In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd, maar belanghebbende is het niet eens met de hoogte van de waardevermindering die door de inspecteur is vastgesteld. De zaak betreft een Ferrari 458 die in Duitsland is aangeschaft en in Nederland is geregistreerd. Belanghebbende heeft een naheffingsaanslag van € 10.970 ontvangen, met een belastingrente van € 636. De inspecteur heeft de waarde van de auto in onbeschadigde staat vastgesteld op € 139.229, maar belanghebbende betwist deze waardering en stelt dat de schade aan de auto niet voldoende is verdisconteerd in de handelsinkoopwaarde. Tijdens de zitting is het geschil verder toegelicht, waarbij beide partijen hun standpunten hebben uiteengezet. Het hof heeft geoordeeld dat de waardevermindering door schade en het schadeverleden van de auto in aanmerking moeten worden genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd en heeft deze vernietigd. De inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.