ECLI:NL:GHARL:2019:11287

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 december 2019
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
200.270.130/01 en 200.270.437/01 en 200.270.443/01 en 200.270.448/01 en 200.270.771/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken in verkeersboetes zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 december 2019 uitspraak gedaan over verschillende wrakingsverzoeken die zijn ingediend door verzoekers in verkeersboetes zaken. De verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen beslissingen van kantonrechters, waarbij zij wraking hebben verzocht van verschillende raadsheren van de WAHV-afdeling van het hof. De wrakingsverzoeken zijn behandeld ter zitting van 23 december 2019, waarbij de verzoekers noch hun gemachtigde aanwezig waren. De wrakingskamer heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van de criteria voor onpartijdigheid van rechters, zoals vastgelegd in de relevante wetgeving en jurisprudentie.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeken tijdig zijn ingediend, maar dat de gronden voor wraking niet voldoende zijn onderbouwd. De verzoekers stelden dat de uitspraak van het hof van 1 mei 2019 onbegrijpelijk was en dat dit duidde op vooringenomenheid van de betrokken raadsheren. De wrakingskamer oordeelde echter dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid. De conclusie van de Procureur-Generaal, die pleitte voor vernietiging van het eerdere arrest, bood geen basis voor de veronderstelling van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer alle wrakingsverzoeken afgewezen, met uitzondering van de verzoeken die betrekking hadden op zaken die reeds waren afgedaan voor indiening van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de leden van de wrakingskamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummers gerechtshof 200.270.130/01, 200.270.437/01, 200.270.443/01, 200.270.448/01 en 200.270.771/01
beslissing van 31 december 2019
op het schriftelijke verzoek van:
de belanghebbenden in de zaken met nummers WAHV 200.256.539, 200.222.049, 200.223.314, 200.261.341 en in de zaken zoals opgenomen in de aan deze beslissing gehechte lijsten met WAHV nummers,
verzoekers in het wrakingsincident,
hierna:
verzoekers,
gemachtigde: mr. J.C.M. Niederer, kantoorhoudend te Helmond,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 17 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) juncto artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
in de zaak 200.270.130/01 (behorende bij WAHV nummer 200.256.539):
mr. P.W.J. Sekeris,
raadsheer in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerder in het wrakingsincident,
in de zaak 200.270.437/01 (behorende bij de in de aangehechte lijsten opgenomen WAHV nummers):
alle raadsheren van de WAHV-afdeling (te weten: mrs. J.J. Beswerda, O. Anjewierden, W.M. van Schuijlenburg, P.W.J. Sekeris, L.G. Wijma en E. de Witt),
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident,
in de zaken 200.270.443/01 (behorende bij WAHV nummer 200.222.049) en 200.270.448/01 (behorende bij WAHV nummer 200.223.314):
mr. J.J. Beswerda,
raadsheer in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerder in het wrakingsincident,
in de zaak 200.270.771/01 (behorende bij WAHV 200.261.341):
mr. E. de Witt,
raadsheer in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerder in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen beslissingen van kantonrechters. Het hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder de hiervoor vermelde WAHV nummers.
in de zaak 200.270.130/01
1.2
Verzoekster (althans haar gemachtigde) heeft bij verzoekschrift van 4 december 2019 een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van mr. P.W.J. Sekeris.
1.3
Mr. Sekeris heeft bij verweerschrift van 10 december 2019 aangegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te maken van de mogelijkheid om door de wrakingskamer te worden gehoord.
1.4
Daarop is door de gemachtigde van verzoeker gereageerd bij brief van 10 december 2019.
in de zaak 200.270.437/01
1.5
Verzoekers (althans hun gemachtigde) hebben (heeft) bij verzoekschrift van 9 december 2019 een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van alle behandelend raadsheren van de WAHV-afdeling van dit hof, omdat de griffie geweigerd heeft de namen van de raadsheren die de zaken, vermeld op de aangehechte lijst met WAHV nummers, behandelen te verstrekken.
1.6
Mr. Beswerda heeft (als voorzitter van de WAHV-afdeling van dit hof) bij verweerschrift van 17 december 2019 aangegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te maken van de mogelijkheid om door de wrakingskamer te worden gehoord.
1.7
Daarop is door de gemachtigde van verzoekers gereageerd bij brief van 18 december 2019.
in de zaken 200.270.443/01 en 200.270.448/01
1.8
Verzoeker (althans zijn gemachtigde) heeft bij verzoekschrift van 9 december 2019 een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van mr. J.J. Beswerda.
1.9
Mr. Beswerda heeft bij verweerschrift van 17 december 2019 aangegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te maken van de mogelijkheid om door de wrakingskamer te worden gehoord.
1.1
Daarop is door de gemachtigde van verzoeker gereageerd bij brief van 18 december 2019.
in de zaak 200.270.771/01
1.11
Verzoeker (althans zijn gemachtigde) heeft bij verzoekschrift van 16 december 2019 een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van mr. E. de Witt.
1.12
Mr. De Witt heeft bij verweerschrift van 17 december 2019 aangegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te maken van de mogelijkheid om door de wrakingskamer te worden gehoord.
1.13
Daarop is door de gemachtigde van verzoeker gereageerd bij brief van 18 december 2019.
in alle zaken
1.14
De wrakingsverzoeken zijn ter zitting van 23 december 2019 behandeld door de wrakingskamer van dit hof. Bij deze behandeling zijn verzoekers noch hun gemachtigde verschenen.

2.De beoordeling van het verzoek

De ontvankelijkheid van de verzoeken

2.1
In de zaken 200.270.130/01, 200.270.443/01, 200.270.448/01 en 200.270.771/01 geldt dat de verzoeken tijdig zijn ingediend, omdat is komen vast te staan dat verzoekers niet eerder bekend waren met de namen van de behandelend raadsheren en zij om die reden hun wrakingsverzoek niet eerder hadden kunnen indienen.
2.2
In de zaak 200.270.437/01 heeft de gemachtigde namens een zeer groot aantal verzoekers in zaken (waarvan de zaaknummers zijn opgenomen in de aan deze beslissing gehechte lijst) alle raadsheren van de WAHV-afdeling van het hof gewraakt, omdat de griffie niet bekend heeft gemaakt wie als behandelend raadsheer in hun zaken zal optreden. De wrakingskamer stelt voorop dat het weliswaar in beginsel niet mogelijk is om een rechter te wraken die (nog) geen bemoeienis heeft met de behandeling van de zaak, maar omdat in dit geval verzoekers niet kunnen vaststellen wie van de raadsheren de desbetreffende zaken zal behandelen en wel vast staat dat dat een van de door hen gewraakte raadsheren zal zijn, zullen verzoekers in het onderhavige wrakingsverzoek worden ontvangen.
Dit is anders voor zover op de aangehechte lijst ook zaaknummers staan vermeld waarvan de zaken reeds voor indiening van het wrakingsverzoek waren afgedaan. Aangezien een verzoek tot wraking moet worden ingediend voordat de behandeling door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd (vgl. HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977), zullen die verzoekers in hun wrakingsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3
De wrakingskamer acht het belang van verzoekers gegeven, omdat (ook) verzoekers - en dus niet alleen hun gemachtigde - een financieel belang hebben, ook indien er door hun gemachtigde op no-cure-no-paybasis wordt geprocedeerd, bij een inhoudelijke behandeling van hun verzoek om vergoeding van hun proceskosten.
Verzoekers zijn het niet eens met de door de raadsheren in de WAHV-afdeling uitgezette lijn in de rechtspraak, die erop neerkomt dat elke vorm van proceskostenvergoeding wordt geweigerd indien de initiële beschikking niet wordt vernietigd. Zij vinden dat het (onverkort) vasthouden aan die lijn door die raadsheren (de schijn van) vooringenomenheid impliceert. Daarmee is hun belang al gegeven. Of verzoekers zelf een financieel belang hebben, of alleen hun gemachtigde, is om die reden niet van belang. Los daarvan, ook indien de gemachtigde van verzoekers op basis van ‘no cure no pay’ werkt, hebben verzoekers nog een financieel belang bij hun verzoek omdat aannemelijk is dat hun gemachtigde vanwege de lijn van de WAHV-afdeling niet langer op deze basis zal kunnen blijven werken.
2.4
Dit brengt met zich dat de wrakingskamer toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de wrakingsverzoeken.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.5
Verzoekers hebben - kort gezegd - aan hun wrakingsverzoeken ten grondslag gelegd dat de uitspraak van het gerechtshof van 1 mei 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:3197), mede in het licht van de conclusie van de Procureur-Generaal van 26 november 2019 (ECLI:NL:PHR:2019:1201), zodanig onbegrijpelijk is dat er sprake is van gerechtvaardigde twijfel over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de betrokken raadsheren.
De inhoudelijke beoordeling van de verzoeken
2.6
De wrakingskamer stelt voorop dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten een ieder - voor zover hier van belang - recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 17 Wahv juncto artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.7
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.8
Verder is van belang dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden (vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
2.9
In de conclusie van de Procureur-Generaal van 26 november 2019 wordt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 mei 2019 geconcludeerd omdat sprake zou zijn van onjuiste toepassing van het recht. Die conclusie bevat echter - anders dan verzoekers, zonder enige verwijzing naar specifieke passages uit die conclusie, hebben aangevoerd - geen aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake is van een zo onbegrijpelijke beslissing of motivering dat van vooringenomenheid sprake is of dat deze moet worden vermoed. Ook overigens is van dergelijke aanknopingspunten niet gebleken. Dat maakt dat zich niet de situatie voordoet dat aan het nemen van de beslissing van 1 mei 2019 geen ander motief ten grondslag kan hebben gelegen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt. Omdat ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten of omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, dienen de verzoeken tot wraking te worden afgewezen.
2.1
Voor zover verzoekers zich op het standpunt hebben gesteld dat alle raadsheren van de WAHV-afdeling, ondanks de conclusie van de Procureur-Generaal, (nog steeds) de in de uitspraak van 1 mei 2019 uitgezette lijn volgen, overweegt de wrakingskamer dat niet is aangevoerd en ook niet is gebleken dat op goede gronden niet tot een afwijking daarvan gekomen zou kunnen worden. Het staat verzoekers vrij om in de WAHV-procedure inhoudelijke argumenten aan te voeren waarom er in hun zaak van de desbetreffende lijn zou moeten worden afgeweken. Dat zij dat (tevergeefs) hebben gedaan, is gesteld noch gebleken. De wrakingsprocedure leent zich daar niet voor.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
in de zaak 200.270.130/01:
wijst het verzoek tot wraking van mr. P.W.J. Sekeris af;
in de zaak 200.270.437/01:
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek voor zover betrekking hebbende op (in de aangehechte lijst opgenomen) zaken die reeds voor indiening van het wrakingsverzoek waren afgedaan;
wijst het verzoek tot wraking van alle raadsheren van de WAHV-afdeling (te weten: mrs. J.J. Beswerda, O. Anjewierden, W.M. van Schuijlenburg, P.W.J. Sekeris, L.G. Wijma en E. de Witt) af;
in de zaken 200.270.443/01 en 200.270.448/01:
wijst het verzoek tot wraking van mr. J.J. Beswerda af;
in de zaak 200.270.771/01:
wijst het verzoek tot wraking van mr. E. de Witt af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.P.M. ter Berg, H. de Hek en L.J. Hofstra, leden van de wrakingskamer, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 december 2019 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.