Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [geïntimeerde] niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen af te wijzen;
- het non-concurrentiebeding en relatiebeding uit het addendum van 12 mei 2010, dan wel enig andere non-concurrentie- en relatiebeding tussen de heer [appellant] en [geïntimeerde], te matigen, met dien verstande dat het ofwel de heer [appellant] vrij staat om per direct in dienst te treden van [X] in de functie van Accountmanager op de Duitse dan wel Belgische markt, dan wel dat het de heer [appellant] vrijstaat om per direct in dienst te treden van [Y] in de functie van Accountmanager;
- het non-concurrentiebeding en relatiebeding uit het addendum van 12 mei 2010, dan wel enig ander non-concurrentie- en relatiebeding tussen de heer [appellant] en [geïntimeerde], te schorsen, met dien verstande dat het de heer [appellant] vrij staat om per 1 maart 2015 in dienst te treden van [X];
- de (overigens gepretendeerd) verbeurde boete van € 49.000 te matigen tot nihil, althans tot een door U, Edelgrootachtbare, vast te stellen bedrag;
- [geïntimeerde] te veroordelen om een correcte eindafrekening plaats te laten vinden en om tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling van het ten onrechte verrekende bedrag van € 3.199,84 over te gaan, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen, alsmede de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen tot aan de dag van betaling;
- met de veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties waaronder het nasalaris, eveneens uitvoerbaar bij voorraad."
3.De feiten
1. Non-concurrentiebeding
4.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg
5.De beoordeling in hoger beroep
grief IIIniet slaagt.
grief Ibestrijdt [appellant] het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 5.11 van het bestreden vonnis dat het op 21 mei 2010 door hem ondertekende non-concurrentiebeding mede ziet op zijn (toen toekomstige) functie als senior verkoper, zodat er geen sprake is van een wijziging in de arbeidsverhouding van zo ingrijpende aard, dat het non-concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder op hem is gaan drukken. [appellant] betoogt dat toen hij in 2005 promoveerde van commercieel medewerker naar verkoper met hem geen nieuw non-concurrentiebeding is overeengekomen en dat [geïntimeerde] deze nalatigheid heeft willen goedmaken door hem in mei 2010, toen hij nog steeds de functie van verkoper uitoefende, alsnog een non-concurrentiebeding te laten tekenen. Het non-concurrentiebeding heeft daardoor alleen betrekking op zijn functie als verkoper. Tussen de functie van verkoper en senior verkoper bestaan volgens [appellant] belangrijke verschillen in onder meer salariëring, takenpakket, commerciële verantwoordelijkheden, externe gerichtheid en zelfstandigheid, zodat het non-concurrentiebeding vanaf het moment dat hij senior verkoper is geworden aanzienlijk zwaarder is gaan drukken.
grief IIaan de overweging 6.6 in het bestreden vonnis, waarin zijn reconventionele vordering tot schorsing van het non-concurrentiebeding en relatiebeding is afgewezen.