Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het incident,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had in eerste aanleg bepaald dat de man vanaf 1 februari 2016 een bedrag van € 1.698,29 per maand aan de vrouw moest betalen als levensonderhoud, en dat hij € 23.964,88 aan achterstallige alimentatie verschuldigd was. De rechtbank had echter de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat de vrouw in hoger beroep aanvecht.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de vrouw werd bijgestaan door haar advocaat mr. M. Visser en de man door mr. S. van Gestel. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 september 2016 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw stelde dat zij belang had bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat de man niet het volledige alimentatiebedrag betaalde. De man voerde aan dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde en dat de bestreden beschikking op juridische en feitelijke misslagen berustte.
Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vrouw bij uitvoerbaarverklaring zwaarder weegt dan het belang van de man bij behoud van de bestaande toestand. Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn financiële noodsituatie en dat de vrouw recht heeft op de alimentatie. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.