ECLI:NL:GHARL:2023:7768

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
200.314.771/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in persoonsgegevens van minderjarige kinderen in jeugdzorgcontext met betrekking tot AVG en Jeugdwet

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 september 2023, gaat het om een geschil tussen een ouder, aangeduid als [appellante], en de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R) over het recht op inzage in persoonsgegevens van haar minderjarige dochter, [de minderjarige1]. De ouder heeft meerdere verzoeken ingediend op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Jeugdwet, waarbij zij inzage eiste in documenten die door LJ&R zijn vastgelegd in het kader van de hulpverlening aan haar kinderen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het verzoek van [appellante] afgewezen, waarop zij in hoger beroep ging.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] recht heeft op inzage in bepaalde persoonsgegevens, maar dat dit recht niet onbeperkt is. Het hof heeft de reikwijdte van het inzagerecht beoordeeld en geconcludeerd dat LJ&R verplicht is om inzage te verlenen in memo's en werkaantekeningen, mits dit geen inbreuk maakt op de rechten en vrijheden van anderen. Het hof heeft ook geoordeeld dat het verzoek om inzage in het dossier van DJGB, de eerdere jeugdzorginstelling, toewijsbaar is, omdat LJ&R als verwerkingsverantwoordelijke moet voldoen aan de inzageverzoeken van [appellante].

De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en verplicht LJ&R om binnen zes weken de gevraagde documenten aan [appellante] te verstrekken. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het hof benadrukt het belang van het recht op inzage in persoonsgegevens in het kader van de AVG en de Jeugdwet, en de noodzaak om de privacy van betrokkenen te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.314.771/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad: C/16/5531521 / HL RK 21-76)
beschikking van 18 september 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende in [woonplaats1] ,
appellante,
hierna:
[appellante],
gemachtigde: W.E. van Bentem,
tegen:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd in Almere,
verweerster,
hierna:
LJ&R,
advocaat: mr. W.H. van Wijk,
en
[belanghebbende],
wonende in [woonplaats2] ,
belanghebbende,
hierna:
[belanghebbende],
advocaat: mr. C.J. Liefting, die zich heeft onttrokken.

1.1. De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank) van 4 mei 2022, hersteld op 18 mei 2022.

2.2. De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van 4 augustus 2022 (met één bijlage);
- de rectificatie van het beroepschrift;
- het verweerschrift van LJ&R (met bijlagen);
- de brief van mr. C. Liefting van 14 oktober 2022;
- de brief van mr. C. Liefting van 6 februari 2023.
2.2
Vervolgens heeft op 6 september 2023 de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de processtukken.
2.3
Het beroep van [appellante] heeft de strekking dat het hof de beschikking van de rechtbank vernietigt en haar verzoek alsnog toewijst, met veroordeling van LJ&R in de kosten van de procedure bij de rechtbank en het hof.

3.3. Waar gaat het in deze zaak om?

3.1
[appellante] en [belanghebbende] zijn de ouders van de minderjarige kinderen [de minderjarige1] (geboren [in] 2007) en [de minderjarige2] (geboren [in] 2009). Hun affectieve relatie is verbroken. Zij hebben diverse procedures tegen elkaar gevoerd over het gezag over en de omgang met de kinderen. De kinderen zijn op 15 november 2016 onder toezicht gesteld. LJ&R heeft vanaf 1 december 2018 de ondertoezichtstelling (hierna: OTS) uitgevoerd en heeft van 6 december 2019 tot 29 mei 2020 de tijdelijke voogdij gehad over de kinderen. [appellante] heeft met ingang van die datum het gezag gekregen over [de minderjarige1] , [belanghebbende] over [de minderjarige2] . Bij de maatregelen betreffende [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is eerst de vestiging Alkmaar van LJ&R betrokken geweest. Vanaf 25 september 2019 is de uitvoering overgedragen aan LJ&R Utrecht.
3.2
[appellante] heeft diverse verzoeken om inzage op grond van de Algemene Verordening Gegevensverwerking (AVG) en/of de Jeugdwet ingediend bij LJ&R. Op
13 augustus 2021 heeft zij opnieuw een inzageverzoek (het vijfde) gedaan. LJ&R heeft dat verzoek op 12 november 2021 gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen.
3.3
[appellante] heeft de rechtbank daarop verzocht LJ&R te veroordelen alsnog (herhaald) inzage te verlenen in en afschrift te verstrekken van - kort gezegd - de dossiers die door LJ&R ten aanzien van [de minderjarige1] in het kader van de uitgevoerde kinderbeschermings-maatregelen zijn aangelegd.
3.4
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Het hof komt tot een ander oordeel en wijst het verzoek deels toe. Dat oordeel wordt hierna uitgelegd.

4.4. De beoordeling van het beroep

De reikwijdte van het geschil in hoger beroep4.1 [appellante] wil inzage in de persoonsgegevens van haar en [de minderjarige1] , die zijn vastgelegd in (digitale) documenten die LJ&R onder zich heeft. De rechtbank heeft 16 categorieën documenten onderscheiden en besproken. Tegen die onderscheiding hebben partijen geen bezwaar gemaakt en ook het hof zal daarvan uitgaan.
4.2
In haar beslissing heeft de rechtbank het verzoek om inzage betreffende alle categorieën afgewezen. In haar bezwaren (grieven) tegen de beslissing van de rechtbank sluit [appellante] aan bij de verschillende categorieën. Vijf van de zeven genummerde grieven betreffen een afzonderlijke categorie of enkele samenhangende categorieën. [appellante] stelt in deze grieven niet alle categorieën aan de orde. Het hof dient dan ook uit te gaan van de juistheid van de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van inzage in de persoonsgegevens die zijn vastgelegd in de categorieën die niet in een grief aan de orde worden gesteld.
4.3
Het hof merkt op dat [appellante] de genummerde grieven in haar beroepschrift vooraf laat gaan door een aantal algemene opmerkingen, waarin zij kritiek formuleert op de beslissing van de rechtbank. Het hof zal bij de bespreking van de grieven rekening houden met wat [appellante] in die algemene opmerkingen naar voren heeft gebracht. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat dit ook de bedoeling van de algemene opmerkingen was. Het hof leest in de algemene opmerkingen geen aparte grief die betrekking heeft op een beslissing van de rechtbank betreffende een van de niet door de genummerde grieven besproken categorieën.
Jeugdwet en AVG
4.4
[appellante] heeft haar verzoeken zowel op de Jeugdwet als op de AVG gebaseerd. Het hof zal het verzoek dan ook op beide grondslagen beoordelen, met dien verstande dat wanneer het al op basis van de AVG toewijsbaar is een afzonderlijke beoordeling op basis van de Jeugdwet achterwege kan blijven.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid4.5 LJ&R heeft zowel bij de rechtbank als bij het hof aangevoerd dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. Zij voert aan dat het verzoek van [appellante] bij de rechtbank afwijkt van het inzageverzoek van 13 augustus 2021. Bij de rechtbank heeft [appellante] meer gevraagd dan zij in het inzageverzoek van 13 augustus 2021 heeft gedaan.
4.6
[appellante] heeft in het inzageverzoek van 13 augustus 2021 verzocht om op grond van artikel 7.3.11 Jeugdwet in digitale vorm een eensluidende kopie te verstrekken van het gehele dossier van [de minderjarige1] en om op grond van artikel 15 AVG een kopie te verstrekken van “
alle mij en mijn dochter betreffende persoonsgegevens (…) voor zover het gaat om gegevens die niet in het dossier van mijn dochter is opgenomen.” Aan het slot van het verzoek is uiteengezet dat onder het dossier in ieder geval 16 categorieën stukken vallen (de categorieën die ook door de rechtbank zijn gehanteerd).
In het inzageverzoek heeft [appellante] verder geschreven:

Voor wat betreft de praktische uitvoering van het verzoek merk ik op dat niet in kopie verstrekt hoeft te worden wat al eerder (aantoonbaar) is verstrekt. Evenmin maak ik aanspraak op verstrekking van gegevens die zijn opgenomen in processtukken van procedures waarbij u of uw voorganger als gecertificeerde instelling als belanghebbende betrokken zijn geweest en gegevens die ik u zelf heb verstrekt.”
4.7
In het bij de rechtbank ingediende verzoekschrift heeft [appellante] de rechtbank verzocht om LJ&R te veroordelen tot het verstrekken in gangbare digitale vorm van:
a. een eensluidende kopie van de door LJ&R in het kader van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen ten aanzien van [de minderjarige1] aangehouden dossiers;
b. een kopie van alle op haar en [de minderjarige1] betrekking hebbende persoonsgegevens die niet zijn opgenomen in het dossier als bedoeld in artikel 7.3.8 lid 1 Jeugdwet, waaronder begrepen alle gegevens die voorkomen in digitale berichten, waaronder e-mails, sms-berichten en whatsapp-berichten.
Ook heeft [appellante] de rechtbank verzocht om LJ&R te veroordelen mededeling te doen van de herkomst (c) en de ontvangers (d) van persoonsgegevens betreffende haar en [de minderjarige1] , voor zover die gegevens al niet blijken uit de al door LJ&R te verstrekken gegevens.
4.8
Het hof stelt vast dat het verzoekschrift geen betrekking heeft op meer of andere persoonsgegevens dan het inzageverzoek. In dit verband wijst het hof erop dat de 16 categorieën terugkeren in het verzoekschrift (onder B.16). Het verschil tussen het verzoekschrift en het inzageverzoek is erin gelegen dat de aan het slot van rechtsoverweging 4.6 aangehaalde beperking, over het niet opnieuw verstrekken van al verstrekte kopieën, bewust (blijkt uit B.14) is weggevallen. Dat betekent naar het oordeel van het hof niet dat het bij de rechtbank ingediende verzoekschrift een ander verzoek betreft dan het inzageverzoek van 13 augustus 2021. Het gaat om dezelfde gegevens bij dezelfde verwerkingsverantwoordelijke. Daarmee is voldaan aan de entree-eis van artikel 35 UAVG. Dat de gevraagde wijze van verstrekking van een deel van de gegevens verschilt, doet daaraan niet af. In dit verband overweegt het hof dat LJ&R niet wordt benadeeld door deze wijziging; gesteld noch gebleken is dat zij wel aan het inzageverzoek zou hebben voldaan indien [appellante] om een kopie van alle persoonsgegevens zou hebben gevraagd. In dat licht bezien zou de door LJ&R bepleite zeer strikte uitleg van artikel 35 UAVG ertoe leiden dat [appellante] vanwege een formaliteit, waarvan de niet-naleving LJ&R niet heeft geschaad, een nieuw inzageverzoek en een nieuwe procedure zou moeten starten. Die consequentie staat op gespannen voet met in artikel 79 AVG vastgelegde recht van de betrokkene op een doeltreffende voorziening in rechte ter handhaving van (onder meer) haar inzagerecht.
Misbruik van recht
4.9
LJ&R heeft zich ook op misbruik van recht beroepen. Volgens haar gaat het [appellante] niet om het belang dat de AVG beoogt te beschermen, kort gezegd het privacybelang, maar maakt zij gebruik van haar inzagerecht om informatie te vergaren die zij kan gebruiken in (tuchtrechtelijke) procedures tegen LJ&R of haar medewerkers of in procedures tegen [belanghebbende] . Daarvoor is het inzagerecht niet bedoeld.
4.1
Het hof volgt LJ&R niet in dit betoog. Artikel 15 AVG vereist een dergelijk belang niet. Het hof wijst in dit verband op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJEU), waarin wordt benadrukt dat de AVG met name een hoog niveau van bescherming van natuurlijke personen binnen de Unie beoogt te waarborgen en dat het door de AVG gecreëerde algemene rechtskader in dat verband uitvoering geeft aan de vereisten die voortvloeien uit het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens dat wordt gewaarborgd door artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de vereisten die uitdrukkelijk zijn vastgelegd in lid 2 van dat artikel. Gelet daarop is de ruimte voor een beroep op misbruik van recht beperkt tot situaties waarin van het inzagerecht gebruik wordt gemaakt met geen enkel ander doel dan om de verwerkingsverantwoordelijke te schaden [1] . Dat daarvan sprake is, heeft LJ&R niet (voldoende) onderbouwd.
Het inzagerecht betreft de persoonsgegevens, niet de (volledige) gegevensdragers4.11 Het verzoek van [appellante] voor zover het is gebaseerd op de AVG ziet op inzage in en een kopie van de persoonsgegevens van [appellante] en [de minderjarige1] en niet op inzage in en kopie van de volledige stukken waarin die persoonsgegevens zijn opgenomen. Dat blijkt uit het verzoek, zoals aangehaald in 4.7 onder b. Het blijkt, anders dan LJ&R meent, ook uit de vijfde alinea van het inzageverzoek van 13 augustus 2021. De rechtbank heeft het verzoek dan ook niet correct omschreven als een verzoek om inzage “
in alle stukken die niet in het dossier zijn opgenomen en waarin persoonsgegevens voorkomen van [appellante] en [de minderjarige1] (…) [2] . Het hof zal het verzoek ook in de hiervoor bedoelde zin opvatten en beoordelen.
De opbouw van de dossiers bij LJ&R4.12 LJ&R heeft in het verweerschrift in hoger beroep gesteld en tijdens de mondelinge behandeling bij het hof toegelicht dat de stukken die verband houden met de hulpverlening worden opgeslagen in een digitaal archiveersysteem, WIJZ. In WIJZ worden allereerst officiële stukken opgeslagen, zoals rapporten en processtukken, maar ook gespreksverslagen. Daarnaast wordt er externe correspondentie (brieven, e-mails, en ook sms- en WhatsApp-berichten) in opgeslagen en inhoudelijke interne correspondentie. Ook bevat WIJZ een contactjournaal.
4.13
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen of er ook werkaantekeningen en memo’s van medewerkers van LJ&R of bij de hulpverlening betrokken derden in WIJZ terecht komen. Gebleken is dat dat het geval kan zijn. Deze documenten worden ofwel verwijderd ofwel in WIJZ opgeslagen. Dat geldt ook voor sms- en WhatsApp-berichten. Medewerkers mogen deze documenten en berichten niet op de eigen computer of telefoon bewaren, maar moeten die opslaan in WIJZ of vernietigen.
4.14
Het hof stelt vast dat de door LJ&R beschreven praktijk aansluit bij het door LJ&R overgelegde privacyreglement, waarin is beschreven uit welke onderdelen het dossier bestaat en hoe moet worden omgegaan met die verschillende onderdelen. In het reglement is onder meer aangegeven dat voorkomen moet worden dat ‘schaduwdossiers’ ontstaan en om die reden moeten mailbox, WhatsApp- en sms-berichten geregeld worden opgeschoond. Daartoe moet een onderscheid worden gemaakt tussen berichten die wel en die niet relevant zijn voor de hulpverlening; de eerste categorie wordt opgenomen in WIJZ, de tweede categorie wordt verwijderd. E-mailberichten met en over de cliënt worden per definitie opgenomen in WIJZ.
4.15
Het hof gaat ervan uit dat LJ&R, mede gelet op de gegeven toelichting, zich houdt aan het privacyreglement en dat er dus geen schaduwdossiers zijn bij medewerkers van LJ&R betreffende [de minderjarige1] . Daar bestaan ook geen aanwijzingen voor. Als [appellante] dat al heeft willen stellen, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat het verzoek om inzage beperkt is tot gegevens betreffende [de minderjarige1] en [appellante] die zijn vermeld in de hierna te bespreken categorieën stukken, voor zover deze stukken zijn opgenomen in WIJZ.
Hoe verder?4.16 Het hof zal nu ingaan op de persoonsgegevens die zijn vastgelegd in de verschillende categorieën documenten, die in hoger beroep nog ter discussie staan. Bij die bespreking zal het hof uiteraard rekening houden met wat hiervoor al is overwogen.
Het contactjournaal4.17 De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om inzage in de in het contactjournaal vastgelegde persoonsgegevens betreffende haar en [de minderjarige1] afgewezen. Volgens de rechtbank heeft [appellante] niet onderbouwd welk belang zij heeft bij een nieuwe inzage, omdat zij al meerdere malen inzage heeft gehad. Bovendien is het contactjournaal sinds de laatste inzage gesloten. Het verzoek van [appellante] is om die reden kennelijk ongegrond in de zin van artikel 12 lid 5 onder b AVG.
4.18
[appellante] is het daarmee niet eens. Zij wijst er allereerst op dat het recht op inzage besloten ligt in de AVG en pas eindigt nadat de verwerking van de persoonsgegevens is geëindigd. Voor de uitoefening van dat recht hoeft zij geen specifiek belang te stellen. Bovendien bestrijdt [appellante] dat haar (meerdere malen) inzage is gegeven in (de persoonsgegevens die zijn vastgelegd in) het volledige contactjournaal en dat het contactjournaal na de laatste inzage is gesloten. Volgens [appellante] is dat ook onwaarschijnlijk omdat de procedures over de beëindiging van de voogdij na de laatste inzage zijn doorgelopen.
4.19
[appellante] heeft voorafgaand aan het inzageverzoek van 13 augustus 2021, waarop deze procedure is gevolgd, viermaal een inzageverzoek gedaan. [appellante] heeft in het kader van die verzoeken onder meer eerst het contactjournaal betreffende [de minderjarige1] over de periode tot 30 juni 2019 ontvangen en later (naar aanleiding van een volgend verzoek) over de periode vanaf 30 juni 2019 tot en met 29 mei 2020. Met ingang van laatstgenoemde datum is de betrokkenheid van LJ&R bij de voogdij van [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) beëindigd. Het eerste deel van het contactjournaal (over de periode tot 30 juni 2019) heeft [appellante] ontvangen, nadat door haar een procedure tegen LJ&R was begonnen naar aanleiding van de beslissing van LJ&R op haar inzageverzoek. [appellante] heeft die procedure ingetrokken nadat haar (alsnog) inzage was verstrekt. Toen [appellante] vervolgens een nieuw inzageverzoek deed, heeft LJ&R inzage verleend in het contactjournaal over de periode vanaf 30 juni 2019 tot en met 29 mei 2020.
4.2
[appellante] stelt op zichzelf terecht dat zij op grond van de AVG het recht heeft om een herhaald inzageverzoek te doen. Dat recht houdt echter niet (zonder meer) in dat de verwerkingsverantwoordelijke gehouden is om inzage te verlenen in de persoonsgegevens waarin in het kader van een eerder inzageverzoek al inzage is verleend. Het doel van het inzagerecht is om de betrokkene in staat te stellen zich van de verwerking op de hoogte te stellen en de rechtmatigheid ervan te controleren [3] . Het opnieuw korte tijd na de vorige inzage verlenen van inzage in al eerder verstrekte persoonsgegevens dient dat doel in beginsel niet.
4.21
Wanneer LJ&R, zoals zij stelt, aan [appellante] inzage heeft verleend in het volledige contactjournaal en sinds die inzage geen nieuwe gegevens zijn toegevoegd aan het contactjournaal, kon LJ&R volstaan met een verwijzing naar de eerdere inzage en hoefde zij niet opnieuw inzage te verlenen in het contactjournaal. Het verzoek is dan kennelijk ongegrond in de zin van artikel 12 lid 5 AVG, althans wat betreft de periode waarop de eerdere inzage betrekking had. Het gaat dan om de periode tot en met 29 mei 2020.
4.22
LJ&R stelt dat zij in het kader van de eerdere inzageverzoeken van [appellante] inzage heeft verleend in het volledige contactjournaal tot en met 29 mei 2020. Zij wijst erop dat het door haar ter inzage gegeven contactjournaal het journaal is zoals dat in WIJZ is opgenomen. Zij heeft toegelicht dat het contactjournaal over de periode van de betrokkenheid van LJ&R Alkmaar veel beperkter is dan dat van LJ&R Utrecht, maar dat dit niet betekent dat delen van het contactjournaal in ‘de periode Alkmaar’ zijn achtergehouden. In WIJZ bevindt zich niet meer informatie dan al is gegeven. Ook heeft zij toegelicht wat de reden ervan is dat over een incident van 11 augustus 2019 geen informatie terug te vinden is in het contactjournaal; de informatie over dat incident is vastgelegd in andere onderdelen van het dossier. Het hof acht het in het licht van deze toelichting aannemelijk dat LJ&R inderdaad, zoals zij stelt, inzage heeft verleend in het volledige contactjournaal over de periode tot en met 29 mei 2020. Het hof ziet dan ook geen reden voor een onderzoek - bijvoorbeeld aan de hand van loggegevens van het contactjournaal - naar de volledigheid van het ter inzage gegeven contactjournaal.
4.23
Gelet op doel en strekking van het contactjournaal - het chronologisch vastleggen van contacten die in het kader van de hulpverlening hebben plaatsgevonden - is niet plausibel dat achteraf nog gegevens worden toegevoegd die betrekking hebben op een (veel) eerdere periode. Het is veeleer aannemelijk dat wanneer aan [appellante] inzage is verstrekt in het contactjournaal over de periode tot en met 29 mei 2020 niet na de inzage alsnog contacten zijn vastgelegd in het contactjournaal over deze periode, waardoor het contactjournaal over die periode is gewijzigd.
4.24
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het verzoek van [appellante] om inzage in het contactjournaal wat betreft de periode tot en met 29 mei 2020 kennelijk ongegrond. Inwilliging van het verzoek leidt er niet toe dat [appellante] kennis neemt van informatie waarover ze nog niet beschikt. [appellante] is nu al in staat zich op de hoogte te stellen van de betreffende haar en [de minderjarige1] in het contactjournaal verwerkte gegevens en zij kan die gegevens nu al controleren. Haar positie op dit punt verbetert niet wanneer zij opnieuw inzage krijgt in gegevens waarover zij al beschikt. In dit verband is van belang dat het contactjournaal - het gaat dan om het door LJ&R Utrecht bijgehouden journaal - zeer omvangrijk is. De gemachtigde van [appellante] gaf tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aan dat het om twee ordners gaat.
4.25
Overigens heeft LJ&R tijdens de procedure bij het hof de in het contactjournaal vanaf 29 mei 2020 vastgelegde persoonsgegevens - het gaat slechts om een paar mutaties - van [appellante] en [de minderjarige1] overgelegd, zodat [appellante] ook inzage heeft in het contactjournaal vanaf 29 mei 2020. [appellante] heeft niet (gemotiveerd) aangevoerd dat de haar ter inzage verstrekte gegevens over die periode onvolledig zijn.
4.26
Voor zover het verzoek van [appellante] is gebaseerd op artikel 7.3.10 Jeugdwet leidt dit niet tot een ander oordeel. Deze bepaling biedt evenmin een grondslag voor het tweemaal verstrekken van al eerder verstrekte gegevens. De conclusie is dat het verzoek van [appellante] wat betreft het contactjournaal niet (meer) toewijsbaar is [4] .
Interne werkaantekeningen en memo’s4.27 De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om inzage in de persoonsgegevens van haarzelf en [de minderjarige1] die zijn vastgelegd in (interne en externe) memo’s en werkaantekeningen afgewezen. Volgens de rechtbank kunnen deze stukken weliswaar persoonsgegevens van [appellante] en [de minderjarige1] bevatten, maar kunnen ze “
als zodanig niet als persoonsgegevens in de zin van de AVG worden gekwalificeerd”. De reden daarvan is dat het gaat om informatie die de persoonlijke gedachten van medewerkers bevat en die uitsluitend is bedoeld voor intern overleg en beraad.
4.28
[appellante] is het niet met dit oordeel eens. Volgens haar vallen ook persoonsgegevens die zijn vastgelegd in memo’s en werkaantekeningen onder het bereik van het inzagerecht van artikel 15 AVG en dient dan ook inzage te worden gegeven in deze gegevens. Dat is alleen anders wanneer LJ&R zich terecht kan beroepen op de uitzonderingsgrond van artikel 23 lid 1 aanhef en onder i AVG: de bescherming van de betrokkene of de rechten en vrijheden van anderen. Dat beroep vereist een individuele afweging, maar die heeft LJ&R niet gemaakt door inzage in alle memo’s en werkaantekeningen categorisch te weigeren.
4.29
Het hof stelt voorop dat bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat het mogelijk is dat ook werkaantekeningen en memo’s in WIJZ zijn opgenomen (zie 4.13). Voor zover deze stukken persoonsgegevens bevatten, vallen deze persoonsgegevens onder de reikwijdte van de AVG. De definitie van het begrip ‘persoonsgegevens’ in artikel 4 onder 1 van de AVG is zeer ruim. Het gaat om “
alle informatie over een (…) natuurlijke persoon”. Het was de bedoeling van de Uniewetgever om een ruime betekenis te geven aan dit begrip, dat niet beperkt is tot gevoelige of persoonlijke informatie maar zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie in de vorm van meningen of beoordelingen, voor zover die informatie de betrokkene betreft. Dat laatste is het geval wanneer die informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan de betrokkene [5] .
4.3
Wanneer memo’s en werkaantekeningen betreffende de hulpverlening aan [de minderjarige1] in WIJZ zijn opgenomen, kan ervan worden uitgegaan dat deze in elk geval informatie over (de hulpverlening aan) [de minderjarige1] bevatten en mogelijk ook informatie over [appellante] . In WIJZ moet immers de informatie worden opgenomen die relevant is voor de hulpverlening aan [de minderjarige1] (zie 4.14). Dergelijke informatie valt, gelet op wat hiervoor is overwogen, onder het begrip persoonsgegevens. [appellante] heeft dan ook in beginsel recht op inzage in deze gegevens. Dat die zijn opgenomen in persoonlijke werkaantekeningen of memo’s doet daaraan, zoals hiervoor is uitgelegd, niet af.
4.31
LJ&R dient bij het verstrekken van inzage in deze gegevens wel de rechten en vrijheden van anderen in acht te nemen (artikelen 15 lid 4 en 23 lid 1 aanhef en onder i AVG). Het gaat dan om de rechten en vrijheden van de medewerkers die de memo’s en aantekeningen hebben opgesteld en om derden, zoals [belanghebbende] , over wie in de desbetreffende stukken ook persoonsgegevens kunnen zijn opgenomen. LJ&R dient een afweging te maken tussen het belang van [appellante] bij inzage in de persoonsgegevens van haarzelf en [de minderjarige1] en het belang van die anderen bij bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Dan is het natuurlijk wel nodig dat door het verstrekken van inzage aan [appellante] de privacy van die anderen kan worden geschaad.
4.32
Het hof stelt vast dat LJ&R die afweging niet heeft gemaakt, maar uit de aard van de stukken afleidt dat de rechten van de opstellers ervan (per definitie) in het geding zijn wanneer de in die stukken vastgelegde persoonsgegevens ter inzage worden gegeven. LJ&R voert in dat verband aan dat de vertrouwelijkheid van interne stukken mensen de ruimte en vrijheid biedt om hun gedachten te ordenen en te delen. De inzageverplichting zou die vrijheid, die zij verbindt met de vrijheid van meningsuiting, kunnen aantasten. Bovendien zou het inzagerecht de uitvoering van de wettelijke taak van LJ&R kunnen belemmeren. Voor de uitvoering van die taak is het van essentieel belang dat de betrokken medewerkers in alle vrijheid en vertrouwelijk hun gedachten onderling kunnen uitwisselen. Voor memo’s die afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de eigen advocaat geldt dat het beroepsgeheim in het geding is.
4.33
Het hof is het met LJ&R eens dat memo’s en werkaantekeningen die afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de advocaat van LJ&R onder de uitzondering van (kort gezegd) artikel 15 lid 4 AVG vallen. Daarin hoeft LJ&R geen inzage aan [appellante] te verschaffen. Voor andere memo’s en werkaantekeningen ligt dat anders. LJ&R dient per document te beoordelen of het verstrekken aan [appellante] van de in dat document vastgelegde persoonsgegevens van [appellante] en [de minderjarige1] afbreuk doet aan de rechten en vrijheden van derden en of zij aan die rechten en vrijheden tegemoet kan komen door delen van het document onleesbaar te maken. Het hof is het niet met LJ&R eens dat de mogelijkheid van inzage in de in een intern document vastgelegde persoonsgegevens per definitie in de weg staat aan de voor de uitoefening van het werk van LJ&R noodzakelijke vrije uitwisseling van gedachten. Dat hangt van de inhoud van de persoonsgegevens af en de context waarin die persoonsgegevens in het document zijn vastgelegd. Wanneer het bijvoorbeeld gaat om feitelijke gegevens over de situatie van [de minderjarige1] zullen de rechten van de medewerker die die feitelijke gegevens in een intern document heeft vastgelegd, minder snel in het geding zijn dan wanneer een medewerker in een document bijvoorbeeld aangeeft dat zij de contacten met [appellante] en/of [belanghebbende] ‘niet trekt’, ook omdat ze de mantelzorg heeft voor een zieke ouder. Het feit dat het document in WIJZ is opgenomen, en beschikbaar is voor degenen die toegang hebben tot dat systeem, is al een aanwijzing dat het document eerder persoonsgegevens met een objectief, feitelijk karakter zal bevatten, dan persoonsgegevens die gestempeld zijn door de persoon van de hulpverlener. Uiteraard dient LJ&R ook na te gaan of de inzage inbreuk maakt op de rechten van derden, waarschijnlijk vooral [belanghebbende] . Daarbij zal een onderscheid gemaakt moeten worden tussen informatie die alleen [belanghebbende] betreft en informatie die ziet op de interactie tussen [belanghebbende] en [de minderjarige1] en/of [appellante] . Voor de eerste categorie geldt dat het privacybelang van [belanghebbende] eraan in de weg staat dat inzage wordt gegeven in (ook) die informatie, voor de tweede categorie kan dat anders zijn.
4.34
Het hof is zich ervan bewust dat in het privacyreglement van Jeugdzorg Nederland is vastgelegd dat persoonlijke werkaantekeningen niet ter inzage zijn, maar uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat die categorische uitsluiting van het recht op inzage op grond van artikel 15 AVG te ver gaat.
4.35
De conclusie is dat [appellante] recht heeft op inzage in de persoonsgegevens betreffende haar en [de minderjarige1] die zijn vastgelegd in de memo’s en werkaantekeningen die in het dossier van [de minderjarige1] in WIJZ zijn opgenomen, voor zover deze inzage geen inbreuk maakt op de rechten en vrijheden van anderen en dat LJ&R [appellante] deze inzage alsnog dient te geven. Daartoe zal LJ&R per document een afweging dienen te maken welk (deel van het) document ter inzage kan worden gegeven en [appellante] ook over de inhoud van deze afweging moeten informeren [6] .
Concepten van plannen van aanpak en rapportages4.36 Tussen partijen staat niet ter discussie dat de gebruikelijke gang van zaken betreffende de totstandkoming van rapporten en plannen van aanpak is dat LJ&R eerst een concept opstelt. Dat concept wordt met de ouders besproken, waarna een definitief rapport of plan wordt opgesteld, waarin de reactie van de ouders op het concept-rapport is verwerkt. Het hof acht het aannemelijk dat die werkwijze ook is gevolgd bij de hulpverlening aan [de minderjarige1] en dat [appellante] dus de concepten van de door LJ&R vervaardigde rapporten en plannen al heeft ontvangen. [appellante] vraagt ook niet om inzage in de persoonsgegevens van haar en [de minderjarige1] in die concepten.
4.37
[appellante] leidt uit een mutatie in het contactjournaal af dat twee medewerkers van LJ&R nog het concept van een voogdijplan hebben opgesteld. Dat concept plan kent zij niet. LJ&R heeft toegelicht dat in de desbetreffende mutatie een verschrijving is gemaakt, in die zin dat ten onrechte melding is gemaakt van de bespreking van een concept voogdijplan met [belanghebbende] , maar dat in werkelijkheid toen het bestaande plan betreffende de ondertoezichtstelling met hem is besproken. De gemachtigde van [appellante] heeft ter zitting bij het hof uitgesproken aan te willen nemen dat van een verschrijving sprake is geweest. Het hof ziet geen reden daar anders over te denken en gaat er dan ook vanuit dat inderdaad sprake is geweest van een verschrijving.
4.38
Het is ook niet aannemelijk dat nog eerdere versies van de met de ouders besproken concept-plannen in WIJZ zijn opgenomen. Door LJ&R is toegelicht dat gebruik is dat oude versies worden verwijderd wanneer een nieuwe versie wordt gemaakt. [appellante] heeft de stellingen van LJ&R op dit punt niet (voldoende) weersproken.
4.39
Het hof gaat er dan ook vanuit dat geen eerdere versies van de (concept) rapporten nog in WIJZ zijn opgenomen. Het verzoek om inzage van [appellante] is alleen om die reden al niet toewijsbaar. In wat er niet is, kan nu eenmaal geen inzage worden gegeven [7] .
Correspondentie tussen LJ&R en [belanghebbende]4.40 [appellante] heeft om inzage in de e-mails, WhatsApp-berichten en andere correspondentie (hierna: de correspondentie) tussen [belanghebbende] en diens advocaat en LJ&R verzocht. LJ&R heeft volledige inzage geweigerd. Zij heeft in de beslissing op het verzoek om inzage geschreven dat zij op grond van artikel 7.3.11 lid 1 Jeugdwet gehouden is om dossier van een kind dat onder toezicht staat te schonen van die gegevens die informatie bevatten waardoor de persoonlijke levenssfeer van anderen dan het kind worden geschaad. Dat is volgens LJ&R het geval met informatie uit het dossier betreffende [belanghebbende] . Om die reden heeft LJ&R bij eerdere verzoeken wel inzage gegeven in alle correspondentie tussen LJ&R en [belanghebbende] of diens advocaat waar het informatie over [de minderjarige1] betreft, maar niet waar het informatie betreft over de persoonlijke levenssfeer van [belanghebbende] .
4.41
De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] afgewezen. Volgens de rechtbank verstrekt LJ&R op grond van artikel 7.3.11 Jeugdwet aan anderen dan betrokkene (in casus [belanghebbende] ) uitsluitend met toestemming van de betrokkene inlichtingen over de betrokkene. De rechtbank verwijst ook naar artikel 23 lid 1 aanhef en onder i AVG, waarin is bepaald dat de reikwijdte en verplichtingen van de verwerkingsverantwoordelijke kunnen worden beperkt ter waarborging van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.42
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat [belanghebbende] betrokkene is in de zin van de artikelen 7.3.10 en 7.3.11 Jeugdwet [8] . Het hof zal daar dan ook vanuit gaan. Hetzelfde geldt trouwens voor [appellante] .
In artikel 7.3.10 is bepaald dat de jeugdhulpverlener aan de betrokkene inzage in en afschrift van de gegevens uit het dossier verstrekt. In de tweede volzin van die bepaling is daaraan toegevoegd dat die verstrekking achterwege blijft voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander.
Op grond van artikel 7.3.11 Jeugdwet worden aan anderen dan de betrokkene geen inlichtingen over de betrokkene gegeven of inzage in het dossier verstrekt dan met toestemming van de betrokkene. Indien verstrekking plaatsvindt, gebeurt dat slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking gebeurt zonder inachtneming van beperkingen “
indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.” [9]
4.43
Het hof volgt [appellante] niet in haar primaire standpunt dat artikel 7.3.10 Jeugdwet LJ&R verplicht om alle informatie die de andere ouder betreft te verstrekken aan de ouder die om inzage in het dossier verzoekt. Artikel 7.3.10 Jeugdwet voorziet niet in een ongeclausuleerd recht van een betrokkene (in dit geval [appellante] ) op inzage in het gehele dossier. De inzage blijft achterwege voor zover dat noodzakelijk is voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander (in dit geval [belanghebbende] ). Dat volgt ook uit artikel 7.3.11 Jeugdwet, waarin is bepaald dat indien inzage wordt gegeven in het dossier, dat slechts gebeurt voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad.
4.44
Voor zover [appellante] dit primaire standpunt ook baseert op de AVG en meent dat zij op grond van de AVG wel aanspraak heeft op inzage in de volledige correspondentie tussen [belanghebbende] en LJ&R volgt het hof haar ook daarin niet. Artikel 23 lid 1 aanhef en onder i AVG voorziet in een beperking door de nationale wetgever van (onder meer) het recht op inzage ter waarborging van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. In artikel 41 lid 1 aanhef en onder i UAGV is daaraan invulling gegeven, doordat daar is bepaald dat de verwerkingsverantwoordelijke het inzagerecht van artikel 15 AVG buiten toepassing kan laten voor zover dat noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het recht van [belanghebbende] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer is zo’n recht. Dat recht is in het geding wanneer [appellante] inzage krijgt in correspondentie tussen hem en LJ&R. Door onderscheid te maken tussen informatie in die correspondentie die alleen betrekking heeft op [belanghebbende] zelf, informatie over alleen [appellante] en [de minderjarige1] en informatie over de relatie tussen [belanghebbende] en [de minderjarige1] en geen inzage te verstrekken in informatie van die eerste categorie (over alleen [belanghebbende] zelf) heeft LJ&R invulling gegeven aan het vereiste dat de beperking van het inzagerecht noodzakelijk en evenredig moet zijn ter waarborging van
- kort gezegd - het recht op privacy van [belanghebbende] . Uiteraard dient wel per document te worden afgewogen of het (geheel of gedeeltelijk) ter inzage kan worden gegeven.
4.45
Het hof is het, gelet op wat hiervoor is overwogen, wel met het subsidiaire standpunt van [appellante] eens, dat erop neerkomt dat van de ten aanzien van [belanghebbende] opgenomen gegevens in het dossier die gegevens die enkel [belanghebbende] zelf betreffen niet verstrekt hoeven te worden. Wat [belanghebbende] aan LJ&R heeft geschreven over [appellante] en [de minderjarige1] valt wel onder het inzagerecht. Dat standpunt komt ook overeen met artikel 11 lid 1 van het Privacyreglement van LJ&R en wordt ook vanaf het begin door LJ&R in deze procedure ingenomen.
4.46
Volgens LJ&R heeft zij de door haar met inachtneming van het hiervoor weergegeven criterium geselecteerde (gedeeltes uit de) correspondentie al aan [appellante] ter inzage gegeven. [appellante] heeft dat niet voldoende gemotiveerd weersproken. Voor zover zij meent dat zij aanspraak heeft op hernieuwde inzage verwijst het hof naar wat het heeft overwogen betreffende het contactjournaal. Het verzoek is dan ook niet toewijsbaar [10] .
Dossier van DJGB4.47 Voordat LJ&R bij [de minderjarige1] betrokken raakte, werd de OTS uitgevoerd door DJGB. De uitvoering van de OTS is overgedragen aan LJ&R. [appellante] heeft gevraagd om inzage in het dossier van DJGB dat aan LJ&R is overgedragen. LJ&R heeft dat geweigerd. Zij voert aan dat landelijke afspraken zijn gemaakt tussen gecertificeerde instellingen als LJ&R en DJGB, die erop neerkomen dat aan de opvolgende instelling een kopie van het dossier wordt verstrekt, maar dat de instelling die het dossier heeft opgebouwd verantwoordelijk blijft voor dat dossier. De rechten op grond van de AVG, zoals het inzagerecht, moeten jegens die (eerste) instelling worden uitgeoefend, aldus LJ&R. De rechtbank is LJ&R daarin gevolgd en heeft overwogen dat indien [appellante] inzage wil in het door DJGB opgebouwde dossier zij zich tot DJGB kan en moet richten.
4.48
Het hof komt tot een ander oordeel. In artikel 4 aanhef en onder 2 AVG is bepaald dat onder de verwerking van persoonsgegevens onder meer wordt verstaan het verzamelen, opslaan, raadplegen en gebruiken van persoonsgegevens. Dat is precies wat LJ&R doet ten aanzien van de persoonsgegevens in het aan haar door DJGB overdragen dossier. LJ&R is dan ook ten aanzien van die gegevens aan te merken als verwerkingsverantwoordelijke, overigens net als DJGB zelf. Op grond van artikel 12 lid 2 AVG faciliteert de verwerkingsverantwoordelijke de uitoefening van de rechten van de betrokkene op grond van de artikelen 15 tot en met 22 AVG. Dat betekent dat [appellante] zich voor de uitoefening van haar recht op inzage in de persoonsgegevens in het door DJGB samengestelde dossier ook tot LJ&R kan en mag wenden. De door LJ&R, DJGB en andere gecertificeerde instellingen gemaakte afspraken doen niet af aan dit door de AVG gewaarborgde recht van [appellante] jegens LJ&R. Het verzoek van [appellante] tot inzage in de persoonsgegevens van haar en [de minderjarige1] in het door DJGB opgebouwde dossier is dan ook
in beginseltoewijsbaar, uiteraard voor zover dit dossier zich bij LJ&R bevindt. In beginsel, omdat LJ&R nog wel een afweging dient te maken tussen het belang van [appellante] bij inzage en de rechten en belangen van derden die door die inzage mogelijk in het geding komen. Het hof verwijst naar wat het daarover heeft overwogen bij het verzoek om inzage in de memo’s en werkaantekeningen [11] .
Conclusies4.49 Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het verzoek van [appellante] om inzage en afgifte in de persoonsgegevens van haarzelf en [de minderjarige1] die zijn vastgelegd in de interne werkaantekeningen en memo’s en in het door DJGB opgebouwde dossier geclausuleerd toewijsbaar is. Het hof zal LJ&R alsnog veroordelen tot inzage in deze gegevens. Het komt het hof voor dat een termijn van zes weken voldoende is om deze gegevens te selecteren en er inzage in te verschaffen.
4.5
Het hof ziet geen reden deze veroordeling met een dwangsom te versterken. LJ&R is een instelling die een wettelijke taak uitoefent en in het kader van de uitvoering van deze wettelijke taak is zij verwerkingsverantwoordelijke. Het hof gaat er dan ook vanuit dat zij zich aan een veroordeling door de rechter zal houden. Bovendien moet LJ&R nog nagaan of en in hoeverre de werkaantekeningen, memo’s en het dossier volledig beschikbaar kunnen worden gesteld, gelet op de rechten en vrijheden van anderen. Het is niet denkbeeldig dat partijen daarover van mening verschillen. Het hof wil voorkomen dat een verschil van inzicht daarover zal leiden tot een geschil over de executie van dwangsommen. LJ&R moet haar afweging zonder de dreiging van de verschuldigdheid van een dwangsom kunnen maken.
4.51
Het hof gaat er ook vanuit dat [appellante] niet nogmaals door LJ&R ‘zwart gemaakte’ delen van elektronisch beschikbaar gestelde documenten toegankelijk en leesbaar zal (proberen te) maken. Het hof wijst [appellante] erop dat deze handelwijze eigenrichting is en in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. Bovendien kan bij de in het kader van artikel 41 lid 1 aanhef en onder i UAVG te maken afweging een rol spelen dat degene die (opnieuw) inzage verzoekt in het verleden aan haar verstrekte informatie technisch heeft gemanipuleerd, waardoor meer informatie is verstrekt dan de verwerkingsverantwoordelijke, gelet op de rechten en vrijheden van anderen, mocht verstrekken, of kan een en ander ertoe leiden dat geen kopie behoefte te worden verstrekt (vgl. artikel 15 lid 4 AVG).
4.52
Bij deze stand van zaken, waarin [appellante] inzage in de persoonsgegevens die zijn vastgelegd in een groot aantal stukken heeft gevraagd, maar dit verzoek slechts beperkt toewijsbaar is, zal het hof de proceskosten over en weer compenseren, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen. Het betoog van [appellante] dat een proceskostenveroordeling van een betrokkene in een procedure ter uitoefening van haar rechten uit de AVG in strijd is met artikel 79 AVG en dat de Hoge Raad [12] dat verkeerd gezien heeft, kan om die reden onbesproken blijven. Dat geldt ook voor het betoog van LJ&R dat zij als van subsidie afhankelijke jeugdhulpverleningsinstelling niet in de proceskosten zou moeten worden veroordeeld.
4.53
Het verzoek van LJ&R om vrijstelling van griffierecht faalt. Artikel 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kent een aparte rechtsgang voor partijen die zich niet kunnen vinden in het hun in rekening gebrachte griffierecht. LJ&R dient die rechtsgang te volgen.
4.54
Het hof zal om praktische redenen de beschikking van de rechtbank in zijn geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.

5.5. De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 4 mei 2022 op het verzoek van [appellante] ;
en beslist als volgt:
veroordeelt LJ&R om binnen zes weken na de datum van deze beschikking in gangbare elektronische vorm aan [appellante] te verstrekken:
- de memo’s en werkaantekeningen die in het dossier van [de minderjarige1] in WIJZ zijn opgenomen, voor zover deze verstrekking geen inbreuk maakt op de rechten en vrijheden van anderen dan [appellante] en [de minderjarige1] ;
- het dossier betreffende [de minderjarige1] voor zover DJGB dat aan LJ&R heeft overgedragen en voor zover deze verstrekking geen inbreuk maakt op de rechten en vrijheden van anderen dan [appellante] en [de minderjarige1] ;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten van de procedure bij de rechtbank en het hof, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. de Hek, W.F. Boele en P.S. Bakker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 september 2023, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie ook Hof Amsterdam 4 april 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:804.
2.Grief 1 slaagt.
3.Zie o.m. HvJ 20 december 2017, ECLI:EU:C:2017:994, r.o. 57 (Nowak).
4.Grief 2 faalt.
5.Zie r.o. 34 en 35 van de hiervoor aangehaalde Nowak-uitspraak.
6.Grief 3 slaagt deels.
7.Grief 4 faalt.
8.Zie HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1169 en de conclusie van AG Wesselink-Van Gent, ECLI:NL:PHR:2021:133 nrs. 2.15-2.18 voor die uitspraak.
9.Zie 7.3.12 en 7.3.12a Jeugdwet.
10.Grief 5 faalt.
11.Grief 6 slaagt deels.
12.Vgl. Hoge Raad 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:329.