Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde sub 1],
[geïntimeerde sub 2],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de vestiging van een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand tegen schadeloosstelling. De appellante had in conventie onder meer de verwijdering van een afvoerpijp en schadevergoeding gevorderd, terwijl de geïntimeerden in reconventie veroordeling van de appellante tot het verlenen van een erfdienstbaarheid vroegen. Het hof oordeelde dat de deskundige niet gebonden was aan de eerder door appellante genoemde redenen voor waardevermindering bij de begroting van de schadeloosstelling. Dit is in lijn met artikel 5:54 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat schadeloosstelling dient te worden gegeven als compensatie voor gedeeltelijke ontneming van eigendom. Het hof benadrukte dat volledige schadeloosstelling het uitgangspunt is, zoals ook is vastgelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
De deskundige had de waardevermindering van het onroerend goed van appellante als gevolg van de erfdienstbaarheid begroot op € 8.750. Het hof oordeelde dat alle door de deskundige geconstateerde schade in aanmerking moest worden genomen, inclusief mogelijke geur- en stankoverlast. De argumenten van de geïntimeerden dat deze overlast niet in aanmerking genomen mocht worden, werden verworpen. Het hof stelde vast dat de deskundige zijn conclusies overtuigend had gemotiveerd en dat de door de deskundige vastgestelde schadeloosstelling van € 8.750 terecht was.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank Arnhem van 16 november 2011 voor wat betreft de hoogte van de schadeloosstelling en de proceskosten in reconventie. De geïntimeerden werden veroordeeld tot betaling van de schadeloosstelling aan appellante, te vermeerderen met wettelijke rente, en in de proceskosten van het geding in reconventie. De kosten van het deskundigenbericht werden eveneens aan de geïntimeerden toegerekend. Het arrest werd uitgesproken op 15 april 2014.