In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [belanghebbende] tegen de heffingsambtenaar van belastingcentrum Tribuut. De zaak betreft een geschil over de waardering van onroerende zaken op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.551.000 voor het belastingjaar 2020, wat door de Rechtbank Gelderland in eerste aanleg werd vernietigd en verlaagd. Belanghebbende had in beroep verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de Rechtbank had dit verzoek afgewezen.
In hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat de Rechtbank ten onrechte het verzoek om vergoeding van immateriële schade heeft afgewezen. Het Hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien de uitspraak van de Rechtbank meer dan twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is gedaan. Het Hof heeft de heffingsambtenaar niet gevolgd in de stelling dat er bijzondere omstandigheden waren die de afwijzing van de schadevergoeding rechtvaardigden. Het Hof heeft de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot betaling van € 500 aan immateriële schadevergoeding aan belanghebbende, evenals de proceskosten van € 418,50. De uitspraak van de Rechtbank is voor zover het de schadevergoeding betreft vernietigd, maar voor het overige bevestigd.