ECLI:NL:GHARL:2023:9938

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
22/888
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2023 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 14 maart 2023. De zaak betreft een geschil over de onroerendezaakbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Laren was opgelegd. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.320.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, en had een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd voor het jaar 2020. Belanghebbende had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Midden-Nederland. Vervolgens stelde belanghebbende hoger beroep in, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald.

Belanghebbende heeft verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijk verklaring, stellende dat het griffierecht wel degelijk tijdig was betaald. De gemachtigde van belanghebbende heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de betalingen op 13 en 14 oktober 2022 zijn gedaan, maar dat deze pas op 25 oktober 2022 op de rekening van het Hof waren bijgeschreven. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende in overweging genomen en vastgesteld dat de gemachtigde alle redelijke zorg heeft betracht om de betaling tijdig te laten plaatsvinden. Het Hof oordeelde dat de overschrijding van de betaaltermijn verschoonbaar was.

Daarom heeft het Hof het verzet gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van 14 maart 2023 vernietigd en het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 209,25. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/888
uitspraakdatum:21 november 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 14 maart 2023 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 april 2022, nummer UTR 20/4030, in het geding tussen belanghebbende
en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Laren(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 1.320.000. Tegelijk met deze beschikking is voor dat jaar de aanslag onroerendezaakbelasting voor het eigenaarsgedeelte (OZBE) opgelegd.
1.2.
Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar zijn de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 14 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend.
1.7.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend op 22 september 2023 en 30 oktober 2023.
1.8.
Het verzet is ter digitale zitting van het Hof behandeld op 1 november 2023. Namens belanghebbende is verschenen mr. D.A.N. Bartels (hierna: de gemachtigde).

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij aangetekende brief van 15 september 2022 (verzonden 19 september 2022) is de gemachtigde herinnerd aan de betaling van het verschuldigde griffierecht van € 136 (hierna: de herinneringsbrief). Hiervoor is een termijn gesteld van vier weken. Tevens is gewezen op de mogelijke gevolgen wanneer het griffierecht niet binnen die termijn is betaald.
2.2.
De gemachtigde heeft afschriften overgelegd van een zakelijke rekening bij [de bank] ten name van zijn vennootschap Bartels Consultancy B.V. Hieruit volgt dat op 13 oktober 2022 € 36 en op 14 oktober 2022 € 100 is geboekt ten laste van die rekening, onder vermelding van het rekeningnummer en het betalingskenmerk die genoemd zijn in de herinneringsbrief. Als valutadatum is vermeld 13 respectievelijk 14 oktober 2022.
2.3.
De hiervoor genoemde bedragen zijn op 25 oktober 2022 op de daarvoor bestemde rekening van het Hof ontvangen.

3.Gronden van het verzet

3.1.
Namens belanghebbende heeft de gemachtigde in het verzetschrift en ter zitting van het Hof het volgende aangevoerd. Anders dan het Hof in de uitspraak van 14 maart 2023 heeft overwogen, heeft hij het griffierecht tijdig betaald. De gemachtigde verwijst hiervoor naar de afschriften van de zakelijke rekening die hij in verzet heeft overgelegd (zie 2.2). Hij stelt dat hij ervan mocht uitgaan dat de afgeschreven bedragen ogenblikkelijk zouden worden bijgeschreven op de daarvoor bestemde rekening van het Hof (instant payment).
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het verzet.

4.Beoordeling van het verzet

4.1.
Op grond van artikel 8:108 van de Awb in verbinding met artikel 8:41, zesde lid, van de Awb, is het hoger beroep niet-ontvankelijk indien het griffierecht niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Uitgaande van de verzenddatum van de herinneringsbrief liep de termijn voor het betalen van het griffierecht af op 17 oktober 2022. Het griffierecht is op 25 oktober 2022 en derhalve niet tijdig bijgeschreven op de daarvoor bestemde rekening van het Hof.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof moet het er echter voor worden gehouden dat de gemachtigde alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verschuldigde griffierecht tijdig op die rekening zou zijn bijgeschreven (vergelijk HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). De overschrijding van de betaaltermijn acht het Hof in dit geval verschoonbaar.
4.4.
Het verzet moet daarom gegrond worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak van 14 maart 2023 komt te vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond (artikel 8:55, negende lid, van de Awb).

4.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het verzet heeft moeten maken (vergelijk HR 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4781, r.o. 3.3 en 3.4, en HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1336, r.o. 2.3.2) en stelt die kosten overeenkomstig het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht vast op € 209,25 (1 punt (verzetschrift 0,5 punt en verschijnen zitting 0,5 punt) x wegingsfactor 0,25 x € 837).

5.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het verzet gegrond, en
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. M.M. Breij, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 november 2023
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 22 november 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.