ECLI:NL:GHARL:2023:1767

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
200.298.400/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep bij foutieve appeldagvaarding en herstel buiten appeltermijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de appellant, die hoger beroep had ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter. De appellant had op 20 juli 2021 een appeldagvaarding uitgebracht, maar deze was op een verkeerd adres betekend. Op 2 augustus 2021 heeft de appellant een herstelexploot betekend, waarin hij het eerdere gebrek herstelde. De Vereniging van Eigenaars (VvE) voerde aan dat zij door deze fouten in haar belangen was geschaad, maar het hof oordeelde dat de VvE niet onredelijk in haar belangen was geschaad, aangezien zij tijdig op de hoogte was gesteld van het hoger beroep en zich had kunnen verweren.

Het hof heeft vervolgens de inhoudelijke bezwaren van de VvE tegen het bestreden vonnis beoordeeld. De VvE vorderde betaling van achterstallige servicekosten, terwijl de appellant tegenvorderingen had ingesteld. De kantonrechter had de vordering van de VvE toegewezen, met uitzondering van de incassokosten, en de tegenvordering van de appellant afgewezen. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij de achterstallige bedragen had betaald en zijn verweer onvoldoende onderbouwd was. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van de VvE in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.298.400/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, 8671108
arrest van 28 februari 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna
[appellant]te noemen
vertegenwoordigd door mr. L. Barou
tegen
de vereniging Vereniging van eigenaars Complex Landstraat Noord-Brinklaan te Bussum,
die is gevestigd in Hilversum
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerder in reconventie
hierna
VvEte noemen
vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van Kooten.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep na tussenarrest

1.1
In het tussenarrest van 11 oktober 2022 is [appellant] in de gelegenheid gesteld bij akte de op 20 juli 2021 uitgebrachte appeldagvaarding in geding te brengen en te reageren op het beroep van de VvE op overschrijding van de appeltermijn.
1.2
[appellant] heeft vervolgens een akte genomen en de VvE heeft bij antwoordakte gereageerd. Daarna heeft [appellant] , ter completering van het al na memorie van antwoord overgelegde procesdossier, de aanvullende stukken overgelegd voor arrest en het hof heeft de datum voor arrest bepaald.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1
Uit de door [appellant] overgelegde appeldagvaarding blijkt dat hij op 20 juli 2021, binnen de appeltermijn, heeft gedagvaard “Vereniging van Eigenaars Complex Landstraat Nooord/ [adres4] te Bussum, in het vonnis genaamd Vereniging van Eigenaars Complex Landstraat Noord-Brinklaan te Bussum” om op 17 augustus 2021 bij het hof te verschijnen. De dagvaarding is uitgebracht op het adres [adres1] te [plaats1] .
2.2
Nadat de advocaat van [appellant] op 23 juli 2021 een kopie van de betekende dagvaarding per e-mail had toegezonden aan de gemachtigde die de VvE in de kantonprocedure bijstond, heeft [appellant] op 2 augustus 2021 onder handhaving van de zittingsdag een herstelexploot doen betekenen aan “Vereniging van Eigenaars ‘Complex Landstraat Noord – Brinklaan te Bussum” aan de [adres2] te [plaats1] . Daarin is vermeld dat het eerdere exploot abusievelijk op een onjuist adres is betekend en dat dit gebrek wordt hersteld.
2.3
In haar antwoordakte voert de VvE nog aan dat bij het herstelexploot niet de op
20 juli 2021 betekende dagvaarding is gevoegd, zodat zij de gang van zaken niet op juistheid kon controleren. Verder wijst zij erop dat [appellant] in het herstelexploot haar naam heeft verbeterd zonder daarvan melding te maken.
2.4
Het hof constateert dat binnen de beroepstermijn hoger beroep is ingesteld hoewel de uitgebrachte dagvaarding de VvE niet (tijdig) heeft bereikt [1] ; de appeldagvaarding van
20 juli 2021 is niet ingetrokken maar gebreken zijn hersteld en vervolgens is de VvE in hoger beroep verschenen.
Een partij heeft er in beginsel belang bij dat hij ervan mag uitgaan dat geen hoger beroep is ingesteld als hij niet tijdig en op rechtsgeldige wijze in hoger beroep is betrokken. Maar dat belang weegt onvoldoende zwaar wanneer de verweerder in hoger beroep verschijnt en (voor het overige) niet onredelijk in zijn belangen is geschaad [2] . Dat daarvan wél sprake is, heeft de VvE niet gesteld en het is ook niet aannemelijk, omdat binnen tien dagen, voor de eerder aangezegde roldatum (zie artikel 120 Rv), een herstelexploot is uitgebracht en haar advocaat zich vervolgens ook op de aangezegde roldatum voor haar heeft kunnen stellen. De VvE heeft dan ook maar korte tijd kunnen denken dat [appellant] geen hoger beroep had ingesteld.
Niet alleen fouten in het adres van de verweerder, maar ook een fout in de naam van de verweerder in het appelexploot kan hersteld worden als het om een kenbare vergissing gaat en de verweerder door die vergissing niet onredelijk wordt benadeeld [3] . De vergissing was kenbaar omdat in de onder 2.1 weergegeven naam ook wordt verwezen naar de juiste naam van de VvE. Zij heeft niet aangevoerd dat zij door deze gebreken in de appeldagvaarding onredelijk in haar belangen is geschaad.
2.5
Het hof zal daarom het geschil in hoger beroep inhoudelijk behandelen.

3.De beoordeling van de bezwaren tegen het bestreden vonnis

waar deze zaak over gaat
3.1
De VvE maakt aanspraak op betaling van achterstallige maandelijkse bijdragen voor servicekosten. Die kosten hebben betrekking op de woning van [appellant] en zijn berekend tot en met juli 2020. De bijdragen laat hij ondanks een incassobrief onbetaald.
3.2
De tegenvordering van [appellant] houdt in dat de beheerder van de VvE het recht wordt ontnomen hem nog met extra kosten lastig te vallen en dat die beheerder wordt verplicht hem informatie over kosten en betalingen en de balans te verstrekken, twee keer per jaar een ledenvergadering te beleggen en de tenaamstelling van de bankrekening van de VvE aan te passen.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering van de VvE (‘in conventie’) toegewezen, met uitzondering van de incassokosten. De tegenvordering van [appellant] is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten van beide procedures.
de omvang van het hoger beroep
3.4
[appellant] procedeert onduidelijk. In zijn appeldagvaarding vordert hij dat het vonnis in conventie wordt vernietigd en de vordering van VvE alsnog wordt afgewezen, met veroordeling van de VvE in de proceskosten in beide instanties. De conclusie van de memorie van grieven volstaat met verwijzing naar die dagvaarding in hoger beroep. Toch stelt [appellant] onder punt 8 van zijn memorie dat hij een volledige heroverweging wil en gaan zijn bezwaren (‘grieven’) II, IV en V over de tegenvordering. Uit het feit dat de VvE inhoudelijk op die grieven ingaat, begrijpt het hof dat de VvE ervan uitgaat dat de omvang van het hoger beroep niet is beperkt tot het geschil in conventie.
Het hof zal dat dan ook maar doen.
de beslissing van het hof en de uitleg ervan
3.5
Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bekrachtigen. Dat wordt hierna uitgelegd, nadat eerst kort de feiten worden vermeld.
de feiten
3.6
[appellant] is eigenaar van een appartementsrecht aan het adres [adres3] in
[woonplaats1] . Voor de woning is hij aan de VvE maandelijks een servicebijdrage verschuldigd.
Daarnaast maakte [appellant] gebruik van een parkeerplaats in de parkeergarage aan de [adres4] te [woonplaats1] waarvoor hij bijdragen moest betalen aan, wat hij noemt, de VvE Parkeren.
3.7
Op 28 februari 2018 is aan [appellant] een aanmaning gestuurd door Syncasso met dossiernummer 221802613 (hierna: dossier 13). Daarin staat dat in de zaak van de VvE ondanks eerdere aanmaning nog steeds € 726,15 open staat en als [appellant] dat bedrag niet voor 25 februari 2018 betaalt, dan komen er proceskosten bij.
Syncasso heeft [appellant] daarna laten weten dat er twee dossiers zijn: naast dossier 13 voor de woning ook dossier 221702368 (hierna: dossier 68) voor de parkeerplaats. Zij heeft het bedrag van € 726,15 ontvangen onder vermelding van dossiernummer 68 en het bedrag op dat dossier afgeboekt. Maar gelet op het bedrag vermoedt Syncasso dat de betaling bedoeld was voor dossier 13. Zij verzoekt [appellant] schriftelijk aan te geven of de betaling bedoeld was voor de woning, en zo ja of hij ermee akkoord gaat dat de betaling wordt overgezet naar het juiste dossier.
[appellant] heeft nóg een bericht van Syncasso aan hem overgelegd met dezelfde strekking.
3.8
Op het overzicht van facturen van de VvE vanaf 4 maart 2017 tot en met 31 mei 2020 en de daarop ontvangen betalingen komt de betaling van € 726,15 niet voor.
de schuld van [appellant] aan de VvE
3.9
De kantonrechter heeft overwogen dat de VvE haar vordering heeft onderbouwd met de hiervoor bedoelde specificatie en dat op [appellant] de bewijslast rust dat hij de achterstand, inclusief de sindsdien opeisbaar geworden bijdragen voor juni en juli 2020, betaald heeft. Daarin is hij niet geslaagd, aldus de kantonrechter.
3.1
In hoger beroep voert [appellant] aan dat hij erop mocht vertrouwen dat het bedrag van € 726,15 in mindering zou worden gebracht op dossier 13 en dat de kantonrechter ten onrechte de bewijslast omdraait.
3.11
Het hof gaat hier niet in mee. Als het verweer tegen een voldoende onderbouwde vordering inhoudt dat wél betaald is, dan rust de bewijslast van de betaling op degene die dat (bevrijdende) verweer voert. [appellant] heeft niet gesteld en onderbouwd dat hij, in reactie op de vraag van Syncasso in de laatste twee zinnen van 3.7, de verlangde bevestiging heeft verstrekt. Die bevestiging was nodig, omdat Syncasso op grond van de wet verplicht was de betaling af te boeken op het door [appellant] opgegeven dossiernummer, zie artikel 6:43 lid 1 BW. En ook heeft [appellant] niet aangetoond dat hij aan de VvE méér heeft betaald dan op de specificatie is vermeld. Zijn uitdraai van afschrijvingen, productie 5 bij zijn antwoord in de kantonprocedure, is niet voorzien van informatie waaruit blijkt op welke termijn de betalingen betrekking hebben. En voor zover de afschrijvingen zien op betalingen aan de VvE, wordt in dat lijstje geen melding gemaakt van terugboekingen die wél blijken uit informatie van de VvE, productie 3 bij de conclusie van repliek van de VvE in de kantonprocedure.
3.12
Verder voert [appellant] aan dat de kosten voor water in het in rekening gebrachte maandbedrag sinds 2017 te hoog zijn. De VvE gaat voor zijn geschatte verbruik ten onrechte uit van een meerpersoonshuishouden, vindt [appellant] . Hij schort zijn betaling op totdat de VvE zijn verbruik over voorgaande jaren heeft herberekend. En anders dan de VvE stelt, heeft hij wél meterstanden doorgegeven in 2019 en 2021.
3.13
[appellant] heeft niet onderbouwd dat hij zich op een opschortingsrecht voor de maandelijkse bijdrage mag beroepen. Uit de mail van mr. Van Kooten aan mr. Barou van
8 november 2021 blijkt dat het voorschot voor waterverbruik minder dan een-derde deel uitmaakt van de maandelijkse servicekosten. Alleen al daarom komt [appellant] geen algeheel opschortingsrecht toe.
3.14
Voor wat de kwestie van het waterverbruik betreft, dient [appellant] ermee rekening tet houden dat een voorschot achteraf bezien te hoog of te laag kan zijn. Dat kan pas achteraf worden vastgesteld als het totale verbruik (met opslag voor eventueel vast recht en belastingen) bekend is en de omslag kan worden berekend op basis van het werkelijke individuele verbruik. [appellant] heeft niet aangetoond dat hij vóór 2 augustus 2019 zijn individuele verbruik heeft doorgegeven, zodat daarmee rekening kon worden gehouden bij de eindafrekening over voorgaande jaren. Overigens is niet gebleken dat het aan [appellant] in rekening gebrachte geschatte verbruik exorbitant is.
3.15
Het hof gaat er daarom van uit dat de VvE terecht aanspraak maakt op het door haar gevorderde en door de kantonrechter toegewezen bedrag. [4]
beroep op ongeldige besluiten van de VvE gaat niet op
3.16
[appellant] vindt dat de benoeming van de administrateur van de VvE niet correct is verlopen en dat de kantonrechter in zijn stellingen had moeten lezen dat hij vernietiging of nietigverklaring van het benoemingsbesluit uit 2018 vorderde.
3.17
Dit standpunt leidt niet tot een andere beslissing over de toewijsbaarheid van de vordering van de VvE. En het standpunt van [appellant] over hoe zijn stellingen gelezen hadden moeten worden, leidt er ook niet toe dat de kantonrechter een besluit van de VvE had kunnen vernietigen. Daarvoor is, zoals de VvE terecht opmerkt, in artikel 5:130 BW een andere procedure voorgeschreven met een hele korte termijn waarbinnen een verzoek tot vernietiging kan worden gedaan. Die termijn van minder dan een maand na de dag waarop de verzoeker van het besluit kennis heeft kunnen nemen, was al ruimschoots voorbij op het moment dat [appellant] op 23 september 2020 zijn tegenvordering indiende. [5]
de (overige) tegenvorderingen zijn terecht afgewezen
3.18
De kantonrechter heeft de onder 3.2 bedoelde tegenvordering afgewezen omdat die is gericht tegen de administrateur en niet tegen de VvE. Dat is terecht, want de administrateur is geen partij in dit geschil. Wat [appellant] hierover in hoger beroep opmerkt, maakt dat niet anders. [6]
3.19
In zijn vonnis heeft de kantonrechter ten overvloede aan [appellant] uitgelegd dat en waarom de vordering eveneens zou zijn afgewezen wanneer [appellant] die vordering tegen de VvE had gericht. Wat [appellant] daarover schrijft in de toelichting op zijn laatste grief leidt niet tot een ander oordeel. [7]
de conclusie
3.2
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Die kosten zijn aan de kant van de VvE € 772 voor griffierecht en € 1.672 voor salaris van de advocaat volgens liquidatietarief (2 punten, tarief I à € 836 per punt in hoger beroep).Voor de akte kent het hof geen salaris toe. Onder de kosten vallen ook de nakosten en de wettelijke rente daarover, zonder dat het hof deze kosten in het dictum hoeft te specificeren gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
3.21
De proceskostenveroordeling kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 21 april 2021;
4.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van de VvE in hoger beroep:
€ 772 aan griffierecht
€ 1.672 aan salaris van de advocaat van de VvE, te vermeerderen met nakosten [8] ;
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en J. Smit, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
28 februari 2023.

Voetnoten

1.HR 29 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1357, NJ 1995/269.
2.HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2499.
3.HR 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2009, r.o. 3.2 en 3.3.
4.De grieven I en III van [appellant] falen.
5.Grief II gaat niet op.
6.Grief IV faalt.
7.Ook grief V mist doel.
8.Zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.