ECLI:NL:GHARL:2019:353

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
17/00878 en 17/00883
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaak in beschermingszone van waterstaatswerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Zaltbommel en belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 143 te [Z] vastgesteld op € 205.400, terwijl de heffingsambtenaar deze waarde op € 306.000 had vastgesteld. De zaak betreft de waardering van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2013, waarbij de heffingsambtenaar de waarde had vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van de onroerende zaak, die zich in de beschermingszone van een waterstaatswerk bevond. De heffingsambtenaar en belanghebbende gingen in hoger beroep. Het Hof oordeelde dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld en dat de waterverdedigingsvrijstelling niet van toepassing was, omdat de onroerende zaak niet in het waterstaatswerk zelf lag, maar in de beschermingszone. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 17/00878 en 17/00883
uitspraakdatum: 15 januari 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep (nummer 17/00878) van
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaltbommel(hierna: de heffingsambtenaar) en
op het hoger beroep (nummer 17/00883) van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 augustus 2017, nummer AWB 16/4987, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar en belanghebbende.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 28 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 143 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2013 voor het jaar 2014 vastgesteld op € 306.000.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de WOZ-waarde verminderd tot € 205.400, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de heffingsambtenaar het griffierecht vergoedt.
1.4.
De heffingsambtenaar en belanghebbende hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.6.
Bij brief van 10 september 2018 heeft het Hof het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend.
1.7.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is (mede)eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 143 te [Z] . Deze onroerende zaak betreft een vrijstaande woning met een inpandige garage en een vrijstaande berging. De inhoud van de woning is ongeveer 650 m3. De onroerende zaak is gebouwd in 1910 en gerenoveerd in 1980.
2.2.
De onroerende zaak is gelegen aan de [a-straat] . Het perceel heeft een grootte van ongeveer 700 m2.
2.3.
De Keur Waterschap Rivierenland 2009 (hierna de Keur) en de bijbehorende legger Primaire Waterkering van Waterschap Rivierenland 2004 (hierna: de legger) vermelden – voor zover hier van belang – het volgende:
"Artikel 1.1Begripsomschrijvingen
In deze keur wordt verstaan onder:
(...)
g. kernzone, beschermingszone, en buitenbeschermingszone (keurzones): de zone behorend tot en langs waterstaatswerken, die als zodanig in de legger is aangegeven, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;
(...)
o. waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk, die als zodanig in de legger zijn aangegeven;
(...)
Artikel 1.2Hoofdelijke aansprakelijkheid
1. De verplichtingen ingevolge deze keur berusten op de eigenaar van gronden.
(...)
Algemene onderhoudsplicht ten aanzien van alle waterstaatswerken
Artikel 2.4Onderhoudsplicht
Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan waterstaatwerken zijn aangewezen.
Onderhoudsplicht ten aanzien van waterkeringen
Artikel 2.5Gewoon onderhoud aan waterkeringen
De onderhoudsplichtigen zorgen voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van beschadigingen, het verwijderen van drijfvuil en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.
Onderhoudsplichtigen moeten begroeiingen die schadelijk zijn voor de instandhouding van
de waterkering verwijderen.
Artikel 2.6Buitengewoon onderhoud aan waterkeringen
1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.
(...)
Handelingen in, op, boven, over of onder waterstaatswerken
Artikel 3.1Watervergunning waterstaatswerken
Watervergunning waterstaatswerken, kern- en beschermingszones
1. Zonder vergunning van het bestuur is het verboden gebruik te maken van de kern- en beschermingszones van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:
a. werkzaamheden te verrichten;
b. werken of (opgaande hout-) beplantingen aan te brengen, of te hebben, dan wel
aanwezige werken te slopen of te verwijderen en (hout)beplantingen te verwijderen;
c. vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben, of te (be)houden;
d. activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;
e. buiten openbare verharde wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te
rijden of vee te drijven;
f. zich anders dan als rechthebbende te bevinden als dat is aangegeven op een voor het
publiek kenbare wijze;
(...)
Artikel 6.2Aanwijzing toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de
daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen."
2.4.
Blijkens een kaart van de legger is ongeveer 8 m2 van de onroerende zaak (het achterste stuk van de tuin) gelegen in de buitenbeschermingszone en is de rest van de onroerende zaak (inclusief woonhuis) gelegen in de beschermingszone van de [a-straat] .
2.5.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op naam van de echtgenoot van belanghebbende op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2013 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2014 vastgesteld op € 346.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2014 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
2.6.
Op het bezwaarschrift van de echtgenoot van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
2.7.
Belanghebbende heeft vervolgens op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wet WOZ verzocht voor haar een WOZ-beschikking betreffende de onroerende zaak voor het jaar 2014 vast te stellen.
2.8.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2013 voor het jaar 2014 vastgesteld op € 306.000.
2.9.
Bij brief van 8 september 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende de heffingsambtenaar verzocht het taxatieverslag behorende bij de nieuw vastgestelde waarde, het advies dat de taxateur heeft uitgebracht aan de gemeente en de motivering voor de waardeverlaging toe te sturen. In reactie hierop schrijft de heffingsambtenaar in zijn brief van 17 september 2015:
“Als bijlage bij deze brief ontvangt u het taxatieverslag van de woning. Nadat we uw verzoek ontvingen heeft de taxateur de woning, in combinatie met reguliere werkzaamheden in [Z] , uitpandig opgenomen. Hierbij heeft de taxateur geconstateerd dat de woning deels nog wordt gerenoveerd en momenteel nog een beneden gemiddelde staat van onderhoud heeft.”
2.10.
Bij brief van 23 september 2015 heeft de gemachtigde namens belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en het volgende verzocht:
“In uw brief van 17 september 2015 schrijft u dat het taxatieverslag als bijlage is bijgevoegd. Dat heb ik echter niet aangetroffen. Graag ontvang ik alsnog het taxatieverslag.
In mijn brief van 8 september 2015 had ik ook verzocht om het advies dat de taxateur heeft uitgebracht aan de gemeente inzake de waardeverlaging. Graag ontvang ik alsnog dit advies.
Bij brief van 28 maart 2014, uw kenmerk 990416965/19797, heeft u het door de partner van cliënte ingediende WOZ-bezwaar ongegrond verklaard. In die uitspraak schrijft u: "op basis van uw bezwaarschrift heeft de taxateur een onderzoek uitgevoerd naar de waarde van uw woning". Graag ontvang ik het advies dat de taxateur in maart 2014 heeft uitgebracht aan de gemeente.
Daarnaast ontvang ik graag van u het bij dit object toegepaste kavelmodel.”
2.11.
Bij brief van 29 september 2015 reageert een medewerker van de gemeente als volgt:
“Het taxatieverslag dat u niet heeft aangetroffen bij de brief van 17 september jl. heb ik nogmaals bijgevoegd. Op dit taxatieverslag is het advies van de taxateur verwerkt. Een apart advies inzake de waardeverlaging is er niet. Hetzelfde geldt voor de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift dat de partner van uw cliënt in 2014 heeft ingediend. Het advies van de taxateur in deze zaak is opgenomen in de uitspraak op het bezwaarschrift en niet vastgelegd in een apart document.
De kavelwaarde voor het object is vastgesteld op € 174.800,-. Uit de tabel op de volgende
pagina kunt u opmaken hoe dit bedrag tot stand is gekomen:
0-200 m2
€ 350,-
€ 70.000,-
201-400 m2
€ 280,-
€ 56.000,-
401-600 m2
€ 209,-
€ 41.800
601-700 m2
€ 100,-
€ 7.000
Totale oppervlakte: 700
€ 174.800,-
2.12.
Bij brief van 10 november 2015 heeft belanghebbende een taxatieverslag ontvangen waarop ook de objectkenmerken en indicatiefactoren staan vermeld.
2.13.
Belanghebbende is op haar verzoek uitgenodigd voor een hoorgesprek. Bij brief van 31 december 2015 schrijft de gemachtigde van belanghebbende in reactie hierop het volgende:
“Naar aanleiding daarvan merk ik op dat art. 7:4, lid 2, Awb bepaalt dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende tenminste een week ter inzage legt. Op grond van art. 7:4, lid 3, Awb dient bij de oproeping voor het horen te worden vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen. Tot op heden heb ik daarvan ten onrechte geen bericht ontvangen.”
2.14.
In reactie hier weer op schrijft de heffingsambtenaar in zijn brief van 5 januari 2016 dat de op de zaak betrekking hebbende stukken waarover hij beschikt, ook in bezit zijn van de gemachtigde van belanghebbende.
2.15.
Op 7 januari 2016 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden. Het verslag hiervan vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“De heer [A] [Hof: de echtgenoot van belanghebbende] merkt op dat, als de plannen met betrekking tot de dijkverlegging doorgaan, zijn woning misschien ook gesloopt moet worden. Indien hij zijn woning wil verkopen dient hij dat te melden. Het plan is niet zomaar een structuurvisie, maar heeft te maken met de veiligheid van het gebied.
Volgens de heer [B] heeft de heer [A] dan ook recht op planschade. De heer [C] merkt op dat hier geen rekening mee gehouden kan worden. De Hoge Raad heeft hier al eens een uitspraak over gedaan.
Volgens de heer [A] klopt het schetsplan hoe de dijk in de nieuwe situatie gaat lopen niet. Daarnaast is het zo dat, indien bijvoorbeeld in Lobith de getallen anders worden, ook het schetsplan zomaar gewijzigd kan worden.
Mevrouw [D] belooft om na te vragen in hoeverre de kans bestaat dat de woning gesloopt gaat worden.
Het volgende argument betreft het feit dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met vrijgestelde delen. Een groot gedeelte van het perceel valt namelijk in de beschermingszone van het Waterschap. Mevrouw [D] heeft de uitspraak van het Hof Den Haag ook gelezen en contact opgenomen met het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband heeft aangegeven dat zij in cassatie zijn gegaan tegen de uitspraak van het Hof en dat de uitspraak eind februari 2016 wordt verwacht. Mevrouw [D] vraagt dan ook toestemming om te wachten op deze uitspraak alvorens uitspraak te doen op het onderhavige bezwaarschrift. De heer [C] en de heer [A] vinden dit geen probleem. De heer [C] heeft nog een duidelijke print in kleur van het perceel en zal deze print opsturen of doormailen.”
2.16.
Naar aanleiding van een aantal hoge waterpeilen in Nederland zijn veiligheidsmaatregelen bedacht zoals dijkverhoging en of -versterking en rivierverruiming. Die maatregelen zijn uitgewerkt in de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier uit 2006 (hierna: PKB). Bij het PKB behoort het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro bevat een kaart waarop een dijkverlegging bij [Z] is aangegeven. Het hierdoor getroffen gebied is op de kaart rood gemarkeerd. De onroerende zaak valt buiten de rode zone op de Barro-kaart, maar bevindt zich er wel tegenaan.
2.17. September 2013 is een voorontwerp-structuurvisie WaalWeelde West vastgesteld (hierna: het voorontwerp-structuurvisie), dat ter visie is neergelegd van 13 september 2013 tot en met 24 oktober 2013. Het voorontwerp-structuurvisie vermeldt – voor zover hier relevant – het volgende:
“2.16.2.1
Dijkteruglegging Brakel
In het kader van deze structuurvisie zal er een dijkteruglegging bij Brakel gerealiseerd worden. In het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier is hiervoor al een reservering gemaakt. In combinatie met de maatregelen die zullen worden genomen in de Ruijterwaard en de voorziene nevengeul bij Brakel ontstaan er positieve effecten voor de hydraulica. Een waterstandsdaling van 17,7 cm kan worden gerealiseerd. Ten aanzien van de hoogwaterveiligheid zijn deze rivierkundige maatregelen daarmee van groot belang voor de werking van de gehele riviertak Waal. De dijkteruglegging zorgt ervoor dat de insnoering van het winterbed van de Waal wordt verkleind en er met andere woorden dus meer ruimte voor de rivier wordt gecreëerd. Tenslotte geldt dat er door de dijkverlegging landbouwgrond buitendijks komt te liggen.”
2.18.
Naar aanleiding van het voorontwerp-structuurvisie zijn informatiebijeenkomsten gehouden. Bij brief van 29 november 2013 heeft de gemeente Zaltbommel bewoners, waaronder belanghebbende, uitgenodigd voor een extra inloopavond op 19 december 2013.
2.19.
Begin 2015 is de ontwerp-structuurvisie vastgesteld, die van 6 februari 2015 tot 20 maart 2015 ter inzage heeft gelegen. De (definitieve) structuurvisie WaalWeelde West is op 8 juli 2015 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum. Hierbij is specifiek in geschil:
ten aanzien van het hoger beroep van de heffingsambtenaar:
- de reikwijdte van de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken als neergelegd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten (hierna: de Regeling).
ten aanzien van het hoger beroep van belanghebbende:
- de toestandsdatum en waardevermindering wegens het voorontwerp-structuurvisie,
- waardevermindering wegens ligging van de woning op het perceel,
- de vergelijkbaarheid van verschillende objecten,
- de juistheid van de KOUDVL-factoren in de database, en
- de juistheid van de grondstaffel.
Daarnaast is in geschil of sprake is van een schending van de artikelen 7:4 en 7:9 van de Awb.
3.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de WOZ-waarde tot € 172.000.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (de Uitvoeringsregeling) schrijft voor dat de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor woningen wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, de zogenaamde vergelijkingsmethode.
4.3.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde van die zaak op de waardepeildatum naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder c van dit artikel wordt, indien een onroerende zaak in het kalenderjaar voorafgaande aan het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een andere, specifiek voor de onroerende zaak geldende bijzondere omstandigheid, in afwijking in zoverre van het eerste lid de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld. Uit de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 18, derde lid, aanhef en onder c, Wet WOZ volgt dat is beoogd als bijzondere omstandigheden aan te merken specifiek ten opzichte van één of meer onroerende zaken geldende, zich buiten die onroerende zaken voltrekkende externe omstandigheden of oorzaken (zie bijvoorbeeld: HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:457).
4.4.
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.5.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde verwijst de heffingsambtenaar naar een taxatierapport van 14 oktober 2016, opgemaakt door [B] RT, waarin de waarde is getaxeerd op € 306.000 naar waardepeildatum en toestandsdatum 1 januari 2013. Op basis van de vergelijkingsmethode heeft de taxateur vier panden, alle te [Z] , als referentieobject gebruikt. Daarbij zijn voor de onroerende zaak en de referentieobjecten de verschillen in kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningenniveau en ligging (KOUDVL-factoren) weergegeven.
Object
Bouw-jaar
KOUDVL
Inhoud
(m³)
Waarde woning
(€)
Perceel
(m²)
Waarde perceel
(€)
Bijgebouwen
Koopsom
[a-straat] 143
1910
323223
650
119.999
700
174.8
Berging/schuur vrijstaand € 7.875
Dakkapel € 4.000
Garage inpandig € 0
[a-straat] 95
1910
323323
536
105.137
960
193
Berging/schuur inpandig € 0
Dakkapel € 1.000
€ 295.000
17-09-2012
[a-straat] 121
1907
333333
560
129.23
430
132.27
Berging/schuur onderpandig € 5.000
Berging/schuur aangebouwd € 10.375
Berging/schuur vrijstaand zadeldak € 20.125
€ 295.000
01-08-2013
[b-straat] 3
1920
333323
390
99.676
1060
196.4
Berging/schuur vrijstaand zadeldak € 25.712
Aanbouw woonruimte € 81.785
In aanbouw -€ 50.000
€ 240.000
28-02-2013
[a-straat] 163
1830
333333
200
55.09
1080
196.6
Berging/schuur aangebouwd € 3.375
Berging/schuur vrijstaand zadeldak € 5.249
€ 260.000
28-11-2012
4.6.
Ter zitting van 11 december 2018 is komen vast te staan dat de [b-straat] 3 na verkoop ingrijpend is verbouwd en dat eerst na verbouwing de in de matrix gebruikte KOUDVL-factoren (3-3-3-3-2-3) juist zijn en op dat moment pas vergelijkbaar zijn aan de [a-straat] 143. Ten tijde van de verkoop had de [b-straat] 3 achterstallig onderhoud en was nagenoeg in originele staat. Tussen partijen is niet meer in geschil dat onder deze omstandigheden de [b-straat] 3 geen geschikt referentieobject is. Het Hof zal bij de beoordeling dit object buiten beschouwing laten.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat het taxatierapport - ook zonder het referentieobject [b-straat] 3 - in beginsel steun biedt aan de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde van € 306.000 per waardepeildatum 1 januari 2013. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de referentieobjecten qua kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid, ligging, voorzieningenniveau, bouwjaar, inhoud en perceelgrootte voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak en dat met de onderlinge verschillen voldoende rekening is gehouden.
4.8.
Belanghebbende heeft hier tegenin gebracht dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde m3‑prijs voor de referentieobjecten [a-straat] 95 en [a-straat] 121 niet volgt uit de vergelijking met verkopen van de overige, niet door de heffingsambtenaar als referentieobject gebruikte, vrijstaande woningen in de gemeente [Z] . Ter onderbouwing verwijst belanghebbende naar de volgende verkopen:
adres
Geschatte waarde bijgebouw
(€)
Kavelwaarde volgens grondstaffel (€)
Inhoud woning
(m3)
m3-prijs woning
(€)
Bouwjaar woning
[c-straat] 22
7.5
173.61
360
169
1930
[b-straat] 3
20
196.4
390
52
1920
[d-straat] 5
11
159.4
396
184
1966
[e-straat] 49
10
119.56
421
214
1968
[e-straat] 5
23.5
184.95
430
236
1958
[f-straat] 13
16
161.112
444
196
1974
[g-straat] 20
51
224.565
514
258
1950
[h-straat] 2
63.5
208.8
1.235
210
1900
[a-straat] 97
30.5
202.3
1.345
235
1912
4.9.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de [b-straat] 3 geen geschikt referentieobject is, zodat het Hof dit object ook hier buiten beschouwing zal laten. Ten aanzien van de aangevoerde objecten [d-straat] 5, [e-straat] 49, [e-straat] 5, [f-straat] 13 en de [g-straat] 20 merkt het Hof op dat deze objecten wat bouwjaar en ligging betreft te veel afwijken van de [a-straat] 143. Deze objecten zijn niet op de dijk gelegen en zijn in de jaren 50-60-70 gebouwd. De [d-straat] 5 verkeert ook nog in een aanzienlijke slechtere staat bij verkoop dan de [a-straat] 143. Deze objecten zijn daardoor minder geschikt als referentieobject dan de drie door de heffingsambtenaar gebruikte referentieobjecten. De overgebleven objecten [c-straat] 22, [h-straat] 2 en [a-straat] 97 bevestigen de door de heffingsambtenaar gehanteerde m3-prijs voor de [a-straat] 143. Gelet op het vorenstaande slaagt de grief niet.
4.10.
Belanghebbende heeft zich voorts ten aanzien van de [b-straat] 3 en andere verkopen op het standpunt gesteld dat de heffingsambtenaar in de database de KOUDVL-factoren van die woningen per 1 januari 2014 heeft opgenomen en deze heeft gekoppeld aan transactieprijzen van andere datum. Daardoor worden onjuiste KOUDVL-factoren gekoppeld aan de transactieprijzen. Zo is de [b-straat] 3 op 28 februari 2013 voor € 240.000 verkocht op welk moment sprake was van achterstallig onderhoud en een woning in originele staat. Eerst na de verbouwing zijn de in de matrix en de database vermelde KOUDVL‑factoren van 3-3-3-3-2-3 juist.
4.11.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar erkend dat de in de database opgenomen KOUDVL-factoren niet de factoren zijn die horen bij het moment van verkoop van de referentieobjecten. Als er een verbouwing heeft plaatsgevonden dan zijn de in de database opgenomen KOUDVL‑factoren niet de factoren die horen bij het moment van verkoop. Echter voor de hier gebruikte referentieobjecten [a-straat] 95, 121 en 163 zijn de KOUDVL-factoren zoals opgenomen in de database ook de KOUDVL‑factoren ten tijde van de verkopen, omdat deze panden - anders dan een aantal andere panden in de database - niet zijn verbouwd.
4.12.
De WOZ-waarde van de [a-straat] 143 dient te worden bepaald aan de hand van analyse van marktgegevens van vergelijkbare objecten. Met belanghebbende is het Hof van oordeel dat moet worden uitgegaan van de KOUDVL-factoren ten tijde van de transacties zodat inzicht wordt verkregen in de referentieobjecten op het moment van verkoop, en dat de KOUDVL-factoren op een latere waardepeil- of toestandsdatum hiervoor niet van belang zijn. In het onderhavige geval kan dat belanghebbende echter niet baten. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar geloofwaardig verklaard dat ten aanzien van de [a-straat] 95, 121 en 163 na verkoop geen verbouwingen hebben plaatsgevonden, zodat de KOUDVL‑factoren zoals opgenomen in de database voor deze referentieobjecten ook de KOUDVL‑factoren zijn ten tijde van de verkoop. Belanghebbende heeft dit niet betwist. Alsdan is de WOZ-waarde van de [a-straat] 143 wel bepaald aan de hand van een analyse van marktgegevens van vergelijkbare objecten.
4.13.
Belanghebbende heeft zich voorts op het standpunt gesteld, verwijzend naar de verkopen [c-straat] 23, [c-straat] 63, [i-straat] 3, [j-straat] 2 en [k-straat] 23, dat de grondstaffel onjuist is.
4.14.
Deze grief slaagt niet. Uit de in het taxatierapport opgenomen referentieobjecten volgt niet dat de heffingsambtenaar in verhouding hiermee is uitgegaan van een te hoge grondwaarde voor het onderhavige object. Daarbij komt dat een zeer lage of zelfs negatieve opstalwaarde voor de door belanghebbende genoemde panden, nog niet betekent dat de voor belanghebbendes object in aanmerking genomen (gestaffelde) grondwaarde te hoog is. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat het in alle gevallen panden betreft die verkocht zijn in een (zeer) slechte en/of gedateerde staat, zodat voor die panden de opstalwaarde in verhouding tot de grondwaarde (zeer) laag en mogelijk zelfs negatief zal zijn geweest. Bovendien leidt een te hoge m2-prijs, nu de opstal van de [a-straat] 143 groter is dan die van de referentieobjecten en de perceelgrootte ten aanzien van twee referentieobjecten kleiner is, tot een te lage vastgestelde waarde van de [a-straat] 143. De grief kan derhalve ook hierom niet leiden tot de conclusie dat de waarde van de [a-straat] 143 te hoog is vastgesteld.
4.15.
Belanghebbende heeft ook nog ingebracht dat als gevolg van de brief van de gemeente van 29 november 2013 over het voorontwerp-structuurvisie WaalWeelde West en de inhoud van het voorontwerp-structuurvisie de waarde van de onroerende zaak op grond van artikel 18, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet WOZ had moeten worden bepaald naar de staat van de woning op 1 januari 2014 (toestandsdatum). De onzekerheid over de dijkverlegging en de eventuele sloop van de onroerende zaak die deze plannen met zich brengen, leiden volgens belanghebbende ertoe dat de onroerende zaak 15% in waarde is gedaald. Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat sprake is van een tweede waardeverminderende factor aangezien de woning vrijwel op de erfgrens is gebouwd waardoor amper nog sprake is van een vrijstaande woning (er is slechts sprake van een smalle doorgang en aan die kant heeft de woning een blinde muur).
4.16.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 18, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet WOZ. De plannen voor de dijkverlegging bestaan in ieder geval al sinds 2006 en waren dus ook reeds op 1 januari 2013 bekend. Een van de referentieobjecten ( [a-straat] 163) is gelegen in de rode zone van de Barro-kaart zodat een eventueel waardeverminderend effect is meegenomen in de waardering. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de ligging van de woning op de rand van het perceel niet als waardeverminderend wordt gezien, omdat hierdoor juist de volledige grond beschikbaar is. Voor zover wel sprake is van een waardeverminderende factor, is hiermee voldoende rekening gehouden nu het referentieobject [a-straat] 121 ook bijna tegen het buurpand is aangebouwd.
4.17.
Het Hof stelt vast dat de plannen voor de dijkverlegging zoals neergelegd in het voorontwerp-structuurvisie niet een omstandigheid vormen die eerst in 2013 is opgekomen. Blijkens het voorontwerp-structuurvisie is het plan voor een dijkverlegging overgenomen uit het PKB en het Barro uit 2006. Plannen omtrent een mogelijke dijkverlegging bestonden derhalve al geruime tijd en de onzekerheid daarover ook. De onzekerheid bestond daarmee al op de waardepeildatum van 1 januari 2013, zodat geen sprake is van een waardeverandering van de onroerende zaak in het voorafgaande kalenderjaar als bedoeld in artikel 18, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet WOZ. De heffingsambtenaar is derhalve terecht uitgegaan van toestandsdatum 1 januari 2013. Dat - naar belanghebbende stelt - de plannen uit het PKB en het Barro bij haar niet bekend waren, doet hieraan niet af. Het PKB en het Barro waren op 1 januari 2013 reeds gepubliceerd en voor eenieder raadpleegbaar. Voor zover de onzekerheid over de dijkverlegging de waarde van de onroerende zaak vermindert, is hierbij door de keuze van referentieobjecten, meer specifiek de [a-straat] 163 dat gelegen is in de rode zone van de Barro-kaart, voldoende rekening gehouden. Ook is voldoende rekening gehouden met de eventuele waardevermindering als gevolg van de ligging dicht bij het buurpand door de vergelijking met het object [a-straat] 121, dat eveneens zeer dicht tegen het buurpand is aangebouwd.
Waterverdedigingsvrijstelling
4.18.
Ingevolge artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ in samenhang bezien met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling wordt bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking gelaten de waarde van waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning (hierna: de waterverdedigingsvrijstelling).
4.19.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaak is gelegen op het talud van de [a-straat] en daarmee onderdeel uitmaakt van het waterverdedigingswerk, zodat de waterverdedigingsvrijstelling van toepassing is.
4.20.
De heffingsambtenaar stelt dat de waterverdedigingsvrijstelling van artikel 2, aanhef en onder f, van de Regeling niet van toepassing is op de onroerende zaak, omdat de onroerende zaak niet in de kernzone, maar in de (buiten)beschermingszone van het waterverdedigingswerk is gelegen.
4.21.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:625, als volgt overwogen:
“Voor zover de klachten betogen dat de waarderingsvrijstelling ook van toepassing is op de naast de onderhavige dijk gelegen zones waarin op grond van de keur van het Waterschap voorschriften en beperkingen gelden ter bescherming van die dijk, falen zij omdat alleen het dijklichaam zelf een waterverdedigingswerk is als bedoeld in voormeld artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling (zie HR 10 november 2017, nr. 17/01579, ECLI:NL:HR:2017:2828, BNB 2018/7).”
4.22.
Tussen partijen is niet in geschil dat de [a-straat] waaraan de onroerende zaak is gelegen, is aan te merken als een waterverdedigingswerk dat wordt beheerd door organen, instellingen of diensten van publieke rechtspersonen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling. Evenmin is in geschil dat de onroerende zaak is gelegen in de door de keur gedefinieerde beschermingszone en een klein deel in de buitenbeschermingszone. Blijkens artikel 1.1, aanhef en onder g en o van de Keur wordt het waterstaatswerk in de legger van de Keur aangegeven en zijn de (buiten)beschermingszones zones langs waterstaatswerken, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn. In de keur is de [a-straat] aangegeven als waterstaatswerk. Anders dan belanghebbende bepleit, ziet de vrijstelling enkel op onroerende zaken die gelegen zijn in het waterstaatswerk (zie: HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:625). De naast het waterstaatswerk gelegen zones (beschermingszone en buitenbeschermingszone) betreffen niet het waterstaatswerk, het dijklichaam zelf, zodat voor de onroerende zaak de waterverdedigingsvrijstelling niet van toepassing is. Het gelijk op dit punt is aan de heffingsambtenaar.
4.23.
Gelet op het vorenstaande heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
Schending artikel 7:4 Awb
4.24.
Ingevolge artikel 7:4, tweede lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbende ter inzage.
4.25.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, ten aanzien van de op de zaak betrekking hebbende stukken (als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb) als volgt overwogen:
“3.4.2. (…)
i)Tot de op grond van artikel 8:42, lid 1 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20id5327487b537c7caf6ef969bdd6394c7c?idp=LegalIntelligence), Awb over te leggen stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Tot de door de inspecteur over te leggen stukken behoren niet stukken die zich bevinden onder derden (bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie) en die niet aan hem zijn verstrekt, ook al is hij bekend met het bestaan daarvan (vgl. HR 12 juli 2013, 11/04625, ECLI:NL:HR:2013:29 (https://www.navigator.nl/document/ida12e43e1a45d4d5d9b211d6d226a4ee0?h1=((Hoge%20Raad%202018-05-04%20ECLI%3ANL%3AHR%3A2018%3A672%20Hoge%20Raad%20Uitspraak%202018-05-04%20ECLI%3ANL%3APHR%3A2017%3A977%20Hoge%20Raad%20(Advocaat-Generaal)%20Conclusie%202017-09-25%20Hoge%20Raad))%2C((HOGE%20RAAD))%2C(8%3A42)%2C(2018.)&idp=LegalIntelligence&anchor=id-d5904d07-a0b5-4577-a9ed-407971d71d8a),
BNB 2013/226 (https://www.navigator.nl/document/id4eab28ccfeb2406fb53828a5b9f102cf?h1=((Hoge%20Raad%202018-05-04%20ECLI%3ANL%3AHR%3A2018%3A672%20Hoge%20Raad%20Uitspraak%202018-05-04%20ECLI%3ANL%3APHR%3A2017%3A977%20Hoge%20Raad%20(Advocaat-Generaal)%20Conclusie%202017-09-25%20Hoge%20Raad))%2C((HOGE%20RAAD))%2C(8%3A42)%2C(2018.)&idp=LegalIntelligence), rechtsoverweging 3.3.1.3). ii) Een redelijke, met de hiervoor in 3.4.1 omschreven strekking van artikel 8:42, lid 1 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20id5327487b537c7caf6ef969bdd6394c7c), Awb strokende, uitleg van die bepaling brengt mee dat de daarin opgenomen verplichting tot overlegging van stukken zich ook uitstrekt tot stukken die pas in de loop van het beroep of hoger beroep ter beschikking van de inspecteur zijn gekomen. Indien dergelijke stukken ter beschikking van de inspecteur komen na afloop van de in artikel 8:42 Awb bedoelde termijn, dient hij deze alsnog onverwijld aan de rechter toe te zenden.
iii) Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren niet slechts de stukken die de inspecteur heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Daartoe behoren in beginsel ook stukken als hiervoor onder i) en ii) bedoeld die de inspecteur wel ter beschikking staan of hebben gestaan maar die hij niet heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit.
Stukken die de inspecteur wel heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit, maar die voor de beoordeling van de zaak door de rechter niet (langer) van belang zijn, behoren niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit is bijvoorbeeld het geval ten aanzien van stukken die betrekking hebben op een element van de aanslag dat in beroep niet (meer) ter discussie staat.
iv) Als een stuk passages bevat die op de zaak betrekking hebben, is dit stuk als geheel een op de zaak betrekking hebbend stuk. De verplichting om dit stuk over te leggen, ziet daardoor niet slechts op de voor de beoordeling van de zaak relevante passages.
v) Ook ten aanzien van hetgeen hiervoor onder i tot en met iv is overwogen geldt hetgeen is neergelegd in overweging 2.3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 10april 2015, nr. 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874 (https://www.navigator.nl/document/id975aa6d2a7e74406864d990b812586b8?anchor=id-aef5a644-ec77-449f-9f2d-6a4bddeae276), BNB 2015/129 (https://www.navigator.nl/document/id1da528fd043b45038783ed4cfd8c7d6d): indien de inspecteur verzuimt te voldoen aan de verplichting om op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen is het op grond van artikel 8:31 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20id01a77287aec21b29b06bb58b170ff2e0) Awb aan de rechter om daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen. Dit voorschrift staat toe dat de rechter onder omstandigheden de gevolgtrekking maakt dat voorbijgegaan moet worden aan dit verzuim. Beslist de rechter niet aanstonds aan het verzuim voorbij te gaan, dan mag hij over de toepassing van artikel 8:31 Awb niet beslissen alvorens partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten
3.4.3.
Gelet op de hiervoor in 3.4.1 omschreven strekking van artikel 8:42, lid 1 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20id5327487b537c7caf6ef969bdd6394c7c), Awb is de in die bepaling neergelegde verplichting om de voor de beoordeling van de zaak van belang zijnde gegevens over te leggen niet beperkt tot op papier vastgelegde gegevens. Die verplichting ziet ook op in elektronische vorm vastgelegde, op de zaak betrekking hebbende gegevens, waaronder begrepen grafische weergaven en afbeeldingen, die – op papier of in andere vorm – leesbaar of anderszins waarneembaar kunnen worden gemaakt (vgl. HR 20 december 2013, nr. 12/02985, ECLI:NL:HR:2013:1776 (https://www.navigator.nl/document/id32ddb6cde9c140a68da390d81dfbb605?anchor=id-7e18e212-f80a-48dd-b38f-57e553053fe8), BNB 2014/58 (https://www.navigator.nl/document/idf6ae3f708e084f5b95e4653e45560aab), en HR 14 juni 2016, nr. 14/02293, ECLI:NL:HR:2016:1174 (https://www.navigator.nl/document/id5bcaa06b148d45f887491d0260409115?anchor=id-b8c194b9-24f5-4e09-ac82-336eecea9e18), NJ 2016/284 (https://www.navigator.nl/document/id1d7b26464d5c4ea9b85d3c56022afd4d), alsmede CBb 13 juli 2011, nr. AWB 10/960, ECLI:NL:CBB:2011:BR1384 (https://www.navigator.nl/document/id4136ae38a272497ca7bc10dea5ca2942?anchor=id-d70455bd-ec47-4ab6-8d8c-2638bd6a7cdc)). Deze in elektronische vorm vastgelegde gegevens moeten worden gerekend tot de stukken in de zin van artikel 8:42, lid 1, Awb. Tot die stukken behoren daarentegen in beginsel niet softwareprogramma’s en andere elektronische systemen voor gegevensopslag, -bewerking, –verwerking of -beheer, aangezien dergelijke programma’s en systemen als zodanig geen op een zaak betrekking hebbende gegevens plegen te bevatten.
3.4.4.
Voor de beantwoording van de vraag welke gegevens die in de hiervoor in 3.4.3 bedoelde elektronische systemen worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd, dienen te worden overgelegd, biedt het wettelijke begrip ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’ geen duidelijke maatstaf. Het begrip ‘bestand’ kan niet een zodanige afbakening bieden, omdat relevante gegevens kunnen zijn verspreid over vele bestanden, die bovendien een dynamisch karakter kunnen hebben.
Gelet op het vorenstaande en uitgaande van de hiervoor in 3.4.1 weergegeven strekking van artikel 8:42, lid 1 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20id5327487b537c7caf6ef969bdd6394c7c), Awb, heeft voor gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in systematische gegevensverzamelingen (databases) te gelden dat zij in beginsel alleen op de zaak betrekking hebben voor zover zij van belang en raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Deze gegevens vormen het op de zaak betrekking hebbende ‘stuk’, dat in de vorm van een afdruk of op een andere geschikte wijze ter beschikking moet worden gesteld. Daarbij is niet van belang of de desbetreffende gegevens worden ‘opgehaald’ uit één bestand of uit meer bestanden.
Het hiervoor overwogene ziet op systematische gegevensverzamelingen; een in een computersysteem opgeslagen tekstbestand – zoals een brief of een rapport – moet in zijn geheel als één stuk worden aangemerkt.”
Werkmap taxateur
4.26.
Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat tot de op de zaak betrekking hebbende stukken ook de gegevens behoren in de map die de door de gemeente ingehuurde taxateur bij zich had bij het hoorgesprek. De taxateur heeft hierin gebladerd tijdens het hoorgesprek en daaruit algemene informatie over de grondstaffel en de correctiefactoren gehaald. De map van de taxateur was tijdens het hoorgesprek dikker dan het procesdossier wat belanghebbende had gekregen. Er moeten dus stukken missen, aldus belanghebbende.
4.27.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. Het gaat dan om de grondstaffel en de correctiefactoren. De werkmap bevat verder algemene informatie die de taxateur bij zijn werkzaamheden gebruikt, zoals opnameformulieren voor uit te voeren taxaties. Die informatie ziet niet op deze zaak.
4.28.
Het Hof overweegt dat een werkmap van de taxateur als zodanig geen op de zaak betrekking hebbend stuk is maar een verzameling van stukken bevat. Deze stukken zijn in beginsel alleen op de zaak betrekking hebbend voor zover zij van belang en raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Dat de map in het geheel raadpleegbaar was, is in de onderhavige zaak niet in geschil. Ook is niet in geschil dat de grondstaffel en de correctiefactoren deel uitmaken van de op de zaak betrekking hebbende informatie. Deze informatie heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende verstrekt. Ten aanzien van de overige stukken in de werkmap van de taxateur overweegt het Hof als volgt. Ingevolge artikel 8:42 van de Awb dient, behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 van de Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, tegemoet te worden gekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak. De enkele, blote stelling van belanghebbende dat de werkmap van de taxateur dikker was dan zijn procesdossier acht het Hof - nog daargelaten of te achterhalen zou zijn wat er toentertijd tijdens het hoorgesprek in de werkmap aan stukken aanwezig is geweest - in dit kader een onvoldoende motivering.
Stukken uit procedure echtgenoot
4.29.
Belanghebbende geeft voorts aan dat voor het jaar 2014 ten name van de echtgenoot van belanghebbende ook al een WOZ-beschikking is genomen waarbij een waarde is vastgesteld van € 346.000. Hiertegen is bezwaar gemaakt en dit bezwaar is bij uitspraak op bezwaar afgewezen onder verwijzing naar een door de taxateur uitgevoerd onderzoek. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat al deze stukken op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in de onderhavige procedure.
4.30.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de stukken uit het dossier van de echtgenoot geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in onderhavige zaak. De eerdere WOZ-procedure van de echtgenoot van belanghebbende is na de uitspraak op bezwaar afgesloten. De gegevens uit dat dossier stonden de heffingsambtenaar in de onderhavige procedure niet ter beschikking.
4.31.
Het Hof is van oordeel dat de stukken in de zaak van de echtgenoot niet zijn aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. Het Hof acht aannemelijk dat het dossier van de echtgenoot van belanghebbende door de gemeente was afgesloten en dat de heffingsambtenaar in het kader van de onderhavige zaak dat dossier niet heeft geraadpleegd of anderszins in het kader van deze procedure de beschikking heeft (gehad) over stukken uit dat dossier.
Stukken die reeds in bezit belanghebbende zijn
4.32.
Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat ook sprake is van schending van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb voor zover er stukken niet ter inzage zijn gelegd die reeds in het bezit zijn van belanghebbende. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de constatering van de schending van belang is in het kader van een proceskostenvergoeding.
4.33.
De heffingsambtenaar beaamt dat de op de zaak betrekking hebbende stukken niet conform artikel 7:4, tweede lid, van de Awb ter inzage zijn gelegd. De heffingsambtenaar heeft alle stukken die tot het dossier behoren - in plaats van ter inzage te leggen - in kopie aan belanghebbende gezonden. Aan dit handelen dienen geen gevolgen te worden verbonden nu belanghebbende door dit handelen niet is geschaad, aldus de heffingsambtenaar.
4.34.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar door toezending van de stukken uit het procesdossier aan belanghebbende in plaats van het ter inzage leggen daarvan, artikel 7:4 van de Awb heeft geschonden. Aangezien belanghebbende desondanks de beschikking heeft gekregen over de stukken die ter inzage hadden moeten liggen, is belanghebbende door deze schending echter niet benadeeld. Onder die omstandigheden verbindt het Hof met toepassing van artikel 6:22 van de Awb aan de schending geen gevolgen, ook niet voor de proceskostenvergoeding. Hetzelfde geldt voor de schending van artikel 7:4, derde lid, van de Awb.
Schending artikel 7:9 Awb
4.35.
Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbende meegedeeld en wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord. Nu blijkens het hoorverslag zowel de vrijstelling als de dijkverlegging aan de orde zijn geweest, is geen sprake van feite of omstandigheden die eerst na het horen bekend zijn geworden bij het bestuursorgaan, zodat geen sprake is van schending van artikel 7:9 van de Awb. Dat de Hoge Raad arrest heeft gewezen in een zaak in afwachting waarvan de uitspraak op bezwaar was aangehouden, is geen omstandigheid op grond waarvan de heffingsambtenaar belanghebbende aanvullend moest horen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond en het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. V.F.R. Woeltjes en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 15 januari 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De voorzitter,
(A. Vellema) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 januari 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.