ECLI:NL:GHAMS:2025:695

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
200.343.783/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoeker niet-ontvankelijk wegens tijdsoverschrijding

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2025 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, die bijgestaan werd door mr. M.E.C. Koot. De hoofdzaak betreft een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in Amsterdam, waarin het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van verzoeker door de (voormalig) werkgever is toegewezen. Verzoeker heeft op 19 februari 2025 de zitting bijgewoond, waar hij zich overrompeld voelde door de vragen van de raadsheer, mr. W. Aardenburg, en heeft op 27 februari 2025 een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer heeft beoordeeld of het verzoek tijdig was ingediend, zoals vereist door artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer concludeert dat verzoeker geen redelijke verklaring heeft gegeven voor het tijdsverloop van acht dagen tussen de zitting en het indienen van het verzoek. De wrakingskamer oordeelt dat het verzoek te laat is ingediend en verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. De beslissing is openbaar uitgesproken op 17 maart 2025.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.343.783/02
zaaknummer hoofdzaak : 200.343.783/01
Beslissing van de wrakingskamer van 17 maart 2025
op het wrakingsverzoek ingediend door
[verzoeker] ,
wonende te [plaats A] ,
bijgestaan door mr. M.E.C. Koot, advocaat te Leiden,
hierna: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 april 2024, waarbij de kantonrechter het verzoek van de (voormalig) werkgever van verzoeker tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verzoeker heeft toegewezen.
1.2.
Op 19 februari 2025 is de hoofdzaak op de zitting behandeld door de meervoudige burgerlijke kamer van het gerechtshof Amsterdam met mr. W. Aardenburg (hierna: de raadsheer) als voorzitter. Verzoeker heeft bij op 27 februari 2025 ingekomen schriftelijk stuk de wraking verzocht van de raadsheer.
1.3.
De raadsheer heeft op 4 maart 2025 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 13 maart 2025 door de wrakingskamer in het openbaar behandeld. Op de zitting waren aanwezig:
- verzoeker, bijgestaan door mr. M.E.C. Koot, en
- de raadsheer.
De advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak was als toehoorder aanwezig.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het schriftelijke verzoek. Verzoeker en zijn advocaat hebben het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht. Kort samengevat is zijn standpunt als volgt:
In de hoofdzaak is namens verzoeker onder meer naar voren gebracht dat zijn direct leidinggevende zich ongewenst heeft gedragen en hem heeft gediscrimineerd op basis van ras, etniciteit en religie. Het gaat onder meer om de in 2019 gemaakte opmerkingen ‘dat is hypocriet’, ‘alle kleintjes naar voren!’ en ‘ben je een meisje dan?!’.
De raadsheer merkte tijdens de zitting op dat bij het nemen van een groepsfoto (daar werd namelijk de opmerking gemaakt) het ‘normaal’ is om mensen met kleintjes aan te spreken in plaats van hun naam. Daarna vroeg de raadsheer op indringende toon aan verzoeker "geef een duidelijk voorbeeld ....... wat niet door de beugel kan".
Volgens verzoeker heeft daarnaast de bedrijfsarts verzoeker gediscrimineerd omdat zij de culturele identiteit van verzoeker tijdens het consult en het advies niet wilde betrekken. De voorzitter bagatelliseerde de discriminatie door te stellen dat de bedrijfsarts mevrouw [naam] "zich ongelukkig uitgedrukte".
Verzoeker kan zich niet vinden in de weergave in het proces-verbaal van hetgeen op de zitting is gezegd.
De advocaat van verzoeker heeft het tijdsverloop tussen de zitting in de hoofdzaak en de indiening van het wrakingsverzoek als volgt toegelicht:
Verzoeker en zijn advocaat waren op de zitting (op woensdag 19 februari 2025) overrompeld door de vragen en opmerkingen van de raadsheer. De advocaat van verzoeker was na de zitting, op de donderdag en vrijdag, in het buitenland. Vervolgens hebben verzoeker en zijn advocaat na het weekend, op maandag, overleg gevoerd over de zitting en het proces-verbaal daarvan opgevraagd. Toen bleek dat het even zou duren voordat het proces-verbaal zou zijn opgemaakt, is het verzoek (op donderdag 27 februari 2025) ingediend. Verzoeker, die langdurig ziek is, heeft soms ook enige tijd nodig om na te denken over deze zaak, die hem emotioneel aangrijpt.
2.2.
De raadsheer heeft in haar schriftelijke reactie meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berust. Samengevat heeft de raadsheer het volgende standpunt:
De raadsheer weet zeker dat zij op de zitting van 19 februari 2025 niet heeft gezegd dat ‘het ‘normaal’ is om mensen met kleintjes aan te spreken in plaats van hun naam’, maar zij heeft gevraagd of hij de opmerking van zijn leidinggevende ‘alle kleintjes naar voren’ als discriminerend heeft ervaren. Zij kan zich herinneren dat zij verzoeker ergens rondom dat moment in de zitting heeft voorgehouden: “het is toch niet vreemd dat aan kleine mensen gevraagd wordt op de voorgrond te gaan staan bij een groepsfoto, anders zien ze je niet?” of woorden van gelijke strekking. Het woord ‘vreemd’ heeft zij in deze vraag bedoeld als ‘ongebruikelijk’.
De vraag naar een voorbeeld staat als volgt in het proces-verbaal van de zitting: “De voorzitter vraagt mij wat voor mij de meest in het oog springende gebeurtenis is waaruit blijkt dat de Staat discrimineert. Ik heb de gesprekken met de Belastingdienst opgenomen op advies van juristen zonder dat van tevoren te zeggen. Ik ben daar niet trots op. De voorzitter vraagt mij of ik concreet de meest in het oog springende gebeurtenis kan aangeven.” Met de eerste vraag heeft zij verzoeker podium willen geven om zijn verhaal te doen. De raadsheer wilde dat hij zich gehoord en gezien zou voelen. Omdat op die vraag geen concreet antwoord kwam heeft zij haar vraag herhaald en het woord ‘concreet’ toegevoegd.
De raadsheer kan zich niet herinneren dat zij heeft gezegd dat de bedrijfsarts ‘zich ongelukkig uitdrukte’ en dat blijkt ook niet uit de zittingsaantekeningen. Daarnaast begrijpt de raadsheer niet hoe en waarom die vermeende frase (schijn van) partijdigheid zou illustreren.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft de raadsheer naar voren gebracht dat haar niet is gebleken dat verzoeker en zijn advocaat door haar opmerkingen zouden zijn overrompeld.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen. Volgens artikel 37, lid 1, Rv moet het verzoek worden gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer dient eerst de vraag te beantwoorden of – gelet op artikel 37, lid 1, Rv – het verzoek tijdig is gedaan. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op de zitting van 19 februari 2025 Het verzoek is eerst gedaan op 27 februari 2025. Voor het tijdsverloop van acht dagen heeft verzoeker geen redelijke verklaring gegeven. De vragen en opmerkingen van de raadsheer die de aanleiding vormen voor het wrakingsverzoek, zijn in aanwezigheid van verzoeker en zijn advocaat gesteld onderscheidenlijk gemaakt. Ook indien verzoeker op de zitting overrompeld zou zijn geweest, moet het voor verzoeker – voorzien van rechtsbijstand – redelijkerwijs mogelijk zijn geweest om het wrakingsverzoek in elk geval kort na de zitting in te dienen. Er was geen noodzaak om het proces-verbaal op te vragen of af te wachten voorafgaand aan het indienen van het wrakingsverzoek. Dat de advocaat van verzoeker na de zitting enkele dagen in het buitenland verbleef, maakt de beoordeling van het tijdsverloop niet anders, ook al niet omdat daarmee niet is gezegd dat contact tussen verzoeker en zijn advocaat niet mogelijk was. Evenmin is de omstandigheid dat verzoeker vanwege zijn ziekte soms enige tijd nodig heeft om over de zaak na te denken, van zodanig gewicht dat dit het tijdsverloop rechtvaardigt. Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. De wrakingskamer komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. Blokland, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2025.