In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende, die in 2009 onbetaald verlof heeft opgenomen om ski-lessen te geven in Oostenrijk, vrijgesteld is van de premieplicht voor de volksverzekeringen in Nederland. De belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, die was gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 33.022. De Inspecteur handhaafde de aanslag na een bezwaarschrift, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 5 augustus 2014 werd de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat zij gedurende de maanden januari en februari 2009 vrijgesteld moest worden van de premieplicht, omdat zij in die periode in Oostenrijk werkte. De Inspecteur betwistte dit en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de dienstbetrekking met de werkgever in Nederland gedurende het onbetaald verlof was blijven bestaan, ondanks het feit dat belanghebbende geen werkzaamheden voor de werkgever had verricht.
Het Hof concludeerde dat belanghebbende gedurende het onbetaald verlof zowel in Nederland als in Oostenrijk werkzaamheden in loondienst had verricht. Dit leidde tot de conclusie dat de premieplicht voor de volksverzekeringen van toepassing was. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen.