ECLI:NL:GHARL:2022:9507

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
200.281.067
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanneming van werk en opzegging van overeenkomst tussen Ducati Zaltbommel B.V. en [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Ducati Zaltbommel B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een overeenkomst van aanneming van werk tussen Ducati en [geïntimeerde], die in december 2018 een speciaal uitlaatsysteem voor een Ducati racemotor heeft ontwikkeld. Na de voltooiing van het prototype hebben partijen onderhandeld over een nieuwe opdracht voor de ontwikkeling van meerdere systemen. De communicatie tussen partijen leidde tot onduidelijkheid over de prijs en de voorwaarden van de nieuwe opdracht.

In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] een vordering ingesteld tegen Ducati, waarin hij betaling eiste voor de geleverde diensten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een overeenkomst van aanneming van werk en heeft Ducati veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geïntimeerde]. Ducati is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan, waarbij zij onder andere aanvoert dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen en dat de prijs niet correct is vastgesteld.

Het hof heeft de grieven van Ducati beoordeeld en geconcludeerd dat er wel degelijk een overeenkomst van aanneming van werk is gesloten. Het hof heeft de redelijke prijs vastgesteld op € 1.600,- per systeem en heeft de besparingen die Ducati zou hebben gehad bij de opzegging van de overeenkomst vastgesteld op € 500,-. De eerdere uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, maar het hof heeft de veroordeling tot betaling van de hoofdsom en de wettelijke rente bevestigd.

De beslissing van het hof houdt in dat Ducati moet betalen aan [geïntimeerde] en dat de proceskosten voor Ducati komen te liggen, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.281.067/01
(zaaknummer rechtbank 7894397/CV EXPL 19-8199)
arrest van 8 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ducati Zaltbommel B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
appellante in principaal hoger beroep, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Ducati,
advocaat: mr. T.B.M. Kersten,
tegen:
[geïntimeerde]h.o.d.n.
[naam1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep, appellant in incidenteel hoger beroep;
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.A. Geuze.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof verwijst naar de inhoud van het tussenarrest van 19 oktober 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte houdende overlegging producties aan de zijde van [geïntimeerde] ;
- de spreekaantekeningen van beide partijen ten behoeve van de mondelinge behandeling gehouden op 10 oktober 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 10 oktober 2022.
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
In december 2018 heeft [geïntimeerde] in opdracht van Ducati een speciaal uitlaatsysteem ontwikkeld voor een Ducati racemotor (hierna te noemen: prototype). Voor de uitvoering
van deze werkzaamheden heeft [geïntimeerde] aan Ducati een factuur verstuurd (productie 3 bij inleidende dagvaarding) voor een bedrag van € 1.832,75 exclusief btw. Deze factuur is door Ducati voldaan.
2.2.
Na voltooiing van het prototype hebben partijen in januari en februari 2019 zowel telefonisch als per mail verschillende keren contact gehad over een nieuwe opdracht, waarbij opnieuw speciale uitlaatsystemen moesten worden ontwikkeld en gemonteerd.
Op 16 januari 2019 heeft [naam2] aan [geïntimeerde] gemaild (productie 4 bij inleidende dagvaarding):
“Ik kan me voorstellen dat een lasmal een goede investering is. Het lijkt er namelijk erg op dat er op termijn nog meer systemen moeten komen. (…) Graag horen we een prijs per systeem. Zeker wanneer het definitieve systeem incl lasmal gereed is moet het voor jou goed in te schatten zijn wat de kosten per systeem redelijkerwijs moeten zijn toch.”
2.3.
Op 11 februari 2019 heeft [geïntimeerde] aan Ducati een mail gestuurd (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) waarin onder meer het volgende staat:
“Heb alles doorgesproken met [naam2] .
Het systeem wat we nu gaan maken zal het “2e prototype” worden met vaste lasbochten de
prijs van dit systeem zal niet meer worden als het huidige systeem wat ik eerder gemaakt
heb. (...)”
2.4.
Daarop heeft Ducati diezelfde dag als volgt geantwoord:
“(…)
Dank voor je reactie. Afname zeker 5 stuks en ik hoop dat dit gaat groeien naar 10 of meer.
We moeten er allebei wijzer van worden. Ontwikkeling kosten hebben zijn voor mij en reeds
voldaan. Ik hoop dat je wilt meedenken in interessant stuk prijs. (...)”
2.5.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 14 februari 2019 aan Ducati onder meer het volgende gemaild:
“(…)
Week van 8 april staat compleet ingepland voor de overige 3 systemen. .(..)
Wat er nu besteld is door [naam2]
4 systemen (excl zijn systeem die aangepast moet worden)
Kosten:
Bovenstaande bestelde Svstemen gaan per stuk 1600 euro ex btw kosten en heb ik een
motorfiets bij nodig. (...)”
2.6.
De reactie van Ducati bij mail van 20 februari 2019 luidt als volgt:
“De verwachtingen aan deze kant zijn/waren toch wel anders dan jij nu in de mail hebt
weergegeven. Lijkt me goed om dit F2F door te nemen. (...)”
2.7.
Op 27 februari 2019 heeft Ducati een mail gestuurd aan [geïntimeerde] met onder andere de volgende inhoud:
“(…)
Om vooral geen misverstanden meer te krijgen ;-) hier nog even de punten zoals we hebben
besproken vanmiddag
De bestelling van de volledige uitlaatsystemen zoals eerder geplaatst wordt gecancelled. (...)”

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd dat Ducati wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.616,00 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente, een bedrag van € 885,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en de nakosten.
[geïntimeerde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat Ducati de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk tussentijds heeft opgezegd en dat laatstgenoemde op grond van artikel 7:764 lid 2 BW gehouden is om voormeld bedrag te
betalen.
3.2.
De rechtbank heeft bij vonnis van 11 maart 2020 Ducati veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen de hoofdsom van € 6.492,68 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 28 maart 2019 tot aan de dag van volledige betaling, en een bedrag van € 846,56 aan buitengerechtelijke incassokosten, alsmede Ducati veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – geoordeeld dat (i) sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk (te weten het vervaardigen van 5 uitlaatsystemen) zonder een uitdrukkelijk overeengekomen prijs, (ii) als een redelijke prijs kan worden beschouwd de prijs van € 1.600,- per systeem, (iii) sprake is van besparingen als bedoeld in artikel 7:764 lid 2 BW aan de kant van [geïntimeerde] in de vorm van het aannemen van ander werk gedurende één werkweek, zodat die besparingen in mindering moeten worden gebracht op de prijs.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
4.1.
Ducati is onder aanvoering van 16 grieven in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Met de
grieven I tot en met Vbetoogt Ducati primair dat geen overeenkomst (van aanneming tot werk) tot stand is gekomen. In
grief VIvoert Ducati subsidiair aan dat tussen partijen een richtprijs van € 650 tot € 750,- is overeengekomen. De
grieven VII tot en met XIzien op het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de besparingen.
Grief XIIis gericht tegen de veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de
grieven XIII en XIVtegen de veroordeling tot betaling van de wettelijke handelsrente en de
grieven XV en XVItegen de veroordeling in de proceskosten.
4.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en incidenteel hoger beroep ingesteld. Daarin komt hij met één grief op tegen het oordeel van de rechtbank over de besparingen.
overeenkomst tot aanneming van werk?
4.3.
De grieven I t/m V lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Daarbij wordt het volgende vooropgesteld.
4.4.
Aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld (art. 7:750 lid 1 BW). Als de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald of als slechts een richtprijs is bepaald, is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd (art. 7:752 lid 1 BW).
Op grond van artikel 7:764 BW is de opdrachtgever te allen tijde bevoegd de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen en zal hij in geval van zulke opzegging de voor het gehele werk geldende prijs moeten betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van het reeds voltooide werk.
4.5.
Voor zover nog in geschil volgt uit de hiervoor onder 2.3-2.5 aangehaalde correspondentie van partijen in de periode van 11 tot en met 14 februari 2019 dat tussen hen overeenstemming bestond over de vervaardiging door [geïntimeerde] van “vijf systemen” in opdracht van Ducati, althans dat beide partijen die correspondentie redelijkerwijs zo hebben moeten begrijpen. Daarbij ging het om de vervaardiging van vijf custom made uitlaatsystemen voor Ducati racemotoren, en niet, zoals Ducati meent, slechts om het reserveren van een tijdvak. In die correspondentie wordt immers gesproken over “het definitieve systeem incl. lasmal”, het “tweede prototype met vaste lasbochten” en “afname zeker 5 stuks” en dat kan op niets anders zien dan op de vervaardiging van uitlaatsystemen. Ook het feit dat Ducati bij e-mail van 27 februari 2019 schrijft dat “de bestelling van de volledige uitlaatsystemen zoals eerder geplaatst wordt gecancelled” bevestigt dit. De door Ducati aan [geïntimeerde] gegeven opdracht kwalificeert het hof als een overeenkomst van aanneming van werk als bedoeld in art. 7:750 lid 1 BW. De grieven I t/m V falen.
richtprijs?
4.6.
Grief VI voert primair aan dat tussen partijen een richtprijs is afgesproken van tussen de € 650,- en € 750,- per systeem en dat op grond van het hiervoor aangehaalde lid 2 deze prijs met niet meer dan 10 % mag worden overschreden. Deze richtprijs is volgens Ducati afgesproken tijdens het gesprek van 16 november 2018, waarbij aanwezig waren de heer [geïntimeerde] , de heer [naam3] , [functie] van Ducati, en de heer [naam2] en naar die richtprijs is later meerdere malen mondeling verwezen, aldus Ducati.
4.7.
Het hof oordeelt als volgt.
Nu Ducati als opdrachtgever stelt dat een richtprijs tussen partijen is afgesproken en [geïntimeerde] dit gemotiveerd betwist, rust op Ducati de last de daartoe noodzakelijke feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. Het ligt dus allereerst op de weg van Ducati voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat er een afspraak tussen partijen gold dat de prijs van een systeem tussen 650 en 750 euro zou kosten.
4.8.
Ducati stelt dat deze afspraak is gemaakt in een gesprek dat plaatsvond op 16 november 2018 waartoe zij verwijst naar drie schriftelijke verklaringen, één van [naam3] en twee van [naam2] (productie 5 en 6 bij memorie van grieven en productie 28 bij de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep tevens akte uitlating en overlegging producties).
4.9.
Hiervoor is vastgesteld dat tussen partijen omstreeks 14 februari 2019 een overeenkomst van aanneming van werk voor de vervaardiging door [geïntimeerde] van vijf uitlaatsystemen is gesloten. Uit de correspondentie van partijen die betrekking heeft op deze medio februari 2019 gesloten aannemingsovereenkomst blijkt niet dat partijen toen een richtprijs hebben bepaald – Ducati stelt dat ook niet – en evenmin blijkt daaruit dat Ducati toen heeft gerefereerd aan het feit dat tussen partijen op 16 november 2018 een richtprijs zou zijn overeengekomen, hetgeen in dat geval in de rede zou hebben gelegen. Integendeel: in de e-mail van Ducati van 11 februari 2019 schrijft zij aan [geïntimeerde] nog “Ik hoop dat je wilt meedenken in interessant stukprijs”. In het licht van de gestelde in november 2018 afgesproken richtprijs is dat onbegrijpelijk. Het voorgaande brengt daarom mee, dat Ducati niet kon volstaan met een verwijzing naar de genoemde – en inhoudelijk door [geïntimeerde] betwiste – schriftelijke verklaringen die zien op de bespreking op 16 november 2018 en had het op haar weg gelegen uit te leggen hoe de stelling van een overeengekomen richtprijs zich verhoudt tot het feit dat daarvan bij de contractsluiting medio februari 2019 niet blijkt en daaraan toen ook niet is gerefereerd. Dat heeft zij ook tijdens de mondelinge behandeling van het hof niet gedaan. Evenmin zijn (voldoende) feiten aangevoerd waaruit kan volgen dat [geïntimeerde] bij de contractsluiting medio februari 2019 niettemin redelijkerwijs had moeten begrijpen dat een richtprijs van € 650 - € 750 tussen partijen gold. Uit het voorgaande volgt dat Ducati niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht.
redelijke prijs
4.10.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welke redelijke prijs Ducati aan [geïntimeerde] is verschuldigd. Op grond van artikel 7:752 lid 1 BW wordt bij de bepaling van de prijs rekening gehouden met “de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen”.
4.11.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat een redelijke prijs € 1.600,- per uitlaatsysteem is en voert daartoe aan dat dit een goede prijs is in verhouding tot de geleverde kwaliteit – het betreft custom made uitlaatsystemen - en dat deze prijs ook ligt binnen de gewekte verwachtingen. Het verweer van Ducati komt er kort gezegd op neer dat dit geen redelijke prijs is, gelet op het gegeven dat zij een andere leverancier heeft die de uitlaatsystemen voor rond de € 750,- maakt en deze laatste prijs ook altijd het uitgangspunt is geweest tussen partijen.
4.12.
Het hof oordeelt als volgt. Het aanbod van [geïntimeerde] om 5 uitlaatsystemen te gaan maken, welk aanbod Ducati heeft aanvaard, hield met betrekking tot de prijs in dat het niet meer zou kosten dan het reeds gemaakte prototype. Voor de uitvoering van dit prototype heeft [geïntimeerde] op 24 december 2018 aan Ducati een factuur verstuurd ten bedrage van
€ 1.832,75 (exclusief btw) (productie 3 inleidende dagvaarding), welke factuur Ducati heeft voldaan. De prijs die [geïntimeerde] vervolgens noemt in zijn mail van 14 februari 2019 is € 1.600,- per systeem. Deze prijs valt binnen de “gewekte verwachtingen ter zake de vermoedelijke prijs”, nu de prijs inderdaad niet meer is dan € 1.832,75 en er geen concrete omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan een andere prijs redelijk zou zijn. Het verweer van Ducati dat, kort gezegd, aangeknoopt moet worden bij een prijs van € 750,- omdat die prijs in het gesprek van 16 november 2018 is genoemd, faalt gelet op grond van wat het hof daarover hiervoor al heeft overwogen. Ook het verweer van Ducati dat € 750,- een redelijke prijs is, omdat zij nu een leverancier heeft die uitlaatsystemen voor die prijs maakt, acht het hof niet van betekenis voor de bepaling van een redelijke prijs voor deze overeenkomst. Los van de vraag naar de kwaliteit van die uitlaatsystemen – die door [geïntimeerde] op de zitting van het hof in twijfel werd getrokken en die het hof niet kan beoordelen – gaat het immers om het bepalen van een redelijke prijs voor de uitlaatsystemen op grond van de tussen déze twee partijen gesloten overeenkomst. Dat een derde een andere prijs hanteert, zegt daarover onvoldoende. Gelet op het voorgaande acht het hof een prijs van € 1.600,- redelijk.
Grief VI kan niet slagen.
besparingen?
4.13.
In de context van de grieven VII – XI in het principaal hoger beroep en de grief in het incidenteel hoger beroep komt het hof toe aan de vraag of sprake is van besparingen in de zin van artikel 7:764 lid 2 BW. Als uitgangspunt geldt dat de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de besparingen aan de zijde van [geïntimeerde] rusten op Ducati met dien verstande dat op [geïntimeerde] een mededelingsplicht rust (HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8728, NJ 2013/225, met verwijzing naar TM, Kamerstukken II 1992/93, 23095, 3, p.39).
4.14.
Ducati stelt in dat verband – kort gezegd – dat [geïntimeerde] (i) de materialen kan hergebruiken en (ii) het onaannemelijk is dat [geïntimeerde] in de “vrij gevallen” periode geen ander werk heeft kunnen verrichten, mede gelet op het bericht van [geïntimeerde] aan een (andere) potentiële opdrachtgever (op 9 maart 2019 en dus nádat de overeenkomst tussen partijen is opgezegd), waarin hij een klus afslaat omdat hij “bergen werk heeft”.
[geïntimeerde] brengt hier tegenin dat de lange levertijden op materialen met zich brengt dat een weggevallen opdracht niet met (soortgelijk) werk kan worden vervangen en dat het bericht van 9 maart 2019 zag op een omvangrijk project dat diende te worden uitgevoerd in reeds met andere opdrachten volgeboekte weken.
4.15.
Het hof is van oordeel dat Ducati, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , onvoldoende heeft gesteld om te kunnen vaststellen dat sprake is van het bestaan van besparingen in de vorm van arbeid aan de zijde van [geïntimeerde] na het wegvallen van de opdracht van Ducati. Het verweer van [geïntimeerde] dat hij in die weken geen (betaald) werk heeft kunnen verrichten vanwege de lange levertijden van materialen, pareert Ducati met de stelling dat dit onaannemelijk is. Dit is naar het oordeel van het hof onvoldoende. De besparingen in de vorm van het kunnen hergebruiken van materialen stelt het hof naar redelijkheid en billijkheid vast op een bedrag van € 500,-.
Het hof gaat uit van een bedrag aan besparingen van in totaal € 500,-, waarmee de grieven VII tot en met XI falen en de grief in het incidentele hoger beroep in zoverre slaagt.
buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd?
4.16.
Met grief XII betoogt Ducati dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die zijn verricht moeten worden aangemerkt als die ter instructie en voorbereiding van de zaak, wat door [geïntimeerde] wordt betwist.
Het hof is van oordeel dat uit de brieven van 28 maart 2019 (productie 8 bij de inleidende dagvaarding) kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. Het hof zal aansluiten bij de tarieven ingevolge de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag van € 891,16 toewijzen.
Grief XII slaagt niet.
wettelijke handelsrente?
4.17.
De grieven XIII en XIV voeren aan dat niet de wettelijke handelsrente is verschuldigd omdat de door Ducati te betalen redelijke prijs op grond van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst geen betrekking heeft op een handelstransactie en evenmin ziet op economische of beroepsmatige activiteiten van Ducati. Die opvatting is onjuist, omdat de onderhavige betalingsverplichting van Ducati als opdrachtgever uit hoofde van art. 7:752 BW in samenhang met 7:764 lid 2 BW voortvloeit uit aanneming van werk, zijnde een handelstransactie die onder de Europese Richtlijn betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties valt en daarmee onder het bereik van art. 6:119a BW. Ook de grieven XIII en XIV slagen niet.
proceskosten?
4.18.
De grieven XV en XVI slagen evenmin, nu Ducati als de overwegend in het ongelijk gestelde partij terecht in de proceskosten is veroordeeld.
slotsom
4.19.
De conclusie moet zijn dat het incidenteel hoger beroep in zoverre slaagt dat voor de besparingen van een bedrag van € 500,- wordt uitgegaan, en dat het principaal hoger beroep geen doelt treft. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover daarbij de besparingen aan de zijde van [geïntimeerde] voor het door de rechtbank bepaalde bedrag zijn meegenomen en het hof zal dat bedrag alsnog vaststellen op € 500,-. Het bestreden vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
4.20.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Ducati in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen (overeenkomstig het liquidatietarief) worden vastgesteld op:
- griffierecht € 332,00
- salaris advocaat € 1.671,00 (1,5 punten x tarief II € 1.114,00).
4.21.
Ducati heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten met nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.
Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 11 maart 2020 voor zover Ducati daarbij is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen de hoofdsom van € 6.492,68 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 28 maart 2019 tot aan de dag van volledige betaling, en, opnieuw rechtdoende,
veroordeelt Ducati tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 7.500,- inclusief BTW (te weten € 8.000,- minus de besparingen ter waarde van € 500,-), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 28 maart 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige,
veroordeelt Ducati in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 332,00 voor griffierecht en op € 1.671,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart de hiervoor genoemde veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, C.J.H.G. Bronzwaer en J.G.J. Rinkes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.