In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) voor de jaren 2019 en 2020. De belanghebbende, eigenaar van een geschakelde patiowoning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden, die respectievelijk € 455.000 en € 478.000 bedroegen. De heffingsambtenaar had deze waarden vastgesteld op basis van vergelijkingsobjecten en had het bezwaar van de belanghebbende tegen de beschikking en aanslag voor 2019 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat niet kon worden vastgesteld of de belanghebbende op de hoogte was gesteld van de beschikking en aanslag voor 2019. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van de belanghebbende voor het jaar 2019. Voor het jaar 2020 heeft het Hof geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de waardedruk als gevolg van betonrot en dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het hoger beroep voor 2020 werd ongegrond verklaard.