ECLI:NL:GHARL:2022:10318

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21/00206
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar is opgelegd. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag opgelegd omdat de auto van belanghebbende op 9 september 2019 om 11:02 uur geparkeerd stond aan de Louis Couperusstraat te Utrecht zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met foto’s van de constatering aannemelijk heeft gemaakt dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond op een deel van de weg waar dat niet verboden was. Belanghebbende betoogde dat de auto te dicht bij een kruising stond, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de bewijslast had en dat de foto’s geen bewijs leverden voor een overtreding van de parkeerregels. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 november 2022, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00206
uitspraakdatum: 29 november 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 januari 2021, nummer UTR 20/582, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij brieven van 3 juni 2021 heeft het Hof aan partijen medegedeeld dat de zaak wordt aangehouden in verband met een lopende cassatieprocedure bij de Hoge Raad (met zaaknummer 20/03717). Partijen hebben hiertegen geen bezwaren geuit.
1.6.
Bij brief van 15 maart 2022 heeft het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld te reageren op de arresten van de Hoge Raad van 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:156 (zaaknummer 20/03717), ECLI:NL:HR:2022:157 en ECLI:NL:HR:2022:346.
1.7.
In een nader stuk heeft belanghebbende hierop gereageerd.
1.8.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 9 september 2019 om 11:02 uur is geconstateerd dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond aan de Louis Couperusstraat te Utrecht (voor de Van Asch van Wijckschool, nabij een verkeersdrempel) en dat geen parkeerbelasting is voldaan (hierna: de constatering). Van de constatering zijn foto’s gemaakt, waarop te zien is waar de auto toen stond.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.3.
De naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft in bezwaar en beroep standgehouden.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt – kort gezegd – dat onder parkeren in de zin van die wet wordt verstaan het doen of laten staan van een voertuig op binnen de gemeente gelegen voor openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. De Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2019 gemeente Utrecht bevat een gelijkluidende bepaling.
4.2.
Het deel van de Louis Couperusstraat te Utrecht waar de auto van belanghebbende stond geparkeerd valt binnen de zone B1 te Utrecht. Op het tijdstip waarop de auto geparkeerd stond is volgens voornoemde Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel een parkeerbelasting van € 2,93 per uur verschuldigd.
4.3.
Belanghebbende betoogt dat de auto geheel stond op minder dan vijf meter van een kruising, hetgeen verboden is in artikel 24, eerste lid, aanhef en letter a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Daarmee is volgens belanghebbende geen sprake van parkeren in de hiervoor bedoelde zin.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust, met de foto’s van de constatering aannemelijk gemaakt dat de auto geheel geparkeerd stond op een deel van de weg waar dat niet is verboden (aan de schoolzijde, parallel aan de trottoirband, op meer dan vijf meter van een kruising). Uit die foto’s komt ook overigens niet het beeld naar voren dat sprake is van parkeren in strijd met een wettelijk voorschrift. Dat betekent dat ter zake van dat parkeren parkeerbelasting is verschuldigd. Aangezien de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan, is aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 november 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.