ECLI:NL:GHARL:2022:10958

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
200.291.243
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake schade aan gehuurde onderlossers en bewijsopdracht voor verzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft Maritiem Materieel Verhuur Kampen B.V. (MMVK) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Utrecht, waarin haar vorderingen tegen de vennootschap onder firma Fa. Gebr. [geïntimeerde1] en andere gedaagden zijn afgewezen. MMVK had schadevergoeding gevorderd voor schade aan twee onderlossers die zij had verhuurd aan [geïntimeerde1]. De kantonrechter oordeelde dat MMVK niet voldoende bewijs had geleverd dat de schade was ontstaan door toerekenbaar tekortschieten van [geïntimeerde1].

In het hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat er een mondelinge huurovereenkomst tot stand is gekomen, maar dat de schriftelijke huurovereenkomst niet door [geïntimeerde1] is aanvaard. Het hof heeft MMVK in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat partijen zijn overeengekomen dat MMVK de onderlossers ook zou verzekeren tegen schade die door [geïntimeerde1] is veroorzaakt. Het hof heeft verder geoordeeld dat de schade aan de onderlossers is ontstaan tijdens de huurperiode, maar dat MMVK niet voldoende onderbouwd heeft dat de schade hoger is dan € 18.000. De kosten van de uithuurinspectie zijn niet toegewezen, omdat MMVK niet heeft aangetoond dat [geïntimeerde1] opdrachtgever was. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden en partijen aangespoord om een minnelijke oplossing te zoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.291.243
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 8555270
arrest van 20 december 2022
in de zaak van
Maritiem Materieel Verhuur Kampen B.V.
die gevestigd is in Oosterwolde (Gelderland)
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna MMVK te noemen
vertegenwoordigd door mr. J.W. de Vries
tegen:

1.de vennootschap onder firma Fa. Gebr. [geïntimeerde1]

2. [geïntimeerde2] Management B.V.,als vennoot van
Fa. Gebr. [geïntimeerde1]
3. [geïntimeerde3] Management B.V.,als vennoot van
Fa. Gebr. [geïntimeerde1]
4. [geïntimeerde4] Management B.V.,als vennoot van
Fa. Gebr. [geïntimeerde1]
5. [geïntimeerde5] Management B.V.,als vennoot van
Fa. Gebr. [geïntimeerde1],
6. [geïntimeerde6] Management B.V.,als vennoot van
Fa. Gebr. [geïntimeerde1]
alle gevestigd in [vestigingsplaats]
die bij de kantonrechter optraden als gedaagden
hierna samen [geïntimeerde1] te noemen
vertegenwoordigd door mr. C.A. van Kooten-de Jong

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
MMVK heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Utrecht op 2 oktober 2020 (mondeling) tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Naar aanleiding van het arrest van 15 februari 2022 heeft op 29 juni 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
MMVK heeft twee onderlossers (genaamd Meppelerdiep en Zwolse Diep) verhuurd aan [geïntimeerde1] . Voorafgaand aan de huur heeft een inhuurinspectie plaatsgevonden en na afloop van de verhuur heeft een uithuurinspectie plaatsgevonden. Volgens MMVK heeft [geïntimeerde1] oneigenlijk gebruik gemaakt van de onderlossers waardoor schade aan de onderlossers is ontstaan, die niet door de verzekering van MMVK is gedekt. Ook heeft [geïntimeerde1] de onderlossers meer gebruikt dan overeengekomen.
2.2.
MMVK heeft bij de kantonrechter een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde1] jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten en hoofdelijk aansprakelijk is voor de door MMVK geleden schade, waaronder een huursom voor het extra gebruik. Zij heeft gevorderd dat [geïntimeerde1] € 71.806,50 aan schade moet betalen met wettelijke (handels)rente hierover. Tevens heeft zij betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proces- en nakosten gevorderd.
2.3.
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen en MMVK veroordeeld in de proceskosten. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.
2.4.
Het hof zal nog geen eindoordeel geven. Het hof zal [geïntimeerde1] in de gelegenheid stellen feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat medio februari 2016 tussen [geïntimeerde1] en MMVK is overeengekomen dat MMVK de onderlossers ook zou verzekeren tegen alle schade aan de onderlossers ontstaan door het gebruik daarvan door [geïntimeerde1] (door [geïntimeerde1] zowel aangeduid met de term WA volledig casco als met de term Allriskbewijzen). Het hof licht deze beslissing hierna toe.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof merkt allereerst op dat in het bestreden vonnis [geïntimeerde6] Management B.V. niet als procespartij is genoemd. In de tussenvonnissen van 13 mei 2020 en 3 juni 2020 is deze partij wel genoemd. Omdat deze partij wel in de processtukken in eerste aanleg is genoemd, en beide partijen (ook in hoger beroep) er steeds vanuit zijn gegaan dat [geïntimeerde6] Management B.V. partij is in deze procedure, gaat het hof ervan uit dat dit op een verschrijving berust en dat [geïntimeerde6] Management B.V. als procespartij is te beschouwen.
De relevante feiten in hoger beroep
3.2.
MMVK is een bedrijf dat zich bezighoudt met de verhuur en lease van onder meer maritieme machines en werktuigen. [geïntimeerde1] is een bedrijf dat zich toelegt op het uitvoeren van onder meer grond-, weg- en waterbouwkundige werken.
3.3.
Medio februari 2016 hebben [naam1] (tot januari 2022 medeaandeelhouder van MMVK) en [naam2] (namens [geïntimeerde1] ) met elkaar gesproken over de huur van twee onderlossers (de Zwolse Diep en de Meppelerdiep) ten behoeve van een project van [geïntimeerde1] op het meer Langweerderwielen in Friesland.
3.4.
Op 12 februari 2016 heeft een inspectie plaatsgevonden van de twee onderlossers door Expertisebureau Doorn. Van de inspectie is per onderlosser een inhuurrapportage opgesteld. Op 16 februari is vervolgens de Zwolse Diep opgehaald door [geïntimeerde1] en op 22 februari is de Meppelerdiep door MMVK bij [geïntimeerde1] gebracht.
3.5.
Op 23 februari 2016 is namens MMVK per e-mail aan [naam2] de (ver)huur van de twee onderlossers bevestigd. In deze e-mail wordt een huurprijs van € 750,- per week per onderlosser genoemd en is vermeld:

MMVK heeft de bakken[hof: de onderlossers]
verzekerd, met een eigen risico van € 2.500,= per bak, per gebeurtenis. De jaarpremie bedraagt € 1.512,50 per bak, dit bedrag zal conform afspraak bij u in rekening worden gebracht.
Graag ontvang ik van u een opdrachtbon om wekelijks de huur te kunnen faktureren.
3.6.
MMVK heeft een (door haar op 1 maart 2016 ondertekende) huurovereenkomst aan [geïntimeerde1] toegestuurd, ter ondertekening door [geïntimeerde1] . [geïntimeerde1] heeft deze huurovereenkomst niet ondertekend. Artikel 5.1 van deze schriftelijke huurovereenkomst vermeldt dat de huurprijs bij een vijfdaagse werkweek € 779,09 per onderlosser bedraagt. In artikel 10 van deze schriftelijke huurovereenkomst staat dat van toepassing zijn de Algemene voorwaarden voor de huur en verhuur van materieel in de natte waterbouw 1998 (hierna: de algemene voorwaarden). Deze algemene voorwaarden zijn niet meegestuurd.
3.7.
Op 3 maart 2016 heeft [geïntimeerde1] een bestelbon gestuurd aan MMVK. Op deze bestelbon staat vermeld dat vanaf dinsdag 16 februari 2016 de onderlosser Zwolse Diep is gehuurd voor een bedrag van € 750,- per week (exclusief verzekeringspremie) en vanaf 22 februari 2016 de Meppelerdiep voor hetzelfde bedrag per week. Daarnaast staat op de bestelbon dat de verzekeringspremie voor twee onderlossers samen € 58,16 per week bedraagt en dat de jaarpremie € 1.512,50 per bak per jaar bedraagt.
3.8.
Medio april 2017 is de huur van de onderlossers beëindigd. De onderlossers zijn daarna nog drie weken bij [geïntimeerde1] gebleven. Op 30 mei 2017 heeft vervolgens een uithuurinspectie plaatsgevonden van beide onderlossers, in aanwezigheid van [naam3] , destijds werkzaam voor [geïntimeerde1] . Van deze uithuurinspectie is per onderlosser een rapport opgesteld. Volgens Expertisebureau Doorn bedragen de totale herstellings- en remplacementskosten van de Zwolse Diep € 6.000,- (excl. btw) en van de Meppelerdiep € 12.000,- (excl. btw). Dit betreft bedragen “
inclusief alle materialen, arbeidsloon, bijkomende werkzaamheden enz.”.
3.9.
Op 17 augustus 2017 heeft MMVK de kosten van de uithuurinspectie bij [geïntimeerde1] in rekening gebracht (€ 2.500 excl. btw). [geïntimeerde1] heeft de factuur niet betaald. Op 14 december 2017 heeft MMVK per e-mail een kostenoverzicht aan [geïntimeerde1] gestuurd, waarop een bedrag van € 122.417,90 (excl. btw) is vermeld, onder meer voor schade als gevolg van het stilliggen van de onderlossers, nog te verrekenen huur en schade aan de onderlossers. [geïntimeerde1] heeft in reactie hierop in een e-mail van 19 december 2017 laten weten dat wat haar betreft alles correct is afgerond en de zaak is afgedaan.
Vordering in hoger beroep van MMVK
3.10.
MMVK vordert in hoger beroep hoofdzakelijk een schadevergoeding ter hoogte van € 71.806,50. Volgens MMVK is [geïntimeerde1] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de tussen hen gesloten huurovereenkomst. MMVK heeft haar vordering onderbouwd met een door MMVK opgesteld overzicht dat als productie 20 bij dagvaarding eerste aanleg is overgelegd. De door MMVK gevorderde schadevergoeding is als volgt opgebouwd:
  • € 6.600 (omdat de onderlossers volgens MMVK – in strijd met de gemaakte afspraken - in plaats van vijf dagen per week, zes dagen per week zijn gebruikt);
  • € 2.500 (kosten uithuurinspectie);
  • € 6.000 (gevolgschade; gederfde verhuurinkomsten);
  • € 56.706,50 (schade aan de onderlossers).
Wat is tussen partijen overeengekomen aan huurvoorwaarden?
3.11.
Partijen twisten over de vraag of er een schriftelijke huurovereenkomst tussen hen tot stand is gekomen en of algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst. MMVK betoogt dat weliswaar op 12 februari 2016 de onderlossers al zijn verhuurd aan [geïntimeerde1] , maar dat voor wat betreft de inhoud van de huurovereenkomst uitgegaan moet worden van de pas later, op 1 maart 2016, door haar aan [geïntimeerde1] toegezonden huurovereenkomst en dat de algemene voorwaarden, die in artikel 10 van deze schriftelijke huurovereenkomst zijn genoemd, van toepassing zijn tussen partijen. In de schriftelijke huurovereenkomst van 1 maart 2016 zijn de tussen partijen gemaakte afspraken uitgewerkt en [geïntimeerde1] heeft door middel van de bestelbon van 3 maart 2016, de huur aan MMVK bevestigd, aldus MMVK.
3.12.
Het hof volgt MMVK niet in dit betoog. Zelfs als vast zou komen te staan dat [naam2] en MMVK op 12 februari 2016 met elkaar hebben besproken dat nog een schriftelijke huurovereenkomst zou worden nagezonden, dan laat dit onverlet dat deze schriftelijke huurovereenkomst niet door [geïntimeerde1] is aanvaard. De bestelbon van 3 maart 2016 kan niet als aanvaarding van de huurovereenkomst worden gezien. Deze bestelbon verwijst met geen woord naar een schriftelijke huurovereenkomst. De bestelbon sluit wel aan op de e-mail van 23 februari 2016, waarin de afspraken die mondeling tussen [naam1] en [naam2] zijn gemaakt, zijn vastgelegd. In de bestelbon wordt immers, net als in de e-mail van 23 februari 2016 verwezen naar een huurprijs van € 750,- per week per onderlosser en een jaarpremie voor de verzekering van € 1.512,50 per jaar per bak. In de e-mail van 23 februari 2016 wordt door MMVK ook niet verwezen naar een nog toe te sturen schriftelijke huurovereenkomst.
3.13.
Omdat de schriftelijke huurovereenkomst niet is aanvaard door [geïntimeerde1] , is er geen huurovereenkomst met de daarin beschreven inhoud tussen partijen tot stand gekomen. De algemene voorwaarden, die in de schriftelijke huurovereenkomst worden genoemd, zijn dan ook niet van toepassing tussen partijen. Er is wel een mondelinge huurovereenkomst tot stand gekomen medio februari 2016. De vervolgvraag is wat precies tussen partijen is overeengekomen met betrekking tot het aantal dagen dat de onderlossers per week gebruikt mochten worden.
Is overeengekomen dat de onderlossers alleen gedurende werkdagen mochten worden gebruikt?
3.14.
Volgens MMVK is tussen partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst afgesproken dat de huurperiode per week gelijk is aan een vijfdaagse werkweek en dat de huurprijs daarop is gebaseerd. Dit volgt volgens MMVK ook uit de schriftelijke huurovereenkomst, waar dat in artikel 5.1. uitdrukkelijk is opgenomen (zie 3.6). In de praktijk heeft [geïntimeerde1] de onderlossers echter zes dagen per week gebruikt. MMVK vordert daarom vergoeding van € 6.600 ter zake van dit extra gebruik.
3.15.
Het hof stelt voorop dat, zoals hiervoor al is overwogen (zie 3.13), de schriftelijke huurovereenkomst niet tussen partijen geldt. De vraag die voorligt is of dan (medio februari 2016) mondeling tussen [naam1] (namens MMVK) en [naam2] (namens [geïntimeerde1] ) is overeengekomen dat een huurprijs is overeengekomen voor een gebruik gedurende maximaal vijf dagen per week. Dit is naar het oordeel van het hof niet het geval. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [naam1] verklaard dat medio februari 2016, toen [naam2] met hem afspraken maakte over de huur van de twee onderlossers, de kwestie van de vijfdaagse werkweek “
niet expliciet besproken” is. Hij heeft voorts verklaard: “
maar volgens de cao is het standaard een vijfdaagse werkweek. Dus daar ben ik vanuit gegaan.” Gelet hierop kan het standpunt van MMVK dat een vijfdaagse werkweek is overeengekomen, niet worden gevolgd. Dat [naam1] dacht dat dit standaard was, omdat dat in de cao gold, maakt ook niet dat [geïntimeerde1] hieraan gebonden is. MMVK heeft in november 2016 nog wel een voorstel gedaan voor een huurprijsverhoging (gebaseerd op gebruik gedurende zes dagen per week van de onderlossers), maar hier is tussen partijen geen overeenstemming over bereikt. Nu niet is afgesproken dat de onderlossers maximaal vijf dagen per week mochten worden gebruikt, is er geen sprake van een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde1] op dit punt. Het hof komt niet toe aan het bewijsaanbod van MMVK om [naam2] hierover te horen. De gevorderde schadevergoeding ter hoogte van € 6.600,- kan daarom niet worden toegewezen.
Is er schade ontstaan tijdens de huurperiode?
3.16.
Volgens MMVK is gedurende de periode dat [geïntimeerde1] de onderlossers heeft gehuurd, schade ontstaan aan de onderlossers. Zij heeft dit onderbouwd met rapporten van zowel de inhuur als de uithuur van de onderlossers, opgesteld door een beëdigde taxateur (Expertisebureau Doorn). [geïntimeerde1] heeft aangevoerd dat zij niet bij de inhuurinspectie aanwezig was en [geïntimeerde1] geen opdracht heeft gegeven voor deze inhuurinspectie. Het hof stelt vast dat [naam3] in zijn verklaring (productie 19 dagvaarding eerste aanleg) weliswaar heeft verklaard dat de onderlossers met zijn voorganger [naam2] zijn uitgekeurd, maar uit de twee inhuurrapporten van Expertisebureau Doorn volgt niet dat [naam2] namens [geïntimeerde1] aanwezig was bij de keuring. De inhuurrapporten zijn ook niet aan [geïntimeerde1] toegezonden en [geïntimeerde1] heeft deze rapporten ook niet ondertekend of anderszins geaccordeerd. Gelet hierop kan naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat een tussen huurder en verhuurder opgemaakte beschrijving, als bedoeld in artikel 7:224 lid 2 BW is opgemaakt. Dit betekent dat [geïntimeerde1] wordt verondersteld de onderlossers te hebben ontvangen in de staat waarin deze bij het einde van de huurovereenkomst verkeerden. Het is aan MMVK om het tegendeel te bewijzen en om dus gemotiveerd te stellen en bij betwisting te bewijzen dat de onderlossers bij het einde van de huurovereenkomst in een slechtere staat verkeerden dan bij aanvang van de huurovereenkomst.
3.17.
Het hof is van oordeel dat MMVK met de uitgebreide en voldoende inzichtelijk onderbouwde rapporten van Expertisebureau Doorn heeft bewezen dat er gedurende de huurperiode schade aan de onderlossers is ontstaan. In de uithuurrapporten van Expertisebureau Doorn is met rood weergegeven in hoeverre de staat van de onderlossers ten tijde van de uithuurrapportages afweek van de staat van de onderlossers ten tijde van de inhuurrapportages. De uithuurrapportages vermelden immers dat “
alle in dit rapport “in rood” opgenomen bemerkingen zijn ontstaan tijdens de verhuur periode”. Hiermee is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de staat van de onderlossers bij aanvang en de staat van de onderlossers bij het einde van de huurovereenkomst. Dat de onderlossers bij aanvang van de huurovereenkomst al in gebruikte toestand waren en ook al een aantal schades hadden, is meegenomen in de rapportages. Bovendien leidt het hof ook uit de verklaring van [naam3] af dat er tijdens de huurperiode schade is ontstaan aan de onderlossers.
3.18.
[geïntimeerde1] heeft er nog op gewezen dat de onderlossers pas anderhalve maand na het eindigen van de huurovereenkomst zijn gekeurd door Expertisebureau Doorn en dat er tussen het einde van de huurovereenkomst (medio april 2017) en de uithuurinspectie (op 30 mei 2017) veel met de onderlossers kan zijn gebeurd. MMVK heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de onderlossers nog drie weken bij [geïntimeerde1] zijn gebleven en daarna, bij terugkomst bij MMVK, in de opslag zijn bewaard. Dit is door [geïntimeerde1] onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof ervan uitgaat dat de schade die in rood is geconstateerd in de uithuurrapporten tijdens de huurovereenkomst is ontstaan. Waar hierna wordt gesproken over “de schade”, wordt alleen deze schade bedoeld en dus niet de blijkens de inhuurrapporten bij aanvang van de huur al aanwezige schade.
3.19.
De vervolgvraag is of [geïntimeerde1] aansprakelijk is voor de schade aan de onderlossers. In dat verband is van belang wat partijen hebben afgesproken over de verzekering van de onderlossers. Volgens MMVK heeft zij een WA en een P&I verzekering (
Protection & Indemnityverzekering) afgesloten ten behoeve van de onderlossers. De WA verzekering dekt wettelijke aansprakelijkheid jegens derden. De P&I verzekering dekt volgens MMVK (zie randnummer 19 van de memorie van grieven) de eigen aansprakelijkheid voor diverse schades, zoals dood of lichamelijk letsel van bemanningen en derden, waterverontreiniging en schade aan de lading. Deze verzekeringen dekken niet de schade aan de onderlossers die door de huurder zelf is veroorzaakt. Volgens MMVK is er sprake geweest van oneigenlijk gebruik en/of roekeloos gebruik door [geïntimeerde1] van de onderlossers, waardoor schade is veroorzaakt. MMVK heeft dit onder meer onderbouwd met een verklaring van [naam3] (productie 19). De ontstane schade aan de onderlossers, die volgens MMVK € 56.706,50 bedraagt, viel niet onder de verzekering van MMVK. MMVK betoogt dat zij nu juist de in- en uithuurinspecties hebben uitgevoerd, om schade die níet onder de WA en P&I verzekering viel, vast te kunnen stellen en bij [geïntimeerde1] in rekening te kunnen brengen.
3.20.
[geïntimeerde1] betoogt in haar memorie van antwoord dat [geïntimeerde2] (binnen [geïntimeerde1] verantwoordelijk voor de waterbouwkundige projecten en het huren van maritiem materieel daarvoor), één belangrijke voorwaarde had bij de huur van de onderlossers. Hij wilde geen discussies of verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van eventuele schades aan de onderlossers voor, tijdens, of na het gebruik van de onderlossers. De onderlossers dienden daarom volledig verzekerd te worden (WA volledig casco en P&I). Deze voorwaarde stelde [geïntimeerde1] expliciet vanwege de ouderdom en de slechte staat van de onderlossers voor aanvang van het gebruik en deze voorwaarde is doorgegeven aan MMVK. Het niet volledig verzekerd zijn was voor [geïntimeerde1] een “
dealbreaker”, aldus [geïntimeerde1] . [1]
3.21.
Uit het e-mailbericht van 23 februari 2016 volgt dat MMVK de bakken (onderlossers) had verzekerd, met een eigen risico van € 2.500 per bak, per gebeurtenis. De jaarpremie hiervoor (€ 1.512,50 per bak) werd bij [geïntimeerde1] in rekening gebracht. Dat MMVK ten behoeve van de onderlossers een WA en P&I verzekering heeft afgesloten is door [geïntimeerde1] niet betwist. Waar partijen verschil van mening over hebben is of MMVK een WA verzekering zou afsluiten, of (het standpunt van [geïntimeerde1] ) een WA
volledigcasco (door [geïntimeerde1] ook genoemd:
allrisk) verzekering, inhoudende (zo begrijpt het hof uit de toelichting van [geïntimeerde1] ) dat (ook) schade aan de onderlossers zelf door gebruik door [geïntimeerde1] verzekerd was. Het verweer van [geïntimeerde1] , dat bij het aangaan van de huurovereenkomst door of namens hem de expliciete voorwaarde is gesteld dat de onderlossers volledig verzekerd (WA volledig casco + P&I) dienden te worden, is een bevrijdend verweer. Van deze feiten, die door MMVK zijn betwist, draagt [geïntimeerde1] op grond van art. 150 Rv. de bewijslast.
3.22.
Omdat geen discussie tussen partijen bestaat dat MMVK de onderlossers P&I verzekerd had, zal [geïntimeerde1] in de gelegenheid worden gesteld feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat partijen medio februari 2016 zijn overeengekomen dat MMVK de onderlossers ook zou verzekeren tegen alle schade aan de onderlossers ontstaan door het gebruik daarvan door [geïntimeerde1] (door [geïntimeerde1] zowel aangeduid met de term WA volledig casco als met de term Allrisk). Het hof zal hierna - ten behoeve van de duidelijkheid voor partijen - het vervolg van de procedure schetsen, afhankelijk van de vraag of [geïntimeerde1] al dan niet slaagt in deze bewijsopdracht.
3.23.
Als [geïntimeerde1]
slaagtin het leveren van het bewijs, dan is de vervolgvraag of de schade aan de onderlossers die is ontstaan tijdens de huurovereenkomst dan gedekt had kunnen worden onder de overeengekomen verzekering. MMVK heeft in dat verband gesteld dat de ontstane schade sowieso niet gedekt zou zijn, omdat de schade is ontstaan door oneigenlijk of roekeloos gebruik van de onderlossers door [geïntimeerde1] . MMVK heeft dit onder meer onderbouwd met de verklaring van [naam3] , waarin [naam3] verklaart dat er schade ontstond tijdens de huurovereenkomst door het veelvuldig en het lang niet altijd zachtzinnig omgaan met de onderlossers. Van het bevrijdende verweer dat de schade is ontstaan door oneigenlijk of roekeloos gebruik door [geïntimeerde1] en dat de ontstane schade daarom sowieso niet gedekt zou worden door een WA volledig casco verzekering, draagt MMVK de bewijslast. Het hof zal partijen, als [geïntimeerde1] slaagt in het leveren van het bewijs in de hiervoor in 3.22. bedoelde zin, dan in de gelegenheid stellen zich door middel van een akte onderbouwd en per schadepost uit te laten over de vraag of de schade aan de onderlossers is veroorzaakt door oneigenlijk of roekeloos gebruik door [geïntimeerde1] en, als dit het geval is, of de opgetreden schade onder de dekking van een WA volledig casco verzekering zou zijn gevallen. Het hof kan hierbij in dit stadium van het geding niet uitsluiten dat dit tot nadere bewijslevering, bijvoorbeeld door middel van het (eventueel nogmaals) horen van getuigen, zal leiden.
3.24.
Als [geïntimeerde1]
niet slaagtin het leveren van de onder 3.22 genoemde bewijsopdracht, dan geldt het volgende. Op grond van artikel 7:218 lid 1 BW is [geïntimeerde1] aansprakelijk voor schade aan de verhuurde zaak die is ontstaan door een haar toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst. Op grond van lid 2 van dit artikel wordt alle tijdens de huurtijd ontstane schade vermoed door toerekenbaar tekortschieten door de huurder te zijn ontstaan (behoudens twee uitzonderingen, die hier niet van toepassing zijn). [geïntimeerde1] moet de schade aan de onderlossers vergoeden, behoudens indien en voor zover [geïntimeerde1] het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 7:218 lid 2 BW kan ontkrachten door bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waardoor voldoende in twijfel wordt getrokken dat de schade aan de onderlossers door een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde1] is ontstaan. [geïntimeerde1] heeft in dat verband onder meer betoogd dat zij de onderlossers heeft gebruikt zoals haar was toegestaan en dat als er schade aan de onderlossers is ontstaan, dit kwam door de ouderdom van de onderlossers en doordat de onderlossers bij aanvang al gebreken hadden. Voor zover [geïntimeerde1] hiermee betoogt dat (ook) de in de uithuurrapporten in rood opgenomen schade al aanwezig was bij aanvang van de huurovereenkomst, dan verwerpt het hof dat betoog op grond van hetgeen hiervoor in 3.17 is overwogen. [geïntimeerde1] zal per schadepost dan bewijs moeten leveren van feiten en omstandigheden waardoor voldoende onzeker wordt dat de schade aan de onderlossers, zoals geconstateerd in de twee uithuurrapporten van Expertisebureau Doorn, aan [geïntimeerde1] toerekenbaar is. Het hof kan ook hierbij in dit stadium van het geding niet uitsluiten dat dit tot nadere bewijslevering, bijvoorbeeld door middel van het (eventueel nogmaals) horen van getuigen, zal leiden.
3.25.
Indien het hof (na het doorlopen van de voorgaande stappen) tot het oordeel zou komen dat [geïntimeerde1] aansprakelijk is voor de schade aan de onderlossers, dan komt het hof toe aan de vraag hoe hoog de door MMVK geleden schade is en of [geïntimeerde1] in dat geval gehouden is de kosten van de uithuurinspectie te betalen. Het hof zal deze vragen nu reeds beantwoorden.
Omvang schadevergoeding
3.26.
Expertisebureau Doorn heeft de schade aan de onderlossers geraamd op (in totaal) € 18.000,-. Volgens MMVK is de schade aan de onderlossers echter veel groter. MMVK heeft een schadeoverzicht in het geding gebracht (productie 20 dagvaarding) waaruit volgt dat volgens haar de schade aan de onderlossers € 56.706,50 is. Op dit schadeoverzicht is naar het oordeel van het hof echter wel het een en ander aan te merken. Zo is, zo volgt uit de factuur van Martronics d.d. 16-11-2018, schade opgenomen ter zaak van “
ombouw onderlosser naar elektrisch”. Tijdens de zitting in hoger beroep is door MMVK toegelicht dat de bedrading van een onderlosser was stuk getrokken en dat nieuwe bedrading is geplaatst. Bovendien was er een elektromotor verbrand, waarschijnlijk vanwege kortsluiting. De motoren waren er net nieuw opgezet en zijn daarom ook als schadevergoeding gevorderd. Het hof overweegt dat in de rapporten van Expertisebureau Doorn echter niet wordt gerept over schade aan motoren en/of bedrading. Bovendien zijn op het schadeoverzicht posten opgenomen die niet direct herleidbaar zijn tot de onderlossers. Zo zijn vele urenstaten overgelegd, maar uit deze urenstaten is niet in alle gevallen vast te stellen dat de gemaakte uren betrekking hebben op de door [geïntimeerde1] gehuurde onderlossers. Ook de overgelegde facturen zijn niet altijd duidelijk. Op sommige facturen staat weliswaar vermeld dat het werkzaamheden aan de Zwolse Diep of de Meppelerdiep betrof (bijvoorbeeld op de facturen van scheepswerf [naam4] B.V.), maar op andere facturen is dit niet het geval. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof MMVK hiernaar gevraagd, maar MMVK heeft hier geen duidelijkheid over kunnen verschaffen. Gelet hierop en gelet op het gegeven dat MMVK ook in de processtukken onvoldoende hiervoor heeft gesteld, ziet het hof geen aanleiding om MMVK toe te laten tot het leveren van bewijs omtrent de hoogte van de geleden schade.
3.27.
[geïntimeerde1] heeft de deskundigheid van Expertisebureau Doorn niet in twijfel getrokken. [geïntimeerde1] heeft weliswaar de status van de rapportage van (in ieder geval) de Zwolse Diep wel betwist omdat de inspecties van de Zwolse Diep zijn gedaan toen deze onderlosser in het water lag. Dit verweer gaat niet op, nu zowel de in- als uithuurinspectie heeft plaatsgevonden toen de Zwolse Diep in het water lag, zodat de feitelijke situatie met elkaar vergelijkbaar was. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen (3.18) gaat het betoog dat de schade aan de onderlossers zou kunnen zijn ontstaan na teruggave door [geïntimeerde1] en vóór dat de uithuurinspectie is uitgevoerd, evenmin op.
3.28.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat MMVK de hoogte van het door haar gevorderde bedrag aan schadevergoeding (€ 56.706,50), niet voldoende onderbouwd heeft. Het hof is van oordeel dat met de in- en uithuurrapportages van Expertisebureau Doorn wel voldoende onderbouwd is dat de schade aan de onderlossers (ontstaan gedurende de huurperiode), € 18.000 bedraagt. Indien het hof tot de conclusie zou komen dat [geïntimeerde1] aansprakelijk is voor de schade aan de onderlossers, dan is de maximaal toe te wijzen schadevergoeding op grond van het voorgaande € 18.000.
Kosten uithuurinspectie
3.29.
MMVK heeft betaling gevorderd van de kosten van de uithuurinspectie (€ 2.500). Volgens MMVK was [geïntimeerde1] opdrachtgever van zowel de in- als de uithuurinspectie. MMVK heeft naar het oordeel van het hof, gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde1] , onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde1] opdrachtgever van de uithuurinspectie was. Niet alleen staat op het rapport van zowel de inhuur- als de uithuurinspectie alleen MMVK als opdrachtgever vermeld, maar ook uit de door MMVK overgelegde verklaring van Expertisecentrum Doorn volgt niet dat [geïntimeerde1] opdrachtgever van de uithuurinspectie was. Expertisecentrum Doorn verklaart immers dat zij telefonisch opdracht hebben gekregen van [geïntimeerde1] om een inhuurinspectie uit te voeren, maar vermeldt niets over het opdrachtgeverschap van de uithuurinspectie. Het hof wijst het door MMVK gedane bewijsaanbod af, omdat MMVK gelet op het voorgaande haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd om tot bewijs te worden toegelaten.
3.30.
MMVK heeft in eerste aanleg (naar het hof begrijpt als subsidiair standpunt) zich er ook op beroepen dat de kosten van de uithuurinspectie voor rekening van [geïntimeerde1] komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW [2] . Indien een of meerdere grieven van MMVK slagen en het hof tot het oordeel komt dat [geïntimeerde1] aansprakelijk is voor de schade aan de onderlossers, zal het hof - gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep - het beroep op artikel 6:96 lid 2 sub b BW, dat niet is prijsgegeven door MMVK in hoger beroep, alsnog dienen te beoordelen. Het hof overweegt reeds nu dat in dat geval deze kosten, aangezien dit kosten betreft die gemaakt zijn ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor toewijzing in aanmerking komen.
Wettelijke rente
3.31.
Ter zake van de gevorderde wettelijke rente overweegt het hof nu reeds als volgt.
MMVK heeft over de schadevergoeding de wettelijke (handels)rente gevorderd vanaf 14 december 2017. De wettelijke handelsrente heeft alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Dit betreft de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst. De wettelijke handelsrente ziet dus niet op andere geldelijke verplichtingen waartoe zo’n overeenkomst aanleiding kan geven, en evenmin op vorderingen tot vergoeding van schade (zie bijvoorbeeld HR 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3106). Indien het hof tot de conclusie komt dat [geïntimeerde1] gehouden is tot betaling van schadevergoeding (ter hoogte van maximaal € 18.000, zie hiervoor), zal het hof de wettelijke rente over het eventueel alsdan toe te wijzen bedrag toewijzen vanaf 14 december 2017.
Schade vanwege gederfde inkomsten
3.32.
Ter zake de door MMVK gevorderde schadevergoeding vanwege gederfde inkomsten, overweegt het hof nu reeds als volgt. Volgens MMVK heeft zij schade geleden omdat zij gedurende een periode van 32 weken geen gebruik heeft kunnen maken van de onderlossers, omdat de onderlossers gerepareerd moesten worden. Zij vordert schadevergoeding vanwege gederfde verhuurinkomsten ter hoogte van € 6.000.
3.33.
Uit het door MMVK als productie 20 overgelegde schadeoverzicht en de daarbij behorende bijlagen, volgt dat de reparatie van de onderlossers een lange periode in beslag heeft genomen. Uit de urenstaten leidt het hof af dat in sommige weken maar enkele uren aan de reparaties werd besteed, waardoor tot in week 36 van 2018 gewerkt is aan de reparatie van de onderlossers. Tijdens de zitting is namens MMVK verklaard dat de reparatie van de onderlossers langer heeft geduurd omdat MMVK het financieel moeilijk had en niet alle middelen had. Dit ligt volledig in het domein van MMVK, die niet heeft onderbouwd waarom dit niettemin toe te rekenen zou zijn aan [geïntimeerde1] . Gelet hierop is het hof van oordeel dat de gederfde inkomsten als gevolg van de langdurige reparatiewerkzaamheden niet voor rekening van [geïntimeerde1] komen. Deze vordering kan daarom niet worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.34.
MMVK heeft betaling van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.999,18 gevorderd. [geïntimeerde1] heeft betwist dat zij deze kosten verschuldigd is. Volgens haar zijn deze kosten niet aangetoond. MMVK heeft onvoldoende onderbouwd dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, zodat dit bedrag niet kan worden toegewezen.
Voorlopige conclusie
3.35.
Het hof zal in dit tussenarrest [geïntimeerde1] opdragen feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat partijen zijn overeengekomen dat MMVK de onderlossers ook zou verzekeren tegen alle schade aan de onderlossers ontstaan door het gebruik daarvan door [geïntimeerde1] (door [geïntimeerde1] zowel aangeduid met de term WA volledig casco als met de term Allrisk). Afhankelijk van de vraag of [geïntimeerde1] slaagt in het leveren van dit bewijs volgt een aantal vervolgstappen voordat definitief kan worden vastgesteld óf [geïntimeerde1] aansprakelijk is voor de schade aan de onderlossers. Als het hof tot het oordeel komt dat [geïntimeerde1] aansprakelijk is voor de schade aan de onderlossers, dan bedraagt de hoogte van de toe te wijzen schadevergoeding maximaal € 18.000, te vermeerderen met de kosten van de uithuurinspectie (€ 2.500) en de wettelijke rente over het totaal toe te wijzen bedrag. Het hof geeft partijen, gelet op de diverse nog te volgen procedurele stappen en de lange duur die hiermee gepaard kan gaan, daarom uitdrukkelijk in overweging om een minnelijke oplossing te treffen.
3.36
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
1. laat [geïntimeerde1] toe feiten en/of omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat medio februari 2016 tussen [geïntimeerde1] en MMVK is overeengekomen dat MMVK de onderlossers ook zou verzekeren tegen alle schade aan de onderlossers ontstaan door het gebruik daarvan door [geïntimeerde1] (door [geïntimeerde1] zowel aangeduid met de term WA volledig casco als met de term Allrisk);
2. Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. L.A. de Vrey de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
3. [geïntimeerde1] moet op dinsdag 17 januari 2023 laten weten hoeveel getuigen zij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4. [geïntimeerde1] moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven.
5. Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
6. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A. de Vrey, C. Hoogland en M.F.A. Evers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.

Voetnoten

1.Randnummer 10, 11 en 33 memorie van antwoord.
2.Dagvaarding eerste aanleg, randnummer 28.