ECLI:NL:GHARL:2024:1803

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.323.200
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en precontractuele informatieplichten in consumentenovereenkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen een consument en Biomontage B.V. over de uitvoering van installatiewerkzaamheden. De consument had een offerte ontvangen van Koller Hattem B.V. maar besloot uiteindelijk om mondelinge afspraken te maken met een medewerker van Biomontage. Biomontage startte de werkzaamheden, maar de consument weigerde betaling van de zesde factuur. Biomontage vorderde betaling van de openstaande bedragen bij de rechtbank, die de consument veroordeelde tot betaling van € 12.100,-. De consument ging in hoger beroep, met als doel de vordering af te wijzen. Biomontage stelde incidenteel hoger beroep in om ook het afgewezen deel van haar vordering toegewezen te krijgen. Het hof oordeelt dat er een mondelinge overeenkomst van aanneming van werk is gesloten, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de prijsafspraken. Het hof stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over de precontractuele informatieplichten van artikel 6:230m BW, die van toepassing zijn omdat de consument handelde als consument en de overeenkomst buiten de verkoopruimte is gesloten. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar een roldatum voor een akte van Biomontage.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.323.200
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 404714
arrest van 12 maart 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in Heerde
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [de consument]
advocaat: mr. M.W. Verhoeven
tegen
Biomontage B.V.
die is gevestigd in Heerde
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: Biomontage
advocaat: mr. D.F. Linnartz

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 10 oktober 2023 heeft op 17 januari 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Achtergrond van de zaak, vorderingen en de beslissing van de rechtbank

2.1.
[de consument] heeft van Koller Hattem B.V. een offerte van 11 februari 2019 ontvangen voor het uitvoeren van installatiewerkzaamheden in zijn nieuwbouwwoning (hierna: de offerte). De offerte gaat uit van een totaalprijs van € 90.783,33 inclusief btw. [de consument] is uiteindelijk niet met Koller in zee gegaan, maar heeft op basis van de offerte mondelinge afspraken gemaakt met [de medewerker Biomontage] (hierna: [de medewerker Biomontage] ) over de uitvoering van de betreffende werkzaamheden. [de medewerker Biomontage] is verbonden aan Biomontage.
2.2.
Eind september 2019 is Biomontage gestart met de installatiewerkzaamheden en vanaf oktober 2019 heeft zij hiervoor facturen aan [de consument] verzonden. [de consument] heeft de eerste vijf facturen volledig aan Biomontage voldaan. De zesde factuur (van 10 september 2020) ter hoogte van € 12.100 inclusief btw heeft [de consument] niet voldaan.
2.3.
Biomontage heeft bij de rechtbank veroordeling van [de consument] gevorderd tot betaling van het genoemde factuurbedrag van € 12.100,- en van een restantbedrag van € 15.580,58 dat zij op dat moment nog niet aan [de consument] had gefactureerd (in totaal dus € 27.680,58), vermeerderd met rente en kosten.
2.4.
Bij vonnis van 30 november 2022 heeft de rechtbank [de consument] veroordeeld tot betaling van € 12.100,- vermeerderd met rente en proceskosten. De bedoeling van het principaal hoger beroep van [de consument] is dat deze vordering alsnog wordt afgewezen. De bedoeling van het incidenteel hoger beroep van Biomontage is – zo begrijpt het hof de ‘eisvermindering’ die zij voorafgaand aan de zitting heeft ingediend – dat zowel het afgewezen deel van haar hoofdvordering (€ 15.580,58) als de afgewezen vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat sprake is van een mondelinge overeenkomst van aanneming van werk. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat van [de consument] bovendien aangegeven dat ook wat betreft zijn cliënt niet meer ter discussie staat dat die overeenkomst is gesloten tussen [de consument] en Biomontage (in de persoon van [de medewerker Biomontage] ). Tegen het in die zin luidende (impliciete) oordeel van de rechtbank is namens [de consument] overigens ook niet voldoende kenbaar gegriefd.
3.2.
De belangrijkste kwestie die partijen in hoger beroep verdeeld houdt is of en, zo ja, welke afspraak zij hebben gemaakt over de prijs van het werk. [de consument] stelt kort gezegd dat met [de medewerker Biomontage] is afgesproken dat de werkzaamheden zouden worden uitgevoerd overeenkomstig de offerte van Koller, dus voor (maximaal) de daarin genoemde totaalprijs van € 90.783,33. Volgens hem zijn partijen dus een vaste (maximale) aanneemsom althans een richtprijs overeengekomen. Biomontage bestrijdt dit. Volgens haar is er geen vaste aanneemsom overeengekomen en heeft zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst ook geen prijsindicatie afgegeven. Naar eigen zeggen heeft Biomontage gewerkt op regiebasis.
3.3.
Het hof zal in dit arrest nog geen oordeel vellen over dit discussiepunt. Eerst wil het namelijk partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over een kwestie waaraan tot de zitting in hoger beroep geen aandacht is besteed, maar die voor de uitkomst van deze procedure wel doorslaggevend kan zijn: de mogelijke schending door Biomontage van de op haar rustende precontractuele informatieplichten zoals uitgewerkt in artikel 6:230m BW.
3.4.
Artikel 6:230m BW is één van de bepalingen waarmee de richtlijn consumentenrechten (2011/83/EU) in het Nederlandse recht is geïmplementeerd. In het eerste lid van die bepaling staat dat vóórdat een consument gebonden is aan een overeenkomst die buiten de verkoopruimte is gesloten, de handelaar aan de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze informatie moet verstrekken over onder meer (zie sub e) “
de totale prijs van de zaken of diensten (…) of, als door de aard van de zaak of dienst de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend.” Uit het
Arvato-arrest [1] van de Hoge Raad volgt dat de rechter ambtshalve moet onderzoeken of aan deze en andere in artikel 6:230m BW opgenomen en door de Hoge Raad als essentieel bestempelde informatieplichten is voldaan. Uit hetzelfde arrest volgt ook dat de rechter gehouden kan zijn om een overeenkomst ambtshalve geheel of gedeeltelijk te vernietigen op grond van artikel 3:40 lid 2 BW indien sprake is van een voldoende ernstige schending van één of meer essentiële informatieplichten.
3.5.
Naar het oordeel van het hof is artikel 6:230m BW in dit geval van toepassing omdat [de consument] bij het aangaan van de overeenkomst handelde als consument (d.w.z. buiten zijn beroeps- of bedrijfsactiviteit), Biomontage moet worden aangemerkt als handelaar omdat zij (in de persoon van [de medewerker Biomontage] ) wél opereerde in het kader van haar bedrijfsactiviteit, en de overeenkomst tussen partijen buiten de verkoopruimte – aan de keukentafel van [de consument] – is gesloten. De aannemingsovereenkomst betreft ten slotte geen overeenkomst waarop artikel 6:230m BW niet van toepassing is. Met name is geen sprake van een overeenkomst betreffende de constructie van een nieuw gebouw of de grondige verbouwing van een bestaand gebouw, als bedoeld in artikel 6:230h lid 2 sub g BW. Hierbij is van belang dat onder ‘grondige verbouwing’ moet worden verstaan “
een verbouwing die vergelijkbaar is met het bouwen van een nieuw gebouw, bijvoorbeeld wanneer alleen de gevel van een oud gebouw bewaard blijft” (overweging 26 van de richtlijn): daarvan is hier geen sprake.
3.6.
De stelplicht en eventuele bewijslast met betrekking tot de in rechtsoverweging 3.4. genoemde essentiële informatieplichten rusten op Biomontage. Zij zal daarom als eerste in de gelegenheid worden gesteld om in een akte in te gaan op de vraag i) of en, zo ja, op welke wijze zij aan de op haar rustende precontractuele essentiële informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 BW heeft voldaan, en ii) welke privaatrechtelijke consequenties verbonden moeten worden aan de eventuele vaststelling dat zij in dit geval níet aan die informatieplichten heeft voldaan. [de consument] zal hierop bij antwoordakte mogen reageren.

4.De beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de roldatum van 9 april 2024 voor een akte als bedoeld in rechtsoverweging 3.6. aan de zijde van Biomontage, waarna [de consument] een antwoordakte mag nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.W.E. van Leuken, M. Wallart en M.E.A. Möhring, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.