ECLI:NL:GHARL:2023:3446

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
22/00105
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering door schadeverleden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) was verminderd. De belanghebbende had op 24 januari 2020 een naheffingsaanslag van € 1.319 ontvangen, welke door de Inspecteur op 26 juni 2020 was verminderd naar € 1.175. De rechtbank heeft vervolgens de naheffingsaanslag verder verminderd tot € 955, wat de Inspecteur in hoger beroep aanvecht. De zaak draait om de vraag of de rechtbank terecht een waardevermindering heeft toegepast vanwege het schadeverleden van de auto, een Audi A3 Limousine. De Inspecteur betwist deze vermindering en stelt dat de rechtbank deze ten onrechte heeft toegepast. Het Hof heeft vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank pas op 22 december 2021 aan de Inspecteur is bekendgemaakt, waardoor het hoger beroep ontvankelijk is. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde schade en dat de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Het hoger beroep van de Inspecteur wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/00105
uitspraakdatum: 25 april 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team Auto BPM(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 september 2021, nummer ARN 20/3783, in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 24 januari 2020 een naheffingsaanslag in de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) naar een bedrag van € 1.319 opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 juni 2020 het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd naar € 1.175.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 955.
1.4.
De Inspecteur heeft een hoger beroepschrift ingediend. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De Inspecteur heeft op verzoek van het Hof inlichtingen verschaft omtrent de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023. Namens belanghebbende is verschenen en gehoord [naam1] , en namens de Inspecteur [naam2] en [naam3] . De onderhavige zaak is met instemming van partijen gezamenlijk behandeld met de zaken met nummers 21/01494, 21/01495, 21/01570, 21/01583, 21/01614 en 21/01647. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 7 oktober aangifte BPM gedaan voor een gebruikte Audi A3 Limousine – 1.6 TDI Sport (hierna: de auto) met inachtneming van een vermindering (afschrijving) die is bepaald aan de hand een taxatierapport.
2.2.
Belanghebbende heeft de waarde van de auto laten vaststellen door [naam4] , taxateur van [naam5] . De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is aan de hand van een koerslijst van Xray vastgesteld op € 18.182. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 15.668 (100% van de geconstateerde schade) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto (onder meer schade aan voor- en achterportier bestuurderszijde). De te betalen BPM is berekend op € 442. De datum van de opname van de taxatie is 28 augustus 2019. Het taxatierapport is gedagtekend 30 september 2019.
2.3.
Na datum opname, maar vóór datum keuring door de RDW, heeft belanghebbende herstelwerkzaamheden verricht om te voorkomen dat de auto een zogenoemde Wachten op Keuren-status (WOK-status) zou krijgen.
2.4.
De auto is op 27 september 2019 gekeurd door de RDW. Bij deze keuring is de schade zoals opgenomen in het onder 2.2. genoemde taxatierapport niet aangetroffen. Tot het dossier behoren foto’s van de auto ten tijde van de keuring door de RDW. Op deze foto’s is (onder meer) te zien dat de koplamp links, buitenspiegel bestuurderszijde en achterbumper op dat moment in gemonteerde staat – en zonder op de foto’s zichtbare schade – aanwezig waren.
2.5.
Belanghebbende heeft de auto op 10 oktober 2019 getoond aan de taxateur van de DRZ. De taxateur van de DRZ heeft een taxatierapport opgemaakt. Hij heeft de historische nieuwprijs van de auto op basis van het VWE SilverDAT/VIN informatiesysteem op € 44.843 bepaald en de handelsinkoopwaarde op basis van de laagste waarde vermeld in koerslijsten (in dit geval: Xray (Marge)) vastgesteld op € 17.388. Hij heeft een vermindering van € 6.371 (77% van de gecalculeerde schade van € 8.283) in verband met schade toegepast. De handelsinkoopwaarde van de auto heeft hij daarmee vastgesteld op € 12.017. Ten tijde van de schouw door DRZ ontbraken (onder meer) koplamp links, buitenspiegel bestuurderszijde en de achterbumper.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Rechtbank de naheffingsaanslag terecht heeft verminderd met een waardevermindering in verband met het schadeverleden van de auto. De Inspecteur voert aan dat de Rechtbank deze vermindering ten onrechte heeft toegepast. Belanghebbende heeft het tegengestelde standpunt ingenomen.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
De Inspecteur heeft aangevoerd dat hij in november 2021 voor het eerst heeft vernomen dat de Rechtbank uitspraak had gedaan, nadat de gemachtigde hem daarop in een andere procedure had gewezen. Op verzoek van de Inspecteur heeft de Rechtbank op 22 december 2021 een afschrift (grosse) van de uitspraak aan hem toegestuurd. Daarin staat dat een afschrift van de uitspraak op 28 september 2021 aan partijen is verzonden. De Inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 10 januari 2022 (op 11 januari 2022 ontvangen door het Hof) pro forma hoger beroep ingesteld.
4.2.
Het Hof stelt vast dat de stukken van het geding geen uitsluitsel bieden over het antwoord op de vraag of de onderhavige uitspraak van de Rechtbank op 28 september 2021 daadwerkelijk per aangetekende post aan de Inspecteur is toegestuurd, zodat daarmee de juiste bekendmaking op die datum (overeenkomstig artikel 8:79, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht) niet is komen vast te staan. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat (een afschrift van) de uitspraak pas op 22 december 2021 aan de Inspecteur is toegezonden en daarmee bekendgemaakt. Hieruit volgt dat de termijn van zes weken voor het instellen van hoger beroep eerst op 23 december 2021 is aangevangen, zodat het hogerberoepschrift tijdig is ingediend (vgl. HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4808, r.o. 3.4). Het hoger beroep is dus ontvankelijk.
De naheffingsaanslag
4.3.
In geschil is of bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto rekening gehouden dient te worden met een correctie vanwege de omstandigheid dat sprake is van een “ex-schade” auto. De Rechtbank heeft wegens het schadeverleden in goede justitie een vermindering van € 1.500 toegepast en de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 9.517.
4.4.
Bij een personenauto met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een voertuig dat ten gevolge van een beschadiging niet langer deugdelijk van bouw en inrichting is (schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel u (https://new.navigator.nl/openCitation/idac3d903aa11cb48e66af651b8e215f77), van de Wegenverkeerswet 1994), wordt de afschrijving op een bij aangifte gedaan verzoek vastgesteld op de som van de catalogusprijs en de historische Bpm, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport (artikel 10, lid 8 (https://new.navigator.nl/openCitation/id9ca5544b7d28a08ae0481837d398ee54), Wet Bpm). Het ligt op de weg van belanghebbende om feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de handelsinkoopwaarde tot gevolg hebben (HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318 en HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63).
4.5.
Ter onderbouwing van de gestelde schade verwijst belanghebbende naar het door hem ingebrachte taxatierapport. Ter zake van dit rapport heeft gemachtigde ter zitting van het Hof verklaard dat in het rapport schades zijn vermeld die na de opname van de taxatie, maar voorafgaand aan de keuring bij de RDW en voorafgaand aan het doen van aangifte, zijn hersteld. Daarmee staat vast dat belanghebbende met dit taxatierapport een onjuiste schadecalculatie en onjuist beeldmateriaal aan de Inspecteur heeft verstrekt, zodat dit taxatierapport niet voldoet aan de voorwaarden opgenomen in bijlage I behorende bij artikel 8, lid 4, letter b, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Uitvoeringsregeling BPM). Bovendien tracht belanghebbende met dit taxatierapport bewijs aan het Hof te leveren om haar stellingen omtrent de waarde van de auto ten tijde van het doen van aangifte te onderbouwen. Belanghebbende heeft hiermee gedreigd het Hof op het verkeerde been te zetten, hetgeen een schending is van de fundamentele beginselen van het procesrecht. Het Hof acht dan ook – met overeenkomstige toepassing van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – terzijdelegging van dit bewijsmiddel gerechtvaardigd. (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 4 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2840, r.o. 4.3)
4.6.
Nu het Hof voor de beoordeling van dit geschil geen acht slaat op het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport, heeft belanghebbende de door haar gestelde schade, alsmede de waardevermindering wegens het schadeverleden geenszins aannemelijk gemaakt, nu daarvoor overigens geen bewijs is bijgebracht.
4.7.
Verder heeft gemachtigde ter zitting desgevraagd verklaard dat belanghebbende de auto niet zes werkdagen na de aangifte in de staat heeft gehouden waarin de auto was ten tijde van het doen van de aangifte BPM. Dat is in strijd met de voorwaarde van artikel 8, lid 8 Uitvoeringsregeling BPM. Uit de feiten komt naar voren dat – na de keuring door de RDW - onderdelen van de auto zijn gedemonteerd (zie 2.4 en 2.5.). Ten tijde van de taxatie door DRZ verkeerde de auto dus in een andere staat dan waarin deze zich op het tijdstip van het doen van de aangifte bevond, zodat ook aan het ter zake daarvan opgemaakte rapport, waarin rekening is gehouden met een forse waardevermindering als gevolg van schade, voor deze procedure geen betekenis toekomt. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak, De voorzitter,
te ondertekenen.
(G.J. van de Lagemaat) (T.H.J. Verhagen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 26 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.