ECLI:NL:GHARL:2020:7052

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
200.266.728/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de huurprijs tussen Financieel Totaal B.V. en de huurders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, staat de huurprijs centraal die partijen zijn overeengekomen. Financieel Totaal B.V., gevestigd te Amsterdam, heeft in hoger beroep de vernietiging van een eerder vonnis van de kantonrechter gevorderd, waarin was geoordeeld dat de huurprijs € 700,- per maand bedroeg. Financieel Totaal stelt dat de huurprijs € 1.000,- per maand is, zoals vastgelegd in een tweede huurcontract. De procedure in eerste aanleg is gestart door Financieel Totaal, die betaling van achterstallige huur en ontbinding van de huurovereenkomst vorderde. De kantonrechter oordeelde dat Financieel Totaal niet had bewezen dat de huurprijs € 1.000,- was, en wees de vordering tot betaling van een bedrag van € 377,- toe, te vermeerderen met wettelijke rente.

In hoger beroep heeft het hof de bewijsvoering van Financieel Totaal opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat de huurprijs van € 1.000,- per maand is overeengekomen, gebaseerd op het tweede huurcontract en aanvullende bewijsstukken. Het hof oordeelt dat de stelling van de huurders dat het contract vervalst is, onvoldoende onderbouwd is. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en bepaalt dat de huurders een achterstand van € 9.077,- hebben tot 8 april 2019, en een bedrag van € 3.000,- voor de periode daarna. De huurders worden veroordeeld tot betaling van deze bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.266.728/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6938254)
arrest van 8 september 2020
in de zaak van
Financieel Totaal B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Financieel Totaal,
advocaat: mr. G.A. de Boer, kantoorhoudend te Meppel,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2],
wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
in eerste aanleg gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden 2 en 3] c.s.,
3. [geïntimeerde3] q.q.,
kantoorhoudend te Amsterdam,
hierna te noemen:
de bewindvoerder,
geïntimeerden,
advocaat: mr. E.R. Boer, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.1 Het verloop van de procedure in eerste aanleg

1.1
het verloop van de procedure in eerste aanleg blijkt uit de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere (hierna: de kantonrechter) van 1 augustus 2018, 24 oktober 2018 en 19 juni 2019. Deze vonnissen zijn gewezen in de procedure tussen Financieel Totaal en [geïntimeerden 2 en 3] c.s.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 17 september 2019, die ook de grieven bevat (met
producties);
- de memorie van antwoord;
- de akte na antwoord van [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder (met één productie);
- de antwoordakte tevens akte tot wijziging van eis van Financieel Totaal;
- de akte na antwoordakte van [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder.
2.2
Vervolgens heeft Financieel Beheer de processtukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van Financieel Totaal in hoger beroep strekt er, na de laatste wijziging van eis, toe dat het eindvonnis van 19 juni 2019 wordt vernietigd en dat [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder worden veroordeeld tot betaling van € 17.234,82, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten (inclusief nakosten).

3.3 De wijzigingen van eis

3.1
In de appeldagvaarding heeft Financieel Totaal haar oorspronkelijke vordering (nog ingesteld tegen [geïntimeerden 2 en 3] c.s. - daarover hierna meer) gewijzigd, in die zin dat zij de volgens haar bestaande achterstand heeft geactualiseerd. Financieel Totaal vorderde naast ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde betaling van een bedrag van
€ 15.134,82, te vermeerderen met wettelijke rente en de huur van € 1.000,- per maand vanaf
1 oktober 2019. In eerste aanleg had zij nog betaling van een bedrag van € 6.688,17, te vermeerderen met wettelijke rente en de huur van € 1.000,- per maand vanaf 1 juni 2018 gevorderd.
3.2
In haar laatste akte heeft Financieel Totaal haar eis opnieuw aangepast. Zij heeft de vorderingen tot ontbinding en ontruiming ingetrokken en haar geldvordering aangepast, in die zin dat zij betaling vordert van een bedrag van € 17.234,82 met wettelijke rente. Gelet op wat zij eerder vorderde is in feite ook ten aanzien van de geldvordering sprake van een vermindering van eis. Op grond van artikel 129 Rv kon Financieel Totaal haar eis nog verminderen. Het hof zal dan ook recht doen op de verminderde eis.
4 De ontvankelijkheid van Financieel Totaal in zijn vorderingen tegen [geïntimeerden 2 en 3] c.s.
4.1
Financieel Totaal heeft haar vorderingen in eerste aanleg alleen ingesteld tegen [geïntimeerden 2 en 3] c.s. Nadat in deze procedure de laatste processtukken waren gewisseld maar voor het eindvonnis was gewezen is op 8 april 2019 de WSNP toegepast op [geïntimeerden 2 en 3] . De bewindvoerder werd tot bewindvoerder benoemd. Vervolgens heeft Financieel Totaal zowel [geïntimeerden 2 en 3] c.s. als de bewindvoerder in hoger beroep gedagvaard.
4.2
Na de wijziging van eis heeft de procedure voor wat betreft de tot aan de ingangsdatum van de wettelijke schuldsanering (8 april 2019) verschuldigde huur nog slechts betrekking op een geldvordering van Financieel Totaal op [geïntimeerden 2 en 3] c.s., een vordering tot voldoening van een verbintenis uit de boedel (in de zin van artikel 26 Fw). In een situatie als hier aan de orde - de WSNP wordt van toepassing op de debiteur nadat de processtukken in eerste aanleg zijn gewisseld, maar voordat vonnis is gewezen - wordt de procedure in hoger beroep betreffende zo'n (verifieerbare) vordering voor de debiteur voortgezet door de bewindvoerder. De appeldagvaarding dient dan ook tegen de bewindvoerder te worden uitgebracht. De regel van artikel 29 Fw juncto artikel 313 Fw is op deze situatie niet van toepassing. De in artikel 29 Fw vervatte schorsingsregeling, die ook van toepassing is op de wettelijke schuldsanering, ziet uitsluitend op de instantie waar het geding aanhangig is op het moment van faillietverklaring of toepassing van de wettelijke schuldsanering [1] .
4.3
De vordering betreffende de achterstallige huur tot 8 april 2019 dient dan ook tegen de bewindvoerder te worden ingesteld. Voor zover deze vordering tot een veroordeling leidt, zal het hof alleen het door [geïntimeerden 2 en 3] c.s. verschuldigde bedrag bepalen, omdat de wettelijke schuldsanering ten aanzien van dit bedrag werkt. Voor zover de vordering de achterstallige huur vanaf 8 april 2019 betreft, dient de vordering weer wel tegen [geïntimeerden 2 en 3] c.s. te worden ingesteld. Een eventuele veroordeling kan tegen hen worden uitgesproken, omdat de wettelijke schuldsanering niet werkt ten aanzien van ‘nieuwe’ schulden.

5.5 De vaststaande feiten

5.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
5.2
Financieel Totaal handelt ook onder de naam Wobe Beheer. (Het hof zal hierna steeds de naam Financieel Totaal gebruiken).
5.3
[B] is eigenaar van een woning aan de [a-straat] 28 te [A] (hierna: de woning). [B] verblijft in het buitenland. Hij heeft Financieel Totaal opdracht gegeven de woning te verhuren.
5.4
Op 18 november 2016 hebben [geïntimeerden 2 en 3] c.s. de woning gehuurd van Financieel Totaal. Zij hebben die dag een schriftelijke huurovereenkomst ondertekend (waarin Wobe Beheer als verhuurder wordt aangeduid). In dat huurcontract is onder meer bepaald dat de huur is aangegaan voor een periode van minimaal 12 maanden en dat de huurprijs maandelijks
€ 700,- bedraagt.
5.5
Aan het sluiten van de overeenkomst is WhatsApp-verkeer voorafgegaan tussen de heer [C] (hierna: [C] ) van Financieel Totaal en de heer [D] (hierna: [D] ). Op 1 november 2016 liet [D] aan [C] weten dat hij met spoed op zoek was naar een huurwoning voor een gezin met twee kinderen. [C] reageerde met de mededeling dat hij een woning van een particulier te huur had. Nadat [D] om meer informatie had gevraagd, appte [C] hem op 16 november 2016:
"-
Kale huur 750 EUR- Borg 1 maand Huur- Admin/Beheer Kosten 1 maand huurHuur is tijdelijk (…)"
Op de vraag van [D] hoe lang "tijdelijk" was antwoordde [C] :
"
Hij kan tot eind dit jaar zeker er in blijven. Als hij langer wilt dan moet hij wel bereid zijn meer huur te betalen. (…)Als hij 1000 betaald kan hij langer tijd blijven."
5.6
In een e-mailbericht van 22 november 2016 aan [geïntimeerden 2 en 3] heeft [C] namens Financieel Totaal een "kwitantie" verstrekt, met de volgende tekst:
"
Huur 18-11-16 tot 18-12-16 750 EURBorg 750 EURAdministratie & Beheer 750 EURTotaal voldaan per kas 1150 EUR"
5.7
[geïntimeerden 2 en 3] c.s. hebben vanaf januari 2017 € 700,- per maand aan huur betaald. Zij hebben betreffende de maanden januari tot en met november 2017 steeds per e-mailbericht kwitanties ontvangen van [C] , namens Financieel Totaal, soms voor een maand, soms voor enkele maanden tegelijk. De kwitanties hadden de volgende tekst, waarbij de aanduiding van de maand verschilde:

Huur 01-01-17 tot 31-01-17 700 EURO---------------------------------------------------------------Totaal voldaan per kas 700 EURO
5.8
In een brief van 23 oktober 2017 aan Financieel Totaal hebben [geïntimeerden 2 en 3] c.s. het volgende geschreven:

Op 18 november 2016 hebben mijn vrouw en ik met u een huurovereenkomst gesloten voor de woning [a-straat] 28 in [A] . Het gaat om een huurovereenkomst voor woonruimte met een looptijd van ten minste een jaar met stilzwijgende verlenging.Wij hebben van u geen schriftelijke melding gehad dat er een einde zou komen aan de huurovereenkomst. Wij willen de woning graag blijven huren. We gaan er van uit dat de huurovereenkomst nu stilzwijgend door u met ons wordt voortgezet. Daar zijn wij blij om.
5.9
In een brief van 17 november 2017 aan [geïntimeerden 2 en 3] c.s. schreef [C] namens Financieel Totaal:

Hierbij vraag ik uw aandacht voor het hiernavolgende.Ik heb u verhuurd, gelijk u van mij heeft gehuurd, de woning staande en gelegen aan het adres [a-straat] 28, [A] . De huurovereenkomst is op aangevangen voor een bepaalde periode.Met ingang van 1 januari 2018 wordt de huurovereenkomst van de woning voortgezet in een tijdelijke huurovereenkomst van 3 maanden. Op voornoemde datum eindigt de huidige huurovereenkomst.U ontvangt het nieuwe contract per post.
Het op 1 januari 2018 gedateerde huurcontract dat [geïntimeerden 2 en 3] c.s. vervolgens ontvangen, betreft een contract voor “
minimaal 6 maanden” (artikel 2.1) en bepaalt in artikel 2.2:

De huurder betrekt het gehuurde per ingangsdatum: van 01-01-2018 tot en met 31-06-2018.”
In artikel 3.4 is bepaald dat de huurprijs € 1.000,- per maand bedraagt.
5.10 In een e-mailbericht van 7 januari 2018 verzoekt [C] [geïntimeerden 2 en 3] c.s. om binnen
5 werkdagen te reageren op het toegestuurde huurcontract, bij gebreke waarvan hij ervan uitgaat dat zij met het huurcontract akkoord gaan. In een e-mailbericht van diezelfde dag herinnert de debiteurenadministratie van Financieel Totaal [geïntimeerden 2 en 3] c.s. eraan dat de huur over januari 2018 nog niet volledig is betaald. Er staat nog € 300,- open.
5.11
In een brief van 10 januari 2018 aan Financieel Totaal schrijven [geïntimeerden 2 en 3] c.s., onder verwijzing naar eerdere brieven van hen, dat de huurovereenkomst van 18 november 2016 tussen partijen stilzwijgend is verlengd en nu voor onbepaalde tijd geldt en dat om die reden geen sprake kan zijn van een huurovereenkomst voor de duur van drie maanden. Ook schrijven zij dat zij niet kunnen instemmen met een huurprijs van € 1.000,- per maand.
5.12
In een brief van 26 januari 2018 aan [geïntimeerden 2 en 3] c.s. schrijft [C] namens Financieel Totaal dat partijen op 19 november 2016 een schriftelijke huurovereenkomst (hierna: het tweede huurcontract) hebben gesloten en dat op grond van die huurovereenkomst een huurprijs van € 1.000,- per maand geldt. Volgens [C] is de huurovereenkomst van 18 november 2018 op verzoek van [geïntimeerden 2 en 3] c.s. ontbonden en (daarmee) vervallen. Volgens [C] is er inmiddels een huurachterstand van 15 maanden. Indien die niet wordt voldaan, zal de vordering uit handen worden gegeven.
5.13 Vanaf 16 januari 2018 heeft Financieel Totaal [geïntimeerden 2 en 3] c.s. betalingsherinneringen en sommaties gestuurd betreffende de achterstallige huur; [geïntimeerden 2 en 3] c.s. zouden van de huurprijs € 300,- per maand onbetaald laten.
In een brief van haar incassogemachtigde aan [geïntimeerden 2 en 3] c.s. is de vordering van Financieel Totaal op [geïntimeerden 2 en 3] c.s. berekend op € 5.023,- in hoofdsom, te weten 14 maal € 300,- over de maanden januari 2017 tot en met februari 2018, € 573,- aan huur over december 2016 en
€ 250,- restant borgstelling.
5.14
[geïntimeerden 2 en 3] c.s. hebben de woning per 1 maart 2020 verlaten.

6.6 De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg

6.1
Financieel Totaal heeft [geïntimeerden 2 en 3] c.s. gedagvaard en betaling gevorderd van de achterstallige huur (uitgaande van een huur van € 1.000,- per maand) en het onbetaald gebleven deel van de borg, te vermeerderen met rente en incassokosten. Ook vorderde zij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. In de procedure beriep Financieel Totaal zich het tweede huurcontract, waarin de woning wordt verhuurd voor de duur van minimaal zes maanden (van 18 november 2016 tot en met 18 mei 2017) tegen een huurprijs van € 1.000,- per maand.
6.2
[geïntimeerden 2 en 3] c.s. voerden verweer en stelden een reconventionele vordering in (die in hoger beroep geen rol meer speelt). Zij bestreden dat partijen een huurprijs van € 700,- per maand waren overeengekomen en betwistten in dat kader dat de handtekeningen onder het tweede huurcontract door hen waren gezet.
6.3
In het tussenvonnis van 24 oktober 2018 stelde de kantonrechter Financieel Totaal in de gelegenheid te bewijzen dat partijen op 19 november een huurprijs van € 1.000,- waren overeengekomen. Financieel Totaal heeft vervolgens een rapport van drs. [E] van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. overgelegd. Drs. [E] concludeerde dat de handtekeningen op het tweede contract "met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid" afkomstig waren van [geïntimeerden 2 en 3] .
6.4
In het eindvonnis van 19 juni 2019 oordeelde de kantonrechter dat Financieel Totaal niet had bewezen dat partijen een huurprijs van € 1.000,- waren overeengekomen. Uitgaande van een huurprijs van € 700,- was alleen sprake van een achterstand in de huur over december 2016 van € 377,-. De kantonrechter wees de vordering van Financieel Advies toe tot dat bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente. Zij compenseerde de proceskosten van het geding in conventie.

7.7 De bespreking van de grieven

7.1
Ook in hoger beroep staat de vraag centraal welke huurprijs [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en Financieel Totaal zijn overeengekomen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat stelplicht en bewijslast betreffende een huurprijs van € 1.000,- per maand op Financieel Totaal rusten.
Nadat Financieel Totaal in hoger beroep een aanvullend rapport van drs. [E] in het geding heeft gebracht, waarin drs. [E] concludeert, dat ook [geïntimeerde2] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk het tweede huurcontract heeft ondertekend, bestrijden [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder niet langer dat [geïntimeerden 2 en 3] c.s. het tweede huurcontract hebben ondertekend. Daarvan kan dan ook worden uitgegaan. Dat betekent dat
de grieven 1 en 2, waarmee Financieel Totaal opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is bewezen dat Jarawan c.s. beiden het tweede huurcontract hebben ondertekend, slagen.
7.2
[geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder voeren aan dat het tweede huurcontract is vervalst. Volgens hen heeft Financieel Totaal nadat [geïntimeerden 2 en 3] c.s. hun handtekeningen hadden geplaatst de in het ondertekende contract vermelde huurprijs van € 700,- veranderd in € 1.000,-. Zoals [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder terecht opmerken rust de bewijslast van deze stelling in beginsel op hen. Het hof ziet geen reden om, zoals [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder bepleiten, de bewijslast om te keren. Hun stelling het tweede huurcontract is vervalst, is daarvoor te mager onderbouwd. Het hof merkt in dit verband op dat [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder eraan voorbij lijken te zijn gegaan dat het tweede huurcontract niet maar een keer door hen is ondertekend, maar op iedere bladzijde en op bladzijde 3 zelfs tweemaal, waarvan eenmaal bij een doorhaling waar de uitgeschreven huurprijs van zevenhonderd euro is vervangen door duizend euro. [geïntimeerden 2 en 3] c.s. hebben slechts een algemeen bewijsaanbod geformuleerd. Dat het ook betrekking heeft op dit onderdeel, is onvoldoende duidelijk. Het hof zal [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder dan ook niet toelaten tot het bewijs van hun stelling dat het tweede huurcontract is vervalst.
7.4
Gelet op het voorgaande levert het tweede huurcontract dwingend bewijs op van het feit dat [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en Financieel Totaal een huurprijs van € 1.000,- zijn overeengekomen. Financieel Totaal heeft haar stelling dat een huurprijs van € 1.000,- is overeengekomen niet alleen onderbouwd met het tweede huurcontract. Er zijn meer feiten die de juistheid van deze stelling bevestigen:
- in het eerste huurcontract, waarop [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder zich beroepen, is een huurprijs van € 700,- vermeld. In het tweede huurcontract is bepaald dat het eerste huurcontract met het tekenen van het tweede huurcontract komt te vervallen. Met het tweede huurcontract is dan ook tegenbewijs geleverd tegen de in het eerste huurcontract vermelde huurprijs, waarop [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder zich beroepen;
- De in het tweede huurcontract vermelde huur van € 1.000,- per maand sluit aan bij de WhatsApp-conversatie tussen [C] van Financieel Totaal en [D] voorafgaand aan de het sluiten van de huurovereenkomst (vgl. rov. 5.5). In die WhatsAppberichten wordt namens Financieel Totaal melding gemaakt van een huurprijs van € 1.000,- bij een duur van de huur voor meer dan een paar maanden (langer dan “tot eind dit jaar”). In het tweede huurcontract wordt vervolgens een huurperiode van zes maanden - tot 18 mei 2017 – vastgelegd.
7.5 [geïntimeerden 2 en 3] c.s. hebben in het licht van het bovenstaande hun stelling dat een huurprijs van € 700,- is overeengekomen onvoldoende onderbouwd. Daarbij is van belang dat zij geen sluitende verklaring hebben gegeven voor het feit dat in het tweede huurcontract een huur van € 1.000,- is vermeld. Zij hebben aanvankelijk (anders dan zij nu aangeven) ontkend dat zij het huurcontract hadden ondertekend en zijn toen die ontkenning niet meer viel vol te houden overgestapt naar het verweer dat het tweede huurcontract is vervalst. Zij hebben niet gesteld dat indien het tweede huurcontract niet is vervalst toch moet worden uitgegaan van een huurprijs van € 700,-.
Aan [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder kan worden toegegeven dat het (minst genomen) vragen oproept dat Financieel Totaal meer dan een jaar lang kwitanties heeft verstrekt en niet (schriftelijk) heeft gerappelleerd over de onvolledige betaling van de huur. Maar daarmee alleen hebben [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder de stelling van Financieel Totaal dat een huurprijs van € 1.000,- is overeengekomen onvoldoende weersproken. Het hof zal dan ook van de juistheid van deze stelling uitgaan.
7.6
Uit het voorgaande volgt dat het hof niet toekomt aan bewijslevering conform het (algemene) bewijsaanbod van [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder.
7.7
Uitgaande van een huurprijs van € 1.000,- per maand en van de door [geïntimeerden 2 en 3] c.s. gedane betalingen, waarover tussen partijen geen verschil van mening bestaat, is tot
8 april 2019 sprake van een achterstand van € 9.077,-. Van 8 april 2019 tot 1 maart 2020 bedraagt de achterstand € 3.000,-. Over de vordering van € 9.077,- is wettelijke rente verschuldigd vanaf de vervaldata van de huurtermijnen - steeds de eerste van de maand - tot
8 april 2019 (vgl. artikel 303 lid 1 Fw). Over het bedrag van € 3.000,- is wettelijke rente verschuldigd vanaf de vervaldata van de huurtermijnen tot aan het tijdstip van betaling. Het hof merkt op dat de door Financieel Totaal overgelegde renteberekening ondeugdelijk is. Niet alleen wordt in deze berekening miskend dat de wettelijke rente voor een deel van de vordering niet doorloopt na de ingangsdatum van de wettelijke schuldsanering, ook wordt een ander rentepercentage dan de wettelijke rente gehanteerd. Het lijkt erop dat Financieel Totaal een woekerrente van ongeveer 30% per maand hanteert.
7.8
Uit het voorgaande volgt dat
grief 3, die zich richt tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat partijen een huurprijs van € 1.000,- zijn overeengekomen, slaagt.
Grief 4, die is gericht tegen de afwijzing van de vordering tot ontbinding en ontruiming en betaling van de huurachterstand met wettelijke rente, slaagt gedeeltelijk.
7.9
[geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder zijn in het ongelijk gesteld. [geïntimeerden 2 en 3] c.s. zullen om die reden worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties, de bewindvoerder alleen in de proceskosten in hoger beroep, te vermeerderen met nasalaris en (voor wat betreft het hoger beroep) wettelijke rente. Daarbij geldt dat de proceskostenveroordeling in eerste aanleg valt onder de verifieerbare schulden. De vordering tot betaling van wettelijke rente over deze kosten is daarom niet toewijsbaar. Het hof zal uitgaan van een salaris van de gemachtigde van € 720,- (3 punten à € 240,-) en van geliquideerd salaris van de advocaat van € 1.611,- (1,5 punt à € 1.074,- - tarief II).
Grief 5, die zich richt tegen de compensatie van kosten door de kantonrechter, slaagt dan ook.
7.1
Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen.

8.8 De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 19 juni 2019 gewezen tussen Financieel Totaal en [geïntimeerden 2 en 3] c.s.,
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat Financieel Totaal voor de huur tot 8 april 2019 een vordering op [geïntimeerden 2 en 3] c.s. hebben van € 9.077,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over de achterstallige huurtermijnen steeds vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van een termijn tot aan
8 april 2019;
veroordeelt [geïntimeerden 2 en 3] c.s. tot betaling aan Financieel Totaal van een bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over de achterstallige huurtermijnen steeds vanaf de opeisbaarheid van een termijn (voor het eerst op 1 mei 2019), tot aan het tijdstip van betaling;
bepaalt dat Financieel Totaal een vordering op [geïntimeerden 2 en 3] c.s. heeft betreffende de kosten van het geding in eerste van nihil aan verschotten en van € 720,- voor salaris van de gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder in de kosten van de procedure in hoger beroep en bepaalt deze kosten op € 2.123,10 aan verschotten en op € 1.611,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf
14 dagen na de datum van dit arrest;
veroordeelt [geïntimeerden 2 en 3] c.s. en de bewindvoerder in het nasalaris van € 157,-, te verhogen met
€ 82,- indien binnen 14 dagen na de datum van dit arrest niet aan deze veroordeling is voldaan èn betekening van het arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest (en voor wat betreft de verhoging, vanaf de datum dat de verhoging verschuldigd is geworden);
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, J.H. Kuiper en M.E.L. Fikkers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 september 2020, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0070 en 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1311.