In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbenden tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 augustus 2020, waarin de rechtbank de uitspraken van de heffingsambtenaar heeft vernietigd. De heffingsambtenaar had aan belanghebbenden leges in rekening gebracht voor aanvragen om tegemoetkoming in faunaschade. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van de uitspraken op bezwaar. Belanghebbenden hebben vervolgens hoger beroep ingesteld, maar het Hof oordeelt dat zij geen processueel belang hebben bij het hoger beroep, aangezien de leges inmiddels zijn betaald en de aanslagen zijn ingetrokken. Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Daarnaast is er een geschil over de wettelijke rente met betrekking tot een immateriële schadevergoeding die door de rechtbank is toegekend. De rechtbank had belanghebbenden een schadevergoeding van € 500 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot betaling van € 250, maar heeft dit bedrag nog niet aan belanghebbenden betaald. Het Hof honoreert de aanspraak van belanghebbenden op wettelijke rente over dit bedrag, maar oordeelt dat de uitspraak van het Hof over deze aanspraak niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat belanghebbenden deze aanspraak voor het eerst in hoger beroep hebben gemaakt.
De uitspraak van het Hof is gedaan door mr. J. van de Merwe, en het hoger beroep is op 7 september 2021 in het openbaar uitgesproken. De griffier, mr. P.W.L. van den Bersselaar, heeft de uitspraak aangetekend verzonden op 8 september 2021.