Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
3 januari 2018
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Breda(hierna: de Inspecteur)
Minister voor Rechtsbescherming(hierna: de Minister).
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan over de vergoeding van immateriële schade voor [X] B.V. na een verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft een aanslag vennootschapsbelasting voor de jaren 2000 en 2001, waarbij de Inspecteur verzuimboetes en heffingsrente heeft opgelegd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de beroepen van belanghebbende deels gegrond verklaard, maar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft deze uitspraken in hoger beroep ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft de uitspraken van het Gerechtshof vernietigd voor zover het betreft de verzoeken om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en de zaken terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de behandeling na verwijzing heeft het Hof vastgesteld dat de redelijke termijn voor het doen van uitspraak was overschreden. Het Hof heeft de overschrijding berekend op 80 maanden en 26 dagen, wat resulteert in een vergoeding van € 7.000. Echter, vanwege de samenhang met andere zaken van [A] en [B] BV, heeft het Hof de vergoeding gematigd tot € 2.400. De Inspecteur en de Minister zijn veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 534 en € 1.991 aan immateriële schadevergoeding. Daarnaast zijn de proceskosten en griffierechten voor de helft toegewezen aan de Inspecteur en de Minister.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in belastingzaken en de mogelijkheid tot vergoeding van immateriële schade bij overschrijding daarvan. Het Hof heeft ook de gezamenlijke behandeling van zaken in aanmerking genomen bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding.