Uitspraak
bij de rechtbank: eiser,
[appellant],
[geïntimeerde],
1.De procedure bij de rechtbank
1 september 2021 en 16 maart 2022 die de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle (hierna: de rechtbank), heeft gewezen.
2.De procedure bij het hof
€ 36.334,54, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
2.4 Het hof stelt vast dat [appellant] daarmee zijn vordering heeft verminderd (bij de rechtbank vorderde hij € 36.549,90). Het hof zal beslissen op deze verminderde eis.
3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep
15 november 2022 door het IDV (het Informatiepunt Detentieverloop) schriftelijk van in kennis gesteld dat de gevangenisstraf van [geïntimeerde] op 8 januari 2023 zou eindigen in verband met een voorwaardelijke invrijheidsstelling. Los daarvan heeft zijn advocaat op
1 juli 2022 een kopie van de betekende dagvaarding naar de advocaat van [geïntimeerde] gestuurd en die advocaat heeft zich ook tijdig voor [geïntimeerde] in het hoger beroep gesteld. Als al sprake is van nietigheid van de appeldagvaarding, is [geïntimeerde] daardoor niet in zijn belangen geschaad, aldus [appellant] .
appeldagvaarding aan een gebrek dat de nietigheid van de appeldagvaarding meebrengt. Maar dat betekent nog niet dat niet tijdig, binnen de beroepstermijn, hoger beroep is ingesteld [1] . Indien sprake is van een dergelijk gebrek in de appeldagvaarding moet de rechter, indien de verweerder niet in het geding verschijnt, op grond van artikel 121 lid 3 Rv de nietigheid van het exploot uitspreken. Als de verweerder wel verschijnt en zich op de nietigheid van de dagvaarding beroept, dient de rechter dat beroep op grond van artikel 122 lid 1 Rv te verwerpen indien de verweerder door het gebrek niet onredelijk in zijn belangen is geschaad. De genoemde bepalingen zijn, omdat uit de wet niet anders voortvloeit, op grond van artikel 353 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing in hoger beroep [2] .
4.Waar gaat het in deze zaak om?4.1 [geïntimeerde] is vanwege oplichting van onder meer [appellant] veroordeeld tot een gevangenisstraf. In de strafzaak is hij door de strafkamer van dit hof veroordeeld tot betaling van € 6.352,40 aan schadevergoeding. Het hof heeft [appellant] voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. In deze procedure vordert [appellant] ruim € 36.000,- aan schadevergoeding, naast het al in de strafzaak toegewezen bedrag.4.2 De rechtbank heeft de vordering van [appellant] toegewezen tot ruim € 2.100,-. Voor het meerdere ontbreekt volgens de rechtbank het causaal verband tussen het handelen van [geïntimeerde] en de door [appellant] gevorderde schade.4.3 Het hof wijst ruim € 3.500,- toe, maar zal de meeste schadeposten afwijzen. Het hof zal deze beslissing hierna uitleggen door eerst de relevante feiten te vermelden en daarna de standpunten van partijen te bespreken.5. De vaststaande feiten5.1 Op 18 februari 2015 heeft [appellant] een overeenkomst ondertekend met
Artikel 20 Nadere afspraken
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
‘
Ik heb tijdens de strafzaak bekend dat de heer [appellant] door mijn toedoen opgelicht is voor een bedrag van € 6.300,00 en nog wat. Die oplichting heeft plaatsgevonden.’