In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die door de Inspecteur van de Belastingdienst was vastgesteld. De belanghebbende, [X], had een informatiebeschikking ontvangen in verband met een buitenlandse bankrekening bij de Kredietbank Luxemburg, waarvan hij en zijn ex-echtgenote, mevrouw [D], als rekeninghouders werden beschouwd. De Inspecteur had op basis van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) informatie opgevraagd over deze bankrekening, maar de belanghebbende had niet adequaat gereageerd op de verzoeken om informatie. De rechtbank Gelderland had eerder de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, waarop de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende rekeninghouder was van de bankrekening en dat hij verplicht was om de gevraagde informatie te verstrekken. Het Hof concludeerde dat de informatiebeschikking terecht was vastgesteld, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. De belanghebbende ontkende rekeninghouder te zijn geweest, maar het Hof oordeelde dat de bewijsstukken, waaronder een microfiche en een proces-verbaal van ambtshandeling, voldoende bewijs boden voor zijn betrokkenheid bij de bankrekening.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde de belanghebbende een termijn van zes weken om alsnog aan de informatieverzoeken te voldoen. Het Hof zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan door beide partijen worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.