ECLI:NL:GHARL:2020:1883

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
200.245.044/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over kettingbeding en matiging van boete in geschil tussen bungalow eigenaar en recreatiecentrum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], de eigenaar van een bungalow op het bungalowpark Sondel, tegen Recreatiecentrum Sondel B.V. Het geschil betreft de verplichting van [appellant] om provisie te betalen aan Sondel op basis van een kettingbeding, en de vraag of de opgelegde boete gematigd kan worden. De rechtbank Noord-Nederland had in eerdere vonnissen geoordeeld dat [appellant] vanaf 1 april 2017 provisie verschuldigd is en dat hij zich niet heeft gehouden aan het verbod op permanente bewoning van de bungalow. In hoger beroep heeft [appellant] de vonnissen van de rechtbank bestreden, met de stelling dat de boete tot nihil gematigd dient te worden en dat hij niet langer verplicht is tot betaling van provisie.

Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de opzegging van de boekingsovereenkomst door Sondel in 2012 en de daaropvolgende vorderingen van Sondel. Het hof oordeelt dat de verplichting tot betaling van provisie voortvloeit uit het kettingbeding en dat de eerdere uitspraak van het hof van 6 december 2016 bindende kracht heeft. Het hof concludeert dat de omstandigheden die eerder tot de conclusie leidden dat het onaanvaardbaar was dat Sondel provisie incasseerde, niet langer van toepassing zijn. De grieven van [appellant] worden verworpen, en het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank.

Wat betreft de matiging van de boete oordeelt het hof dat de hoogte van de boete van € 50.000,- niet onaanvaardbaar is, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank om de boete te matigen tot € 5.000,-, en oordeelt dat [appellant] in de kosten van het hoger beroep moet worden veroordeeld. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.245.044/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 157986)
arrest van 3 maart 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. N.H.M. Poort, kantoorhoudend te Heerenveen,
tegen
Recreatiecentrum Sondel B.V.,
gevestigd te Sondel,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Sondel,
advocaat: mr. B. Altena, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
6 juni 2018 en 15 augustus 2018 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 augustus 2018;
- het comparitiearrest van 23 oktober 2018. De daarin gelaste comparitie na aanbrengen is niet doorgegaan;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- een akte houdende uitlatingen van [appellant] .
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep, voor zover van belang, uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het (bestreden) vonnis van
6 juni 2018 omdat daartegen geen grieven zijn gericht en ook verder niet is gebleken van bezwaren daartegen en aangevuld met enkele feiten die zijn komen vast te staan.
3.2
[appellant] is op 12 september 2005 eigenaar geworden van een perceel op het bungalowpark Sondel. Hierop is bungalow nummer [01] gebouwd. Sondel is beheerder van het bungalowpark en eigenaresse van het tot het bungalowpark behorende terrein met uitzondering van de bungalows en percelen waarop deze staan.
3.3
In de akte van levering van 12 september 2005 staat vermeld dat Sondel een perceel bouwterrein heeft verkocht aan Tadema Haarsma B.V. en dat Tadema Haarsma B.V. op haar beurt het perceel aan [appellant] heeft verkocht. Het perceel bouwterrein is door Sondel rechtstreeks aan [appellant] geleverd. Voor zover van belang staat verder het volgende in de akte vermeld:
"(…)
PERMANENTE BEWONING
Het verkochte is uitsluitend bestemd voor recreatief gebruik en mag volgens de huidige regelgeving niet voor permanente bewoning worden gebruikt dan wel in gebruik worden gegeven.
OMSCHRIJVING KETTINGBEDINGEN, KWALITATIEVE VERPLICHTINGEN, VESTIGING ERFDIENSTBAARHEDEN EN OPSOMMING BESTAANDE ERFDIENSTBAARHEDEN
Met betrekking tot bekende kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen, vestiging erfdienstbaarheden en bestaande erfdienstbaarheden wordt verwezen naar:
1. een algemene akte vaststelling kettingbedingen (…) waarin woordelijk staat vermeld:
"A.KETTINGBEDINGEN
(…)
2. a. (…)
De eventuele verhuur dient bij voorkeur te geschieden door Sondel of een door Sondel aan te wijzen instelling in overleg met koper een en ander zoals zal worden vastgelegd in tussen koper en Sondel te sluiten boekingsovereenkomst.
Het is de koper toegestaan de op het verkochte te stichten recreatiewoning zelf te verhuren, echter met inachtneming van hetgeen is omschreven in artikel 3 van de aan koper ter hand gestelde boekingsovereenkomst.
(…)
11. Op overtreding of niet-nakoming van het hiervoor A1 tot en met A10 bepaalde verbeurt koper en/of de gebruiker aan Sondel een boete van vijftig duizend euro (€ 50.000,00) per overtreding en eenhonderd euro (€ 100,00) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, welke boete onmiddellijk opeisbaar zal zijn door het enkele feit van overtreding of niet-nakoming, zonder dat enige ingebrekestelling of andere formaliteit in acht behoeft te worden genomen, één en ander onverminderd de bevoegdheid daarnaast nakoming en/of schadevergoeding te vorderen.
(…)"
3.4
De (standaardtekst van de) boekingsovereenkomst is voorafgaand aan de akte van levering ter hand gesteld aan [appellant] .
3.5
[appellant] heeft op 29 december 2005 een boekingsovereenkomst getekend waarin voor zover van belang staat beschreven:
"(…)
Artikel 1 Taak Sondel
De werkzaamheden van Sondel bestaan uit:
1.1.
De ondersteuning van de eigenaar bij verhuuractiviteiten, zoals onder meer het afsluiten van verhuurovereenkomsten, het in-en uitchecken van huurders, het afhandelen van de borg, waaronder het verzorgen van de eindcontrole behoort, en verder het verlenen van service aan huurders en potentiële huurders.
1.2.
Het toezenden van een afschrift van de huurovereenkomsten aan de eigenaar
1.3.
Het afdragen van de huurpenningen, die zijn van in dat kalenderjaar nieuw aangekomen gasten ter zake van de gehele verblijfsduur heeft ontvangen. (…)
1.4.
Het vaststellen van de verhuurprijzen voor de recreatiewoning in overleg met de eigenaar.
(…)
Artikel 3 Provisie verhuurbemoeienissen
3.1
Alle boekingen zullen door Sondel worden geadministreerd.
(…)
b. Indien de verhuurovereenkomst door tussenkomst van de eigenaar tot stand komt is de eigenaar per boeking 5% van de vastgestelde huurprijs (met een minimum van vijfentwintig euro (€ 25,00) aan Sondel verschuldigd. Dit ter dekking van de kosten die voortvloeien uit de werkzaamheden zoals deze zijn beschreven in artikel 1.”
3.6
Nadat de relatie tussen Sondel en [appellant] na een aantal incidenten is verslechterd heeft Sondel in een brief van 15 februari 2012 de boekingsovereenkomst met [appellant] eenzijdig 'beëindigd'. [appellant] heeft de boekingsovereenkomst hierna nog buitengerechtelijk ontbonden.
3.7
Sondel heeft op een zeker moment provisie gevorderd van [appellant] in verband met de verhuur van zijn bungalow. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. Dit hof (zaaknummer 200.149.571/01) heeft vervolgens op 6 december 2016 in hoger beroep geoordeeld over de vraag of [appellant] na de opzegging door Sondel van de boekingsovereenkomst nog provisie verschuldigd is. In het arrest is voor zover van belang hierover het volgende overwogen en beslist, waarbij voor [appellant] “Stempfer” is geschreven:
"(…)
Dat laat geen andere conclusie toe dan dat Stempfer zich door aanvaarding van de kettingbedingen tegenover Tadema Haarsma B.V. heeft verplicht tot betaling van provisie aan Sondel 'met inachtneming van hetgeen is omschreven in artikel 3' van de aan hem ter hand gestelde standaardtekst(van de boekingsovereenkomst -toevoeging hof)
, onafhankelijk van de vraag of overeenkomstig die tekst een boekingsovereenkomst tussen hem en Sondel tot stand zou komen, en uiteraard ook ongeacht de vraag of een dergelijke overeenkomst na totstandkoming zou worden opgezegd of ontbonden. Niet valt in te zien dat aan de verplichting krachtens dit door Sondel (…) in (…) genoemde akte van levering aanvaard derdenbeding een einde is gekomen doordat die laatste situatie zich heeft voorgedaan. De uit het derdenbeding voortvloeiende verplichtingen zijn dus niet afhankelijk van het bestaan of voortbestaan van latere boekingsovereenkomsten. Bij het vorenstaande tekent het hof aan dat het ervoor moet worden gehouden dat tegenover de reeds op grond van het derdenbeding bestaande verplichting van [appellant] tot betaling van provisie aan Sondel de verplichting van Sondel jegens [appellant] staat om de in de tekst van artikel 1 van de boekingsovereenkomst omschreven werkzaamheden te verrichten, nu de tekst van artikel 3 van de boekingsovereenkomst vermeldt dat de provisie dient ter dekking van 'de kosten die voortvloeien uit de werkzaamheden zoals deze zijn omschreven in artikel 1.' (…)
In het onderhavige geval betekent dat evenwel niet dat [appellant] provisie aan Sondel verschuldigd is geworden. (…)
(…)
Tussen partijen staat vast dat Sondel op 15 februari 2012 de boekingsovereenkomst met [appellant] eenzijdig heeft opgezegd, de sleutels van diens woning heeft geretourneerd en heeft laten weten alleen nog verplichtingen jegens [appellant] te zullen nakomen die voortvloeien uit (onder meer) de kettingbedingen. De vraag die moet worden beantwoord is, hoe [appellant] die uitlating heeft kunnen opvatten. Daarbij is van belang te constateren dat niet is gesteld of gebleken dat Sondel op grond van de boekingsovereenkomst tegenover [appellant] tot het uitvoeren van andere taken gehouden was dan hetgeen daaromtrent in artikel 1 is geregeld. De opzegging kwam er dus op neer dat Sondel niet langer bereid was die specifieke taken op grond van de overeenkomst uit te voeren. (…)
De conclusie moet luiden dat [appellant] uit de opzegging in redelijkheid niet anders heeft kunnen begrijpen dan dat Sondel niet langer bereid was de in artikel 1 van de boekingsovereenkomst bedoelde taken te verrichten. Onder die omstandigheden is het inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Sondel met een beroep op het derdenbeding toch de provisie incasseert. Die provisie dient immers ter dekking van de uit de geweigerde werkzaamheden voortvloeiende kosten.
(…)"
3.8
Sondel heeft op 6 maart 2017 een brief aan de eigenaren van de bungalows gestuurd. Zij heeft meegedeeld wat het hof heeft overwogen en beslist en verder heeft zij meegedeeld dat eigenaren ook zonder boekingsovereenkomst provisie verschuldigd zijn aan Sondel en dat Sondel bereid is de werkzaamheden als omschreven in artikel 1 van de boekingsovereenkomst te verrichten. Sondel heeft [appellant] op 27 maart 2017 nog een afzonderlijke brief gestuurd waarin zij heeft aangegeven dat zij altijd alle verplichtingen zal nakomen en uitvoeren. Ook heeft zij aangegeven dat zij vanaf 1 april 2017 de provisie weer in rekening zal brengen.
3.9
Sondel heeft vervolgens aanspraak gemaakt op provisie vanaf 1 april 2017 wegens verhuur aan [B] . [B] heeft vanaf ultimo december 2016 tot ultimo 2017 de bungalow als wisselwoning gebruikt. De raadsman van Sondel heeft [appellant] in een brief van 20 september 2017 in de gelegenheid gesteld om het verschuldigde provisiebedrag van
€ 546,- binnen 15 dagen na dagtekening van de brief te voldoen. [appellant] heeft hier niet aan voldaan.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Sondel heeft in eerste aanleg bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gevorderd voor recht te verklaren dat [appellant] op grond van het kettingbeding gehouden is provisie te betalen en hem te veroordelen tot betaling van € 1.120,91,- ter zake van achterstallige provisie en verder [appellant] te veroordelen tot betaling van € 100.000,- ter zake van verbeurde boetes te vermeerderen met € 100,- per dag of dagdeel dat [appellant] in gebreke blijft vanaf
5 oktober 2017 en [appellant] te verbieden zijn recreatiewoning permanent te bewonen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag alsmede [appellant] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de kosten van de procedure waaronder de nakosten.
4.2
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 6 juni 2018 geoordeeld dat [appellant] vanaf 1 april 2017 provisie verschuldigd is en dat niet is komen vast te staan dat punt 8 van de kettingbedingen (de bungalow is uitsluitend bestemd voor recreatief gebruik en mag niet voor permanente bewoning worden gebruikt) niet door [appellant] is nageleefd. Verder heeft de rechtbank Sondel in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het door [appellant] gedane beroep op matiging van de boete tot nihil. In het eindvonnis van 15 augustus 2018 heeft de rechtbank in aansluiting op het tussenvonnis voor recht verklaard dat [appellant] gehouden is provisie te betalen, [appellant] veroordeeld tot betaling van € 1.120,91 aan Sondel en de door Sondel gevorderde boete gematigd tot € 5.000,-, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten en afwijzing van de overige vorderingen.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellant] vordert in hoger beroep vernietiging van het tussenvonnis van 6 juni 2018 alsmede van het eindvonnis van 15 augustus 2018 en alsnog afwijzing van de vorderingen van Sondel met veroordeling van Sondel in de kosten van beide instanties.
Omvang hoger beroep
5.2
[appellant] is met drie grieven in hoger beroep gekomen. De
grieven 1 en 2richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] vanaf 27 maart 2017 gehouden is de provisie te betalen.
Grief 3richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de boete gematigd dient te worden tot € 5.000,-.
5.3
Door [appellant] is geen grief gericht tegen de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde, door [appellant] te betalen provisie van € 1.120,91. Het hof zal bij de beoordeling dan ook hebben uit te gaan van dit bedrag.
5.4
Verder is door Sondel geen incidenteel hoger beroep ingesteld. Dit betekent dat de vraag of [appellant] het bepaalde in punt 8 van de kettingbedingen (verbod tot gebruik bungalow anders dan recreatief) heeft overtreden, geen onderdeel is van dit hoger beroep. Hetzelfde geldt voor de door Sondel gevorderde buitengerechtelijke kosten.
Het geschil
5.5
Dit geschil is in juridische zin begonnen met de opzegging van de boekingsovereenkomst door Sondel per 15 februari 2012, waarna [appellant] zich op het standpunt stelde dat hij niet langer gehouden was tot betaling van provisie. Dit geschil heeft geleid tot het arrest van 6 december 2016 van dit hof. Tegen dit arrest is geen cassatie ingesteld, zodat het in kracht van gewijsde is gegaan. Ook komt aan deze uitspraak gezag van gewijsde toe omdat het daarin ging om dezelfde rechtsbetrekking als nu aan de orde (artikel 236 Rv).
5.6
In het arrest van 6 december 2016 heeft dit hof kort gezegd (zie rov. 3.7) overwogen dat de verplichting tot betaling van provisie door [appellant] niet afhankelijk is van het bestaan of voorbestaan van de boekingsovereenkomst omdat de verplichting tot betaling van provisie voortvloeit uit het door [appellant] aanvaarde kettingbeding. Verder heeft dit hof in zijn arrest van 6 december 2016 geoordeeld dat de provisie dient ter dekking van de kosten die voortvloeien uit de in artikel 1 van de boekingsovereenkomst omschreven werkzaamheden. Gelet op het feit dat [appellant] uit de opzegging in redelijkheid niet anders heeft kunnen begrijpen dan dat Sondel niet langer bereid was de in artikel 1 van de boekingsovereenkomst bedoelde taken te verrichten, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Sondel toch provisie incasseert, aldus dit hof.
5.7
Dat [appellant] gehouden is tot betaling van provisie, ook als er geen boekingsovereenkomst is, is dan ook al uitgemaakt. Dit volgt uit het arrest van 6 december 2016 en de bindende kracht daarvan in dit geschil. Beide partijen nemen dit ook als uitgangspunt. In beginsel is [appellant] dan ook gehouden tot betaling van provisie. De vraag die nu beantwoord dient te worden is of er sinds 27 maart 2017 nog steeds sprake is van een zodanige situatie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (beperkende werking redelijkheid en billijkheid) dat Sondel provisie incasseert.
5.8
Sondel heeft haar vordering op [appellant] gebaseerd op de stelling dat Sondel met het verzenden van de brief van 27 maart 2017 aan [appellant] duidelijk heeft gemaakt dat zij bereid is de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1 van de boekingsovereenkomst ook ten behoeve van [appellant] te verrichten, zodat zij aan haar verplichtingen uit het derdenbeding heeft voldaan en vanaf dat moment weer de provisie van [appellant] kon incasseren. De rechtbank heeft de vordering op die grond toegewezen.
5.9
De grieven 1 en 2 van [appellant] komen er op neer dat Sondel met het verzenden van de brief van 27 maart 2017 de boekingsovereenkomst niet eenzijdig kan laten herleven en dat van een daadwerkelijk uitvoeren van de werkzaamheden geen sprake is.
5.1
Het is juist dat Sondel niet met een enkele eenzijdige verklaring de boekingsovereenkomst kan laten herleven, maar [appellant] verliest uit het oog dat de grondslag van de vordering van Sondel niet de boekingsovereenkomst maar het derdenbeding (vastgelegd in het kettingbeding) is. Sondel heeft ook niet gesteld dat zij de boekingsovereenkomst wil laten herleven, slechts dat zij haar verplichtingen (uit artikel 1 van de boekingsovereenkomst) zal nakomen. Met de brief van 27 maart 2017 heeft Sondel dan ook niet haar opzegging van de boekingsovereenkomst willen intrekken, maar aangegeven dat zij haar verplichtingen zal nakomen jegens [appellant] . Voor zover [appellant] in hoger beroep heeft willen betogen dat hij uit de brief van 27 maart 2017 niet heeft kunnen en mogen begrijpen dat Sondel vanaf dat moment de op haar uit artikel 1 van de boekingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen weer zou nakomen, verwerpt het hof dit betoog. Weliswaar wordt in de brief van 27 maart 2017 in algemene termen gesproken over het nakomen van verplichtingen door Sondel en niet specifiek over werkzaamheden die voortvloeien uit artikel 1 van de boekingsovereenkomst, maar gelet op de voorgeschiedenis, het arrest van dit hof van 6 december 2016 en de mailing van maart 2017 van Sondel aan alle eigenaren, waaronder [appellant] , heeft [appellant] die brief in redelijkheid niet anders kunnen en mogen opvatten dan als een verklaring van Sondel dat zij vanaf dat moment de op haar uit artikel 1 van de boekingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen weer zou nakomen.
5.11
Dat van een daadwerkelijk hervatten van de werkzaamheden door Sondel geen sprake is, zoals [appellant] stelt, is naar het oordeel van het hof niet gebleken. In eerste aanleg heeft Sondel aangevoerd dat Sondel altijd zorg draagt voor de algemene receptie, het in- en uitchecken van huurders op het park, de ontvangst van gasten, het verstrekken van informatie aan gasten omtrent hun verblijf en fungeert zij als algemeen aanspreekpunt voor de gasten, regelt zij de klachtenafhandeling en houdt zij het verplichte nacht- en calamiteitenregister bij. Deze opsomming van taken is niet door [appellant] weersproken. Gesteld noch gebleken is verder dat [appellant] geen gebruik kan maken van deze diensten of dat Sondel niet bereid is [appellant] deze diensten te verlenen. De enkele stelling van [appellant] dat Sondel geen contact met hem heeft opgenomen voor overleg en nog steeds geen sleutel heeft van de bungalow van [appellant] , is onvoldoende om aan te nemen dat Sondel haar verplichtingen jegens [appellant] niet wenst na te komen. Dat [appellant] geen gebruik heeft gemaakt van de diensten van Sondel komt verder voor zijn rekening. Gelet op de stellingen van Sondel had van [appellant] een nadere onderbouwing van haar verweer op dit punt verwacht mogen worden. Deze ontbreekt evenwel zodat voor (tegen)bewijslevering ook geen plaats is. De daadwerkelijke bereidheid van Sondel is naar het oordeel van het hof gelet hierop voldoende komen vast te staan.
5.12
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de omstandigheid die in het arrest van 6 december 2016 tot het oordeel heeft geleid dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Sondel de provisie van [appellant] incasseert, zich niet langer voordoet. Door [appellant] zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die aan toewijzing van de vordering in de weg zouden kunnen staan. Gelet hierop, mede tegen de achtergrond dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid terughoudend moet worden toegepast, is het hof van oordeel dat Sondel tot invordering van de provisie vanaf 27 maart 2017 kan overgaan. Dit is niet langer onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De grieven 1 en 2 falen.
Matiging van de boete
5.13
In punt 11 van de kettingbedingen is opgenomen dat op overtreding of niet naleving van de verplichtingen een boete is gesteld van € 50.000,-. Tussen partijen is niet in dispuut dat de boete geldt als prikkel tot nakoming, ook ter zake van de betaling van provisie. De rechtbank heeft deze boete gematigd tot € 5.000,-.
5.14
Volgens vaste rechtspraak is matiging alleen aan de orde als onverkorte toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638, recent bevestigd in HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:207).
5.15
[appellant] heeft in hoger beroep onder verwijzing naar de uitspraak van
13 februari 2019 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, tussen Sondel en andere bungalow eigenaren op het park, in welke procedure [appellant] zich heeft gevoegd, aangevoerd dat de boete dient te worden gematigd tot nihil. [appellant] wijst daarbij op een viertal omstandigheden die voor de beoordeling van belang zijn, te weten:
- de boetebepaling is eenzijdig opgesteld;
- de hoogte van de boetebepaling is geen onderwerp van onderhandeling geweest;
- niet duidelijk waarop de hoogte van de boete destijds is bepaald en
- boete ziet op verschillende uiteenlopende gedragingen.
5.16
De door [appellant] genoemde omstandigheden zijn weliswaar relevante omstandigheden bij de beslissing tot matiging, maar deze omstandigheden brengen in deze concrete situatie niet met zich dat de boete tot nihil gematigd dient te worden, zoals door [appellant] aangevoerd. Voor de beoordeling of en tot welk bedrag gematigd dient te worden zijn de feiten en omstandigheden in het geschil tussen Sondel en [appellant] bepalend. In dit verband is het navolgende van belang. In dit geval zijn reden voor matiging de beperkte geldelijke omvang van de overtreding, het ontbreken van schade aan de zijde van Sondel, het feit dat sprake is van één boetebedrag voor verschillende overtredingen, het feit dat over de hoogte van de boete niet is onderhandeld en dat niet duidelijk is hoe dit bedrag tot stand is gekomen. Hier staat tegenover dat de boete is bedoeld als prikkel tot nakoming. Anders dan in de uitspraak waarnaar door [appellant] wordt verwezen, volhardt [appellant] in zijn weigering de provisie te betalen. Waar in de eerdere procedure bij dit hof, die heeft geleid tot de uitspraak van 6 december 2016, mogelijk verschillend kon worden gedacht over de verplichting tot betaling van provisie na beëindiging van de boekingsovereenkomst, is dat in deze zaak veel minder het geval. Voor [appellant] was na de uitspraak van 6 december 2016 immers duidelijk dat hij gehouden was tot betaling van provisie, maar dat als gevolg van de in dat arrest genoemde omstandigheid Sondel die provisie niet kon incasseren. [appellant] had er op bedacht moeten en kunnen zijn dat met de brief van 27 maart 2017 van Sondel de situatie veranderde en dat Sondel als gevolg daarvan vanaf dat moment wel de provisie kon incasseren. [appellant] heeft bewust het risico genomen de provisie niet te betalen. Dit brengt mee dat matiging tot nihil niet aan de orde is. Gelet op de omstandigheden van het geval acht het hof, met de rechtbank, een matiging tot € 5.000,- een aanvaardbaar resultaat. Ook de derde grief faalt.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen, zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Sondel zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.649,-
- salaris advocaat € 759,- (1 punt x tarief I € 759,-)
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank van 6 juni 2018 en 15 augustus 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Sondel vastgesteld op € 1.649,- voor verschotten en op € 759,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. I.F. Clement, mr. H. de Hek en mr. W.F. Boele en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
3 maart 2020.