In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkstelling van een bestuurder voor onbetaalde belastingschulden van de vennootschap waarvoor hij als bestuurder fungeerde. De belanghebbende was aansprakelijk gesteld door de Ontvanger van de Belastingdienst op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990, omdat er geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht zou zijn gedaan. De belanghebbende had in 2015 een melding betalingsonmacht gedaan, maar de Ontvanger had deze als niet rechtsgeldig aangemerkt. De Rechtbank Gelderland had in eerste aanleg geoordeeld dat de aansprakelijkstelling terecht was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat het niet tijdig melden van betalingsonmacht niet aan hem te wijten was.
Het Hof heeft echter geoordeeld dat de melding betalingsonmacht op 8 juni 2015 tijdig was gedaan en dat de Ontvanger op de hoogte was van de betalingsproblemen van de vennootschap. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aansprakelijk kon worden gesteld, omdat de Ontvanger niet aannemelijk had gemaakt dat het niet betalen van de belastingschulden het gevolg was van aan de belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de beschikking van de Ontvanger, en veroordeelde de Ontvanger tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende.
De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige en correcte melding van betalingsonmacht door een vennootschap en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting voor de bestuurders. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een melding heeft gedaan, en dat de omstandigheden die hebben geleid tot de betalingsproblemen niet aan hem te wijten zijn.