In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [X] tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. De zaak betreft de waardevaststelling van een woonzorgcentrum, gelegen aan [a-straat 1] te [A], voor het jaar 2017, waarbij de waarde door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 4.913.000. De belanghebbende, Stichting [X], betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 3.900.000 voor. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde, zoals voorgeschreven in de Wet WOZ. Het Hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor economische veroudering van de onroerende zaak, mede door maatschappelijke ontwikkelingen in de zorgsector. De heffingsambtenaar had echter niet voldoende onderbouwd dat er sprake was van functionele veroudering. Het Hof concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum niet te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde correct was.
De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen aan de partijen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.