Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in het incident
4.De beslissing
18 juni 2019voor memorie van antwoord namens [geïntimeerde];
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis. De appellant, een besloten vennootschap, heeft de schorsing gevorderd op basis van de stelling dat zij geen huurpenningen hoeft te betalen voor een ruimte die zij feitelijk niet gebruikt. De geïntimeerde, die een rechtens gegeven belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat er een (financiële) noodtoestand zal ontstaan door de tenuitvoerlegging van het vonnis. Ook is er geen sprake van een restitutierisico aan de zijde van de geïntimeerde. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de geïntimeerde bij de executie van het vonnis zwaarder wegen dan die van de appellant bij schorsing. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging is dan ook afgewezen. De kosten van het incident zijn voor rekening van de appellant, die in het ongelijk is gesteld.