ECLI:NL:GHARL:2017:5575

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
16/01055
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juli 2016, waarin de rechtbank de WOZ-waarde van de onroerende zaken aan [a-straat] 4 en 6 te [Z] heeft beoordeeld. De heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) had de WOZ-waarden vastgesteld op respectievelijk € 698.000 en € 452.000. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze waarderingen en de rechtbank verklaarde het beroep gegrond, waarbij de heffingsambtenaar werd opgedragen opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift. Belanghebbende ging in hoger beroep omdat hij het niet eens was met de uitspraak van de rechtbank, met name over de objectafbakening en de hoogte van de WOZ-waarden.

Tijdens de zitting op 23 mei 2017 werd duidelijk dat de heffingsambtenaar de objectafbakening had gecontroleerd en erkende dat deze onjuist was. De heffingsambtenaar had inmiddels nieuwe beschikkingen vastgesteld. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep ontvankelijk was, omdat het belanghebbende in een betere positie kon brengen met betrekking tot de proceskostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de grief over de objectafbakening buiten beschouwing had gelaten en dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de verplichting om de waarde van het object voldoende te onderbouwen.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank, en de uitspraken op bezwaar, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 866,25. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer 16/01055
uitspraakdatum:
4 juli 2017
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juli 2016, nummer Awb 16/809, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarden van [a-straat] 4 en 6 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2014, voor het jaar 2015 vastgesteld op respectievelijk € 698.000 en € 452.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn voorts aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) vastgesteld op € 829,92 en € 537,43.
1.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en aanslag van [a-straat] 6.
1.3
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 juli 2016 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en heeft de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017 te Arnhem. Daarbij is verschenen [A] als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [B] , bijgestaan door taxateur ing. [C] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft beroep bij de Rechtbank ingesteld omdat hij het niet eens is met de uitspraak op bezwaar, waarin is beslist dat de WOZ-waarde van [a-straat] 6 te [Z] op de waardepeildatum 1 januari 2014 niet te hoog is vastgesteld. In beroep heeft belanghebbende primair het standpunt ingenomen dat de objectafbakening van [a-straat] 4 en 6 niet juist is en subsidiair, dat de WOZ-waarden van [a-straat] 4 en 6 tezamen niet hoger dan € 850.000 kunnen zijn.
2.2
De Rechtbank heeft beslist dat belanghebbende de grief omtrent de objectafbakening niet pas in de beroepsfase aan de orde kan brengen. De Rechtbank heeft die grief daarom buiten beschouwing gelaten. Voorts heeft de Rechtbank beslist dat de heffingsambtenaar de door hem vastgestelde waarde van [a-straat] 6 niet aannemelijk heeft gemaakt omdat niet duidelijk is geworden hoe dat object wordt gebruikt en of het gebruik van invloed is op de waarde van het object. De Rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw op belanghebbendes bezwaar te beslissen. Tevens heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
2.3
Belanghebbende heeft op 21 augustus 2016, bij het Hof binnengekomen op 23 augustus 2016, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende stelt dat de grief over de objectafbakening ten onrechte niet is behandeld en, subsidiair, dat de WOZ- waarden van [a-straat] 4 en 6 te hoog zijn vastgesteld. Bovendien acht belanghebbende de beslissing ter zake van de terugwijzing naar de heffingsambtenaar onjuist. Belanghebbende verzoekt het hoger beroep gegrond te verklaren, de beschikkingen van [a-straat] 4 en 6 te vernietigen en de heffingsambtenaar op te dragen nieuwe beschikkingen vast te stellen met inachtneming van de juiste objectafbakening. Subsidiair verzoekt hij het Hof de beschikte waarden te verlagen. Tevens verzoekt hij het Hof de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.
2.4
In zijn verweerschrift in hoger beroep van 13 december 2016 schrijft de heffingsambtenaar dat naar aanleiding van de terugwijzing door de rechtbank, taxateur ing. [C] de objectafbakening heeft gecontroleerd, dat hij heeft geconstateerd dat deze onjuist is en dat de beschikkingen vernietigd zullen worden. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat de WOZ-beschikkingen van [a-straat] 4 en [a-straat] 6 reeds zijn vernietigd en dat er inmiddels een nieuwe beschikking is vastgesteld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

In geschil is primair de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep ontvankelijk en gegrond is en dat recht bestaat op een proceskostenvergoeding voor de hogerberoepsfase, waarbij moet worden uitgegaan van een wegingsfactor 1. De heffingsambtenaar is van mening dat het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk dan wel ongegrond moet worden verklaard. In het geval van een gegrond hoger beroep dient bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding van wegingsfactor 0,5 te worden uitgegaan.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Een (hoger) beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is (vgl. HR 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878 en HR 12 mei 2017, nr. 15/05579, ECLI:NL:HR:2017:844). Gelet op de in 2.3 aangevoerde grieven van belanghebbende in hoger beroep, kan niet worden gezegd dat het hoger beroep hem bij het instellen ervan niet in een betere positie kon brengen. Het hoger beroep is daarom in beginsel ontvankelijk.
4.2
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de objectafbakening in de beroepsfase niet meer aan de orde kon komen omdat belanghebbende die grief reeds in de bezwaarfase had dienen aan te voeren. Het Hof stelt voorop dat op het moment van het inbrengen van stellingen een afweging moet worden gemaakt van het belang van belanghebbende bij behandeling van die stellingen tegenover het belang van een doelmatige en doelgerichte voortgang van de procedure. Indien de behandeling van stellingen niet in overeenstemming is met een goede procesorde moeten deze stellingen als tardief moeten worden beschouwd. Voor dat oordeel is onder meer van belang of de stellingen tot nader onderzoek van feitelijke aard dwingen, of de wederpartij voldoende gelegenheid heeft op de stellingen te reageren en of de stellingen eerder hadden kunnen worden ingebracht (vgl. Hoge Raad 21 juni 2013, nr. 12/05489, ECLI:NL:HR:2013:CA3937). Het oordeel van de Rechtbank dat een niet in bezwaar ingenomen stelling reeds om die reden niet meer in beroep mag worden ingenomen, is daarom onjuist. Voorts is de stelling omtrent de objectafbakening niet te laat, namelijk reeds in het beroepschrift, ingenomen. De Rechtbank heeft ten onrechte het geschilpunt omtrent de objectafbakening buiten beschouwing gelaten.
4.3
De Rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de waarde van [a-straat] 6 nadere onderbouwing behoefde, heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak te doen met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank. De stelling van de heffingsambtenaar dat de terugwijzing inhield dat een volledige heroverweging diende te volgen waarvan belanghebbende de uitkomst diende af te wachten, en het hoger beroep daarom onnodig is ingesteld, is gelet op de beslissing van de Rechtbank onjuist. Alleen de waarde van [a-straat] 6 diende nader te worden onderzocht. Dat de heffingsambtenaar niettemin, lopende de hogerberoepsprocedure, alsnog tot de slotsom is gekomen dat de objectafbakening onjuist was en de WOZ-beschikkingen van [a-straat] 4 en 6 heeft vernietigd, is een beslissing die buiten de kaders van de beslissing van de Rechtbank is genomen. De heffingsambtenaar is daarmee aan belanghebbendes grief ter zake van de objectafbakening tegemoet gekomen, zodat belanghebbende inmiddels alleen nog belang heeft bij een proceskostenvergoeding. Gelet op het in 4.1 overwogene is de stelling van de heffingsambtenaar dat het hoger beroep na de tegemoetkoming alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard onjuist, omdat het hoger beroep belanghebbende ook na het vernietigen van de beschikkingen in een betere positie kan brengen, namelijk ter zake van de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. In het hogerberoepschrift is belanghebbende opgekomen tegen de objectafbakening en de WOZ-waarden, alsmede tegen de beslissing van de Rechtbank terug te wijzen. Het Hof stelt de vergoeding voor het hogerberoepschrift vast op (1 punt x € 495 x wegingsfactor 1) € 495. In de omstandigheid dat de objectafbakening en de waarde van de onroerende zaken na het verweerschrift van de heffingsambtenaar niet meer in geding waren, vindt het Hof aanleiding het gewicht van de zaak voor het indienen van de conclusie van repliek en het verschijnen ter zitting van het Hof vast te stellen op licht (wegingsfactor 0,5). Voor die proceshandelingen stelt het Hof een vergoeding vast van (1,5 punt x € 495 x wegingsfactor 0,5) € 371,25. De totale proceskostenvergoeding voor het hoger beroep is dan € 866,25.

6.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep gegrond;
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht;
– vernietigt de uitspraken op bezwaar;
– bevestigt de vernietiging van de beschikking en de aanslag;
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 866,25.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. J. van de Merwe in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 juli 2017
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(J.H. Riethorst) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 4 juli 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.