze zijn geregistreerd door FH Holland (productie 3 conclusie van antwoord) en de grondwaterstanden zoals deze zijn geregistreerd in de peilbuis E04115 van het Waternet (productie 30 conclusie van repliek)? Zijn de fluctueringen als matig, normaal, fors of anderszins aan te duiden? Maakt bij de beantwoording van vraag 1 nog uit of de grondwaterdaling plotseling of geleidelijk heeft plaatsgevonden? Zo ja, in hoeverre? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren?
9. Heeft u verder nog opmerkingen die in het kader van de beantwoording van de voormelde vragen van belang zijn?
3.2.
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
STAB Gerechtelijk omgevingsdeskundigen
Postbus 95928
2509 CX ’s-Gravenhage
070 315 01 50
info@stab.nl;
3.3.
bepaalt dat de deskundige bij het verrichten van zijn werkzaamheden de Leidraad deskundigen in civiele zaken in acht dient te nemen;
3.4.
bepaalt dat de griffier een afschrift van het tussenarrest van 2 april 2024, 27 augustus 2024, 3 december 2024 en dit tussenarrest aan de deskundige zal toezenden;
3.5.
bepaalt dat [geïntimeerden]
vóór 25 maart 2025kopieën van de overige gedingstukken aan de deskundige zullen doen toekomen, alsmede, na een verzoek daartoe van de deskundige, de andere door deze noodzakelijk geachte stukken, voor zover mogelijk;
3.6.
wijst partijen er op dat indien zij schriftelijke opmerkingen of documenten aan de deskundige doen toekomen, daarvan ook (terstond) een afschrift aan de wederpartij moet verstrekken;
3.7.
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. R.A. van der Pol en bepaalt dat de deskundige het onderzoek in beginsel zelfstandig zal verrichten, maar als de raadsheer-commissaris aanleiding daarvoor ziet, onder zijn leiding;
3.8.
bepaalt dat de deskundige een voorschot toekomt van € 15.200,02 inclusief btw;
3.9.
bepaalt dat [geïntimeerden] als voorschot op de kosten van de deskundige voornoemd bedrag dient te voldoen; [geïntimeerden] zal daarvoor van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota ontvangen met betaalinstructies; het bedrag moet worden voldaan binnen twee weken na ontvangst van die nota;
3.10.
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van het desbetreffende voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige
pas danmet het onderzoek zal beginnen;
3.11.
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, ondertekend bericht (het deskundigenbericht)
vóór 2 september 2025zal inleveren ter griffie van het hof (afdeling civiel recht en belastingrecht, Team handelsrecht, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam );
3.12.
wijst de deskundige op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het schriftelijke bericht moet daarom blijken:
  • dat de deskundige partijen in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen waarvan de inhoud in het bericht moet worden vermeld;
  • dat de deskundige, voordat hij een definitief rapport gaat opstellen, partijen een conceptrapport heeft gestuurd en hij partijen daarbij in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, waarvan de inhoud in het definitieve bericht moet worden vermeld;
3.13.
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van ‘zaaknummer 200.318.301/01 (partijen: Funderingsherstel Holland – [geïntimeerden] )’;
3.14.
verwijst de zaak naar de rol van
2 september 2025voor deskundigenbericht. Als de deskundige zijn schriftelijk bericht niet vóór die datum kan toezenden, dient hij uiterlijk twee weken voor deze datum aan de raadsheer-commissaris verzoeken om een andere datum voor het deponeren van het deskundigenbericht, via de griffie van dit hof (afdeling civiel recht en belastingrecht, Team handelsrecht, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam );
3.15.
bepaalt dat, nadat de deskundige het schriftelijk bericht heeft gedeponeerd, de zaak naar de rol zal worden verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [geïntimeerden] , en vervolgens voor antwoordmemorie na deskundigenbericht aan de zijde van Funderingsherstel Holland;
3.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en R.F. Groos en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.