Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante] ,
[geïntimeerde] ,
1.Het procesverloop in eerste aanleg
2.Het procesverloop in hoger beroep
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
overeenkomstig het vonnis van de Stedelijke rechtbank van Chimki, regio Moskou van 7 augustus 2017, het Gerechtshof van Appel voor burgerzaken van de regio Moskou van 17 januari 2018 en de beschikking van
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Door de beslissing van de rechtbank d.d. 07.08.2017 werd een verdere behandeling van de eis van [geïntimeerde] tegen [C] om het paard onmiddellijk te retourneren en kosten en gerechtelijke uitgaven te vergoeden, stopgezet vanwege de afstand van de eiser van zijn eis.” Duidelijk is dat die overweging ziet op het geschil tussen [geïntimeerde] en [C] , de medegedaagde van [appellante] , en niet op het geschil tussen [geïntimeerde] en [appellante] , zodat [appellante] niet kan hebben begrepen dat [geïntimeerde] ook zijn vordering op [appellante] zou hebben ingetrokken.
rechtsmisbruik en illegale verrijking.”. [appellante] weerspreekt dat niet gemotiveerd. De veroordeling door de Russische rechter van [appellante] tot vergoeding van de aanschafwaarde van het paard [het paard] wegens ongerechtvaardigde verrijking (op grond van artikel 1105 lid 1 van het burgerlijk wetboek van de Russische Federatie) is daarom niet in strijd met de Nederlandse openbare orde (voorwaarde 3).
heeft in totaal € 8.161,45 aan stallingskosten betaald. [appellante] heeft nagelaten te onderbouwen dat [geïntimeerde] met deze betaling niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van de stallingsovereenkomst.”(rov 2.22 van het eindvonnis van 27 november 2019). Tegen die overweging heeft [appellante] niet (kenbaar) gegriefd. Het hof dient daarom uit te gaan van de juistheid hiervan. Enige andere deugdelijke grondslag voor de vordering dan de stallingsovereenkomst is niet door [appellante] aangevoerd. Immers, na de wijziging van eis beroept zij zich niet meer op een verbintenis tot betaling van de stallingskosten van paard [het paard] en evenmin op een vordering op een andere partij die zij [geïntimeerde] zou kunnen tegenwerpen. Dat betekent dat het hof niet kan vaststellen dat [appellante] (nog) een vordering heeft op basis waarvan zij zich naar Nederlands recht op een retentierecht zou kunnen beroepen. Het beroep op een retentierecht moet alleen al om die reden falen.