In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schending van een geheimhoudingsbeding door een werkneemster, [Geïntimeerde], die bestanden naar een usb-stick had gekopieerd en deze mee naar huis had genomen. De werkneemster was in dienst bij [Appellant] als marketing manager voor een bepaalde duur van zeven maanden. In de arbeidsovereenkomst was een geheimhoudingsbeding opgenomen, waarin werd bepaald dat de werkneemster geen gegevens uit de database van de werkgever mocht delen met derden of voor eigen doeleinden mocht gebruiken. Bij het beëindigen van het dienstverband heeft [Appellant] een boete van € 10.000,- opgelegd aan [Geïntimeerde] voor de vermeende schending van dit beding.
De kantonrechter in eerste aanleg heeft de vordering van [Appellant] tot betaling van de boete afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat [Geïntimeerde] de gekopieerde bestanden had gedeeld met derden. In hoger beroep heeft het hof de uitleg van het geheimhoudingsbeding beoordeeld aan de hand van de Haviltex-norm, waarbij de bedoeling van partijen en de redelijke verwachtingen van elkaar centraal staan. Het hof oordeelde dat het enkele kopiëren van bestanden naar een usb-stick, zonder bewijs van gebruik of deling met derden, niet gelijkstaat aan een overtreding van het geheimhoudingsbeding.
Daarnaast werd in het hoger beroep de vraag behandeld of [Appellant] wettelijke verhoging en rente verschuldigd was over de eindafrekening. Het hof oordeelde dat de eindafrekening tijdig was uitbetaald en dat er geen wettelijke verhoging verschuldigd was. De grieven van [Appellant] in principaal appel faalden, terwijl de grieven van [Geïntimeerde] in incidenteel appel slaagden, wat leidde tot een gedeeltelijke vernietiging van het eerdere vonnis en toewijzing van de wettelijke verhoging en rente over deze verhoging.