Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
mr. M. Timmer,
Jaartsveld Infra B.V.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
eerste grief.
grief 2). De gemeente stelt zich, zo begrijpt het hof, op het standpunt dat ook om die reden de stelling van de curatoren dat Jaartsveld inkoopwinsten misloopt, geen stand kan houden, althans dat er ten aanzien van bestekpost 220030 een correctie moet plaatsvinden. Anders dan de gemeente meent, is echter niet relevant of de in de werkbegrotingen opgenomen prijzen al dan niet irreëel zijn. De aanbestedingsprocedure tussen de gemeente en Jaartsveld staat geheel los van de gemaakte prijsafspraken tussen Jaartsveld en [onderaannemer] . De RAW Standaard 2005 en de termijnstaten die Jaartsveld aan de gemeente heeft verstrekt, zijn dan ook niet van belang voor de contractuele relatie tussen Jaartsveld en [onderaannemer] . De gemeente heeft dus niets van doen met de door Jaartsveld met [onderaannemer] gemaakte afspraken. Jaartsveld was vrij om te bepalen welke prijzen zij met [onderaannemer] wilde overeenkomen. Zoals hiervoor al is overwogen, staat voldoende vast dat [onderaannemer] heeft ingestemd met de in de werkbegrotingen opgenomen prijzen en daarmee dus ook met de prijzen bij bestekpost 220030. Op de termijnstaat die [onderaannemer] bij de hiervoor genoemde factuur voor de eerste termijn heeft gevoegd, staat op de zesde pagina onder “22 grond vervoeren” ook bestekpost 220030 vermeld met de eenheidsprijs -/- € 5,48 (perceel 1).
grief 3), kan haar evenmin baten. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, had het op de weg van de gemeente gelegen om in de aanbestedingsprocedure Jaartsveld te wijzen op eventuele irreële prijzen bij de inschrijving. Dit past ook binnen de RAW-systematiek. Artikel 01.01.04 van Standaard 2005 bepaalt immers dat de ontlening van de aannemingssom, ingediend door de inschrijver aan wie de aanbesteder voornemens is het werk op te dragen, voorafgaand aan het verlenen van de opdracht door de aanbesteder zal worden beoordeeld op daaruit te herleiden, kennelijke onredelijke verrekenprijzen.
grief 6stelt de gemeente dat een groot aantal (opleverings)gebreken in het door Jaartsveld uitgevoerde werk aan [adres] is hersteld door Sallandse Wegenbouw voor een totaal bedrag van € 28.578,92 (exclusief btw). De gemeente is van mening dat deze kosten als bespaarde kosten in mindering dienen te worden gebracht op de aanspraak van de curatoren, aangezien de beëindiging in onvoltooide staat tot gevolg heeft dat Jaartsveld deze kosten niet heeft hoeven te maken.
zevende griefvan de gemeente ziet op de door de gemeente ingeroepen bankgarantie. De gemeente betwist niet dat zij het in dat verband aan haar uitbetaalde totaalbedrag van € 165.150,00 aan Jaartsveld dient terug te betalen. Zij kan zich echter niet vinden in de door de rechtbank vastgestelde ingangsdata van de wettelijke rente, te weten 28 november 2012 (uitbetaling van een bedrag van € 16.150,000) en 12 december 2012 (uitbetaling van een bedrag van € 149.000,00). De gemeente voert daartoe aan dat zij te goeder trouw een beroep heeft gedaan op de bankgarantie en dat er daarom geen sprake was van onrechtmatig handelen van de gemeente maar (slechts) van onverschuldigde betaling door Jaartsveld. Volgens de gemeente hebben de curatoren daarom slechts aanspraak op de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
achtste en negende griefhebben betrekking op de door de curatoren gevorderde vergoeding van de meerwerkposten 5 (maken van aansluiting op gemaal), 15 (plaatsen van straatpotten), 20 (leveren en aanbrengen van dubbelklinker “terra cotta”) en 21 (wijzigingen inrit [adres] ).
tiende griefdat gelet op de uitkomst van de procedure in eerste aanleg geconcludeerd kan worden dat zij terecht het grootste deel van het door de curatoren gevorderde bedrag heeft betwist en dat hiermee niet te verenigen is dat zij volledig wordt veroordeeld in de proceskosten en de kosten van de deskundige. De gemeente verliest daarbij uit het oog dat nog altijd een groot deel van de door de curatoren in conventie gevorderde bedragen, nagenoeg de helft, in eerste aanleg is toegewezen en dat het hoger beroep daarin, ondanks het slagen van enkele grieven, niet veel verandering brengt. Gelet hierop kan de gemeente nog altijd worden aangemerkt als de in conventie overwegend in het ongelijk gestelde partij. De tiende grief faalt.