ECLI:NL:GHARL:2021:8436

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
20/00929 en 20/00930
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges en procesbelang in de belastingzaak van belanghebbenden tegen de provincie Gelderland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbenden tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 augustus 2020, waarin de rechtbank de uitspraken van de heffingsambtenaar heeft vernietigd. De heffingsambtenaar had aan belanghebbenden leges in rekening gebracht voor aanvragen om tegemoetkoming in faunaschade. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van de uitspraken op bezwaar. Belanghebbenden hebben vervolgens hoger beroep ingesteld, maar het Hof oordeelt dat zij geen processueel belang hebben bij het hoger beroep, aangezien de leges inmiddels zijn betaald en de aanslagen zijn ingetrokken. Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Daarnaast is er een geschil over de wettelijke rente met betrekking tot een immateriële schadevergoeding die door de rechtbank is toegekend. De rechtbank had belanghebbenden een schadevergoeding van € 500 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot betaling van € 250, maar heeft dit bedrag nog niet aan belanghebbenden betaald. Het Hof honoreert de aanspraak van belanghebbenden op wettelijke rente over dit bedrag, maar oordeelt dat de uitspraak van het Hof over deze aanspraak niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat belanghebbenden deze aanspraak voor het eerst in hoger beroep hebben gemaakt.

De uitspraak van het Hof is gedaan door mr. J. van de Merwe, en het hoger beroep is op 7 september 2021 in het openbaar uitgesproken. De griffier, mr. P.W.L. van den Bersselaar, heeft de uitspraak aangetekend verzonden op 8 september 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 20/00929 en 20/00930
uitspraakdatum: 7 september 2021
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende1] en [belanghebbende2]te
[woonplaats](hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 augustus 2020, nummer AWB 19/1059 en 19/1061, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de provincie Gelderland(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende bij aanslag van 9 mei 2018, met aanslagnummers FF [nummer1] (hierna: [nummer1] ) en FF [nummer2] (hierna: [nummer2] ), leges in rekening gebracht ten bedrage van € 300 per aanslag in verband met aanvragen om tegemoetkoming in faunaschade.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 januari 2019 de bezwaren ongegrond verklaard, de aanslag [nummer1] gehandhaafd en toegezegd de aanslag [nummer2] uit coulance te zullen verminderen tot nihil.
1.3.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de uitspraken op bezwaar.
1.4.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2021 via beeldbellen. Ter zitting zijn verschenen mr. drs. [naam1] als gemachtigde van belanghebbenden en namens de heffingsambtenaar [naam2] en mr. [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbenden hebben op 8 mei 2018 twee aanvragen voor een tegemoetkoming in de faunaschade ingediend voor de melkveebedrijven in [plaats1] en [woonplaats] .
2.2.
Belanghebbenden hebben twee aanvragen ingediend omdat ze verschillende machtigingen hebben voor jagers en het niet mogelijk was om de tegemoetkoming in één formulier aan te vragen.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbenden bij aanslag van 9 mei 2018, met aanslagnummers [nummer1] en [nummer2] , leges in rekening gebracht ten bedrage van € 300 per aanslag in verband met aanvragen om tegemoetkoming in faunaschade.
2.4.
De heffingsambenaar heeft de aanslag met aanslagnummer [nummer2] bij brief van 14 januari 2019 ingetrokken en verminderd tot nihil. Het bedrag van € 300 is aan belanghebbenden terugbetaald na de uitspraak op bezwaar.
2.5.
De heffingsambenaar heeft de aanslag met aanslagnummer [nummer1] vervolgens ook met 100% verminderd en het bedrag van € 300 terugbetaald na de uitspraak op bezwaar.
2.6.
De Rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd en bepaald dat de uitspraak van de Rechtbank in de plaats treedt van de uitspraken op bezwaar.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de zaak inhoudelijk behandeld dient te worden en of de heffingsambtenaar wettelijke rente verschuldigd is met betrekking tot de door de Rechtbank uitgesproken immateriële schadevergoeding.

4.Beoordeling van het geschil

Op de zaak betrekking hebbende stukken
4.1.
De heffingsambtenaar heeft niet het besluit toegezonden waarbij de aanslag met aanslagnummer [nummer1] is vernietigd. Naar het oordeel van het Hof is dat besluit een op de zaak betrekking hebbend stuk. Aan het niet toezenden daarvan zal het Hof evenwel geen gevolgen verbinden, omdat niet in geschil is dat deze aanslag is vernietigd op grond van artikel 6, vierde lid, van de legesverordening.
Procesbelang
4.2.
Een (hoger) beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is (vgl. HR 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878 en HR 12 mei 2017, nr. 15/05579, ECLI:NL:HR:2017:844).
4.3.
Naar het oordeel van het Hof, hebben belanghebbenden geen processueel belang bij het onderhavige hoger beroep omdat de leges van € 300 met aanslagnummer [nummer2] en [nummer1] inmiddels zijn betaald en ingetrokken.
4.4.
In de uitspraak van het Hof van 21 april 2020, nr. 18/00876, ECLI:NL:GHARL:2020:3266, waarnaar belanghebbende verwijst, was de in geding zijnde aanslag niet herroepen of ingetrokken. Omdat de aanslag was blijven bestaan, is ook de schuld van de belanghebbende in die procedure blijven bestaan. Daaraan doet niet af dat het betaalde bedrag was terugbetaald. Ook doet daaraan niet af dat de heffingsambtenaar had toegezegd niet tot terugvordering over te gaan, zodat het vertrouwensbeginsel aan invordering in de weg stond.
4.5.
In het onderhavige geval zijn de aanslagen ingetrokken, zodat voor belanghebbenden geen betalingsverplichting meer bestaat. Daaruit volgt dat het hoger beroep belanghebbenden niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot de in geding zijnde aanslagen. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Wettelijke rente immateriële schadevergoeding
4.6.
De Rechtbank heeft belanghebbenden een vergoeding van € 500 toegekend ter zake van geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van € 250 ter zake van de geleden immateriële schade en heeft de schadevergoeding nog niet aan belanghebbenden betaald. Belanghebbenden maken, nu het bedrag nog niet aan hen is uitbetaald, in hoger beroep aanspraak op een vergoeding van rente over het bedrag van de schadevergoeding. Die aanspraak dient, gelet op HR 26 februari 2016, nr. 14/05747, ECLI:NL:HR:2016:315, te worden gehonoreerd. Gelet op rechtsoverweging 3.3 van dat arrest, dient de heffingsambtenaar vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank op 28 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening wettelijke rente te vergoeden (vgl. Hoge Raad van 21 december 2018, nr. 17/04504, ECLI:NL:HR:2018:2358).
4.7.
Omdat belanghebbenden voor de Rechtbank geen aanspraak hebben gemaakt op vergoeding van wettelijke rente en belanghebbenden dat voor het eerst in hoger beroep hebben gedaan, kan de uitspraak van het Hof over die aanspraak niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank (vgl. Hoge Raad van 21 december 2018, nr. 17/04504, ECLI:NL:HR:2018:2358, r.o. 2.2.5.).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk,
– beslist dat, indien het bedrag van de door de Rechtbank vastgestelde immateriële schade niet tijdig is vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop de Rechtbank haar uitspraak heeft gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 7 september 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(mr. P.W.L. van den Bersselaar) (mr. J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 september 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.