ECLI:NL:GHARL:2018:10346

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
200.215.139
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep van een appellant die geen partij was in eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, h.o.d.n. Zonnestudio Naam A, was niet ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat hij geen partij was in de eerste aanleg. De zaak betreft een huurovereenkomst die op 28 mei 2015 werd gesloten tussen de vennootschap onder firma (vof) en AGZ Vastgoed B.V. De appellant was een van de vennoten van de vof, die op 3 september 2015 werd ontbonden. Na de ontbinding heeft de appellant een eenmanszaak opgericht. In eerste aanleg heeft de kantonrechter vonnissen gewezen tussen de vof en AGZ, waarbij de vennoten van de vof geen procespartij waren. De appeldagvaarding was uitgebracht op naam van de appellant, maar omdat alleen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep kunnen komen, werd de appellant niet-ontvankelijk verklaard. Het hof kon daardoor niet toekomen aan de inhoudelijke behandeling van de zaak en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep. Tevens werd AGZ veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aangezien de appellant wel een memorie van antwoord had ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.215.139/01
(zaaknummer rechtbank 4727149\CV EXPL 16-323\493\466)
arrest van 27 november 2018
in de zaak van
[appellant] ,
h.o.d.n. [Zonnestudio Naam A] ,
voorheen vennoot van Zonnestudio [Zonnestudio Naam A] v.o.f.,
wonende te [Plaatsnaam] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser/verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.G.H.M. Jacobs,
tegen:
AGZ VASTGOED B.V.,
gevestigd te Wageningen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde/eiseres in reconventie,
hierna: AGZ,
advocaat: mr. R.A. van Huussen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 3 juni 2016, 15 juli 2016 en 3 februari 2017 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, locatie [Plaatsnaam] ) heeft gewezen.

1.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellant] ,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord/tevens van voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
2.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

1.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

1.1.
AGZ heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat [appellant] geen procespartij is. [appellant] heeft dit betwist.
1.1.
Het gaat in deze zaak om een huurovereenkomst die is gesloten op 28 mei 2015 tussen [De v.o.f.] (hierna: de vof) als huurder en AGZ als verhuurder ter zake van een winkelruimte te [Plaatsnaam] (hierna: de winkelruimte).
[appellant] was een van de vennoten van de vof, de andere vennoot was de heer [Persoon A] . De vof is op 3 september 2015 ontbonden. Per 3 september 2015 heeft [appellant] een eenmanszaak opgericht met als handelsnaam [Zonnestudio Naam A] .
1.1.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter vonnissen gewezen tussen de vof als eiseres in conventie en gedaagde (verweerster) in reconventie en AGZ als gedaagde in conventie en eisende partij in reconventie. De vennoten van de vof waren geen procespartij in eerste aanleg (zie productie 1 bij inleidende dagvaarding). De appeldagvaarding is uitgebracht op naam van [appellant] . Omdat alleen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep kunnen komen, betekent dit dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep
1.1.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het hof niet toekomen aan inhoudelijke behandeling van de zaak. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van AGZ zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 716,00
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt x tarief 1.074,00).
1.1.
Het voorgaande betekent dat het hof evenmin toekomt aan inhoudelijke behandeling van het voorwaardelijk incidenteel appel, nu immers aan de voorwaarde waaronder die is ingesteld niet is voldaan; [appellant] is niet-ontvankelijk in zijn principaal appel. Nu [appellant] echter wel een memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft genomen zal AGZ in de kosten daarvan worden veroordeeld, welke aan de zijde van [appellant] worden vastgesteld op
€ 759,00 (1 punt x tarief 759).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn principaal hoger beroep van de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen van 3 juni 2016, 15 juli 2016 en 3 februari 2017 gewezen onder rolnummer 4727149\CV EXPL 16-323\493\466;
4.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van AGZ vastgesteld op € 716,00 voor verschotten en op € 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
4.3.
veroordeelt AGZ in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 759,00 voor salaris overeenkomstig liquidatietarief;
4.4.
verklaart dit arrest ten aanzien van r.o. 4.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018.