ECLI:NL:GHARL:2019:7572

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
200.242.898
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over een personenauto en de gevolgen van verduistering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, staat de eigendom van een personenauto centraal. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben in eerste aanleg verloren van [geïntimeerde], die stelt dat hij de rechtmatige eigenaar van de auto is. Het hof heeft vastgesteld dat de auto op 19 juni 2013 is gekocht van garage [de autohandelaar] B.V. door [geïntimeerde], die contant heeft betaald. De auto is op verzoek van [geïntimeerde] op naam gesteld van een rechtspersoon in [land 1] om vrijstelling van BTW te verkrijgen. De appellanten hebben echter betoogd dat de auto eigendom is van [het bedrijf], de rechtspersoon, en dat zij gerechtvaardigd mochten vertrouwen op deze eigendom.

Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en geconcludeerd dat [geïntimeerde] de eigenaar van de auto is. De tenaamstelling van het kentekenbewijs is niet doorslaggevend voor de eigendom. Het hof heeft ook geoordeeld dat de aangifte van verduistering door [appellant 1] onrechtmatig was, aangezien [geïntimeerde] de eigenaar was. De appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs van eigendom en de gevolgen van onrechtmatige daden in eigendomsgeschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.242.898/01
(zaaknummer rechtbank 5264751 UC EXPL 16-11051)
arrest van 17 september 2019
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ( [land 1] ),
en

2.[appellant 2] ,

wonende te [woonplaats] ( [land 2] ),
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. R.P. Adema te Putten,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [land 3] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L.F. Bögemann te Amsterdam.
Appellant sub 1 zal hierna [appellant 1] , appellant(e) sub 2 [appellant 2] en appellanten gezamenlijk zullen (in mannelijk enkelvoud) [appellanten] worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 9 november 2016 en 11 april 2018 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellanten] ,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellanten] vordert in het hoger beroep (bij arrest uitvoerbaar bij voorraad) vernietiging van het vonnis van 11 april 2018 en, opnieuw rechtdoende, alsnog de vordering van [geïntimeerde] af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1.
De kern van het geschil ziet op de eigendom van [de auto] (hierna: de auto). Het hof gaat bij de beoordeling van het geschil in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2.
De auto is op 19 juni 2013 gekocht van garage [de autohandelaar] B.V. (hierna: [de autohandelaar] ) in [plaats] . [geïntimeerde] heeft op dezelfde dag een proefrit gemaakt in de auto. Ten behoeve van de vrouw van [geïntimeerde] is het koppelingspedaal van de auto verlengd.
3.3.
De uiteindelijke koopprijs bedroeg € 20.765,79. Dit bedrag is op 5 juli 2013 contant voldaan. Het kenteken van de auto is op verzoek van [geïntimeerde] door [de autohandelaar] op naam van de [land 1] rechtspersoon [het bedrijf] gezet.
3.4.
Nadat [appellant 1] aangifte had laten doen van verduistering van de auto is de auto door de politie weggesleept en aan [appellant 1] ter beschikking gesteld. De auto is door [appellant 2] verkocht aan een derde.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [appellanten] tot betaling van € 20.765,79, te vermeerderen met wettelijke rente, althans tot teruggave van de auto en schadevergoeding, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
4.2.
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen. Tegen dat vonnis komt [appellanten] met vier grieven op.
4.3.
Aangezien beide partijen (nu) in het buitenland wonen, moet de rechter (ambtshalve) nagaan of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees parlement en de raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) is van toepassing. Aangezien beide gedaagden (in eerste aanleg) verschenen zijn voor de Nederlandse rechter zonder (voor alle weren) de bevoegdheid te betwisten is de Nederlandse rechter in ieder geval op grond van artikel 26 van deze verordening bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
4.4.
Tegen de beslissing van de kantonrechter om Nederlands recht toe te passen, is geen grief gericht, zodat het hof daarvan uit zal gaan.
4.5.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. [geïntimeerde] stelt dat hij eigenaar van de auto is geworden en dat [appellanten] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door aangifte te doen van verduistering en de auto vervolgens te verkopen. Zo doende heeft [appellanten] inbreuk gemaakt op zijn eigendomsrecht, aldus [geïntimeerde] .
4.6.
[geïntimeerde] stelt dat hij de koper is en dat de auto aan hem is geleverd. Hij licht dat als volgt toe. Zijn vrouw was van plan een onderneming te beginnen in [land 3] . [geïntimeerde] wilde voor haar een naar [land 3] te exporteren auto aanschaffen. De auto is ook aan haar wensen aangepast. [geïntimeerde] heeft een proefrit gemaakt en de auto contant betaald. De auto is vervolgens aan hem meegegeven. Om vrijgesteld te worden van BTW diende de auto op naam gesteld te worden van een bedrijf. In overleg met [appellant 1] is ervoor gekozen om het kenteken door [de autohandelaar] op naam van [het bedrijf] , de [land 1] onderneming van [appellant 1] , te laten zetten.
4.7.
Daartegenover stelt [appellanten] dat de auto eigendom is geworden van [het bedrijf] , althans dat [appellant 1] en [appellant 2] daarop gerechtvaardigd mochten vertrouwen. Uit een door [appellanten] overgelegde factuur en orderbevestiging van [de autohandelaar] die op naam van [het bedrijf] zijn gesteld en facturen ter zake van verzekering en invoerrechten op naam van [het bedrijf] zou blijken dat [het bedrijf] de koper is. Het contante bedrag is destijds door [appellant 2] aan [geïntimeerde] overhandigd die daarna de koopprijs heeft betaald, aldus [appellanten]
4.8.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de auto is verkocht door [de autohandelaar] . De eigendom gaat vervolgens over op de koper door levering, welke geschiedt door aan de verkrijger het bezit van de zaak te verschaffen (artikelen 3:84 lid 1 en 3:90 lid 1 BW).
4.9.
Het hof merkt [geïntimeerde] aan als koper van de auto. Het hof constateert dat de naam van [geïntimeerde] op de offerte is genoemd. Bovendien heeft [geïntimeerde] het aankoopbedrag betaald. Het betoog dat het bedrag in contanten door [appellant 2] aan [geïntimeerde] is overhandigd, passeert het hof. Dit standpunt is niet nader onderbouwd en ook ontbreekt een uitleg waarom voor deze handelswijze gekozen zou zijn.
4.10.
Door [appellanten] is op geen enkele wijze toegelicht waarom [het bedrijf] een auto wilde kopen die door de vrouw van [geïntimeerde] gebruikt zou worden. Evenmin is toegelicht waarom [het bedrijf] vanuit [land 1] de auto van een Nederlandse dealer wilde kopen en zich bij de koop en later bij de aflevering door [geïntimeerde] zou laten vertegenwoordigen, terwijl [appellant 2] volgens de stellingen van [appellanten] (die het hof overigens niet volgt) op 5 juli 2013 in staat was om kort daarvoor de koopsom (in contanten) aan [geïntimeerde] te overhandigen. [appellanten] heeft geen consistent betoog over de ratio van de door haar gestelde transactie en voert geen concrete feiten en omstandigheden aan waaruit zou kunnen volgen dat de koopovereenkomst tussen [het bedrijf] en [de autohandelaar] gesloten is.
Tegen voormelde achtergrond is de door [appellanten] overgelegde factuur van [de autohandelaar] niet voldoende om te onderbouwen dat de auto gekocht is door [het bedrijf] , ook niet in samenhang met de overige stukken waarop [appellanten] zich beroept.
4.11.
[de autohandelaar] heeft de auto feitelijk ter beschikking gesteld aan [geïntimeerde] , zo blijkt uit de verklaring van [de autohandelaar] . De auto is namelijk afgeleverd aan [geïntimeerde] met verstrekking van de meldcode. De auto was bedoeld voor gebruik door de vrouw van [geïntimeerde] ; dat is door [appellanten] niet weersproken en staat dus vast. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het bezit van de auto is verschaft en geleverd aan [geïntimeerde] in de zin van de artikelen 3:84 en 3:90 BW. Op welke naam het kentekenbewijs gezet wordt, is voor de vraag aan wie de auto is geleverd, gezien voormelde bepalingen, niet doorslaggevend. Hetzelfde geldt voor de tenaamstelling van de overige door [appellanten] genoemde stukken.
4.12.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat [geïntimeerde] eigenaar van de auto was.
4.13.
Omdat [geïntimeerde] eigenaar was van de auto, is de aangifte van verduistering vals geweest. Zoals uit de aangifte blijkt (en in deze procedure niet is weersproken) heeft de schoonzoon van [appellant 1] die aangifte op instructie van [appellant 1] gedaan. Het laten doen van een valse aangifte door [appellant 1] is jegens [geïntimeerde] (de eigenaar van de auto) onrechtmatig. Met die aangifte is uiteindelijk bewerkstelligd dat de auto uit de macht van [geïntimeerde] is geraakt, zodat causaal verband met de schade is gegeven.
4.14.
Niet weersproken is dat [appellant 2] meegewerkt heeft aan de verkoop van de auto aan een derde. Ook dat is jegens [geïntimeerde] , de eigenaar van de auto, onrechtmatig geweest. Met die verkoop is bewerkstelligd dat de eigendom van de auto aan een derde is overgedragen, zodat causaal verband met de schade is gegeven.
4.15.
Die onrechtmatige daden kunnen aan [appellant 1] en [appellant 2] worden toegerekend. Het betoog dat [appellant 1] en [appellant 2] mochten menen dat de auto eigendom was van [het bedrijf] , staat aan toerekening niet in de weg. Zoals hiervoor is toegelicht is de stelling dat in onderling overleg tussen [appellant 1] en [geïntimeerde] ervoor gekozen is het kenteken van de door [geïntimeerde] gekochte auto op naam van [het bedrijf] te zetten, onvoldoende weersproken. Tegen die achtergrond is door [appellanten] niet voldoende toegelicht waarom [appellant 1] en [appellant 2] niet op de hoogte zouden zijn geweest van de werkelijk eigendomsverhouding. Bovendien komt onder deze omstandigheden de gestelde rechtsdwaling op grond van de in het (rechts)verkeer geldende opvattingen voor rekening van [appellanten]
4.16.
Tegen de hoogte van de gevorderde schadevergoeding is in eerste aanleg verder geen zelfstandig verweer gevoerd en de grieven houden op dit punt evenmin een verweer in. Tegen de toegewezen wettelijke rente is ook geen zelfstandig verweer gevoerd. De vorderingen van [geïntimeerde] zijn door de kantonrechter terecht toegewezen.

5.De slotsom

5.1.
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 318,00
- salaris advocaat € 1.391,00 (1 punt × tarief III)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht) van 11 april 2018;
6.2.
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 318,00 voor verschotten en op € 1.391,00 voor salaris;
6.3.
veroordeelt [appellanten] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
6.4.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.J. van Sandick en H.F.P. van Gastel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.