Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellante] ,
[appellanten] c.s.en waar nodig ieder afzonderlijk ook te noemen:
[appellant]respectievelijk
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
“WOONOVEREENKOMST”(hierna ook te noemen: de overeenkomst, productie 2 bij inleidende dagvaarding) opgesteld, die door partijen is getekend en op grond waarvan [geïntimeerde] en haar zoon zijn komen te wonen in een door [appellant] gehuurd appartement in [B] .
“cliënt(e) (…) op 14 december 2013 (…) in een zelfstandige woonunit van Zorgboerderij”komt wonen, dat de betaling van de zorg plaatsvindt aan het begin van iedere maand, dat hiervoor door de zorgboerderij een factuur wordt verstrekt
“met specificatie van de geboden producten naast wonen”, dat
“Deze facturen worden betaald met geld uit het PGB van de cliënt(e)”en dat
“cliënt(e) (…), naast wonen de volgende zorgproducten”afneemt, te weten: verblijf, begeleiding individueel, begeleiding groep (dagbesteding) en persoonlijke verzorging.
“status (…): voorlopig”, (productie 8 bij conclusie van antwoord) is aan [geïntimeerde] voor de periode 1 januari 2014 tot en met 8 december 2014 een pgb toegekend van € 49.167,47.
“(…) Er is geen zorg verleend door de zorgboerderij/(…) [appellant] . Uit het PGB is de huur (…) betaald en daarnaast kreeg (…) [geïntimeerde] (…) per week leefgeld. (…)”.
“omdat is gebleken dat er geen zorg is geleverd aan (…) [geïntimeerde] ”.
“Beschikking subsidievaststelling PGB”van 22 juli 2015 (productie 9 bij inleidende dagvaarding) heeft het zorgkantoor het aan [geïntimeerde] verstrekte pgb over de periode van 1 januari 2014 tot en met 8 december 2014 ten bedrage van € 49.167,47 teruggevorderd.
“Beschikking subsidievaststelling PGB”van 5 september 2014 (productie 14 bij akte tot vermeerdering van eis) heeft het zorgkantoor het aan [geïntimeerde] verstrekte pgb over de periode van 9 december 2013 tot en met 31 december 2013 ten bedrage van € 3.306,99 teruggevorderd.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
primairwegens misbruik van omstandigheden en
subsidiairwegens dwaling - tot betaling van € 42.777,52, vermeerderd met wettelijke rente, alsook tot betaling van buitengerechtelijke kosten ad € 1.169,70 en proceskosten.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
“intensieve begeleiding”nodig heeft
“die haar helpt bij het creëren van een stabiele basis en het aanleren van leeftijdsadequate vaardigheden”.
“Deze facturen worden betaald met geld uit het PGB van de cliënt(e)”, waarmee de suggestie wordt gewekt van een zekerheid althans de verwachting wordt geschapen dat er voor de cliënt zelf geen financiële verplichtingen aan de woonovereenkomst verbonden zullen zijn. Daarbij betrekt het hof voorts dat vast is komen te staan dat [geïntimeerde] weliswaar wist dat zelfstandige huisvesting in het appartement alleen gerealiseerd kon worden in combinatie met - zoals door haar zelf aangeduid - pro forma hulpverlening, maar dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] wist of had behoren te weten dat het pgb onder omstandigheden teruggevorderd kon worden, laat staan dat zij wist of had behoren te weten onder welke omstandigheden het pgb teruggevorderd kon worden.
“wel wat vraagtekens, namelijk of het appartement wel de oplossing was omdat we (…) [geïntimeerde] dan niet konden begeleiden en we daarom geen handen en voeten konden geven aan het plan”te hebben gehad.
“niet meer te willen”bijstaan bij het nader verantwoorden van de besteding van het pgb.
grieven III, IV en V, gericht tegen de overwegingen van de rechtbank dat [geïntimeerde] in afwijking van de overeenkomst zelfstandig is gaan wonen in het appartement en dat de in de overeenkomst omschreven zorg niet goed aansloot bij zorg op afstand respectievelijk gericht tegen de proceskostenveroordeling en gericht tegen de veroordeling van [appellanten] c.s. tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten, hebben [appellanten] c.s. gelet op het falen van grief I geen belang meer.
grieven VI en VIIzijn ingesteld voor het geval grief I ongegrond verklaard wordt. Nu grief I faalt, komt het hof toe aan bespreking van deze grieven.
grief VIberoepen [appellanten] c.s. zich - voor het eerst in hoger beroep - op verrekening van hun schuld aan [geïntimeerde] met hun vordering op [geïntimeerde] uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking.
“Deze facturen worden betaald met geld uit het PGB van de cliënt(e)”, waarmee de suggestie wordt gewekt van een zekerheid althans de verwachting wordt geschapen dat er voor de cliënt zelf geen financiële verplichtingen aan de woonovereenkomst verbonden zullen zijn. Gezien het voorgaande hebben [appellanten] c.s. de redelijkheid van hun schadevordering, zoals in artikel 6:212 BW vereist voor toewijzing daarvan, niet genoegzaam onderbouwd. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. Daarmee faalt deze grief.
grief VIIberoepen [appellanten] c.s. zich er - voor het eerst in hoger beroep - op dat het door [geïntimeerde] genoemde bedrag ad € 42.777,52 dat aan [geïntimeerde] betaald zou moeten worden onjuist is.