ECLI:NL:GHARL:2024:2434

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
23/1454
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Soest. De zaak betreft een geschil over de proceskostenvergoeding die door de Rechtbank Midden-Nederland was toegekend in een eerdere uitspraak van 17 juni 2022. De heffingsambtenaar had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld en aanslagen opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Na een reeks van procedures, waaronder een beroep in cassatie dat door de Hoge Raad niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft het Hof de proceskostenvergoeding opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank de proceskostenvergoeding had berekend met een te lage waarde per punt. Het Hof heeft de waarde per punt vastgesteld op € 875, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 1.312,50. Daarnaast heeft het Hof bepaald dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1454
uitspraakdatum: 9 april 2024
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juni 2022, nummer UTR 21/3617-V, ECLI:NL:RBMNE:2022:3563, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van de gemeente Soest(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] 10 te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld en tegelijk met deze beschikking voor het jaar 2019 aanslagen onroerendezaakbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslagen.
1.3.
Wegens het uitblijven van een uitspraak op de bezwaren tegen de beschikking en de aanslagen heeft belanghebbende aan de heffingsambtenaar per aangetekende brief een ingebrekestelling gezonden waarin wordt aangedrongen op het doen van uitspraak op de bezwaren.
1.4.
Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar zijn de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland wegens het niet verstrekken door de heffingsambtenaar van een beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.6.
Bij uitspraak van 23 november 2021, nummer UTR 21/3617, heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:54 van de Awb.
1.7.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 17 juni 2022, nummer UTR 21/3617-V, het verzet van belanghebbende gegrond verklaard, tevens – met toepassing van artikel 8:55, lid 10, van de Awb – het beroep niet-ontvankelijk verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 541 aan proceskosten in de verzetzaak.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank van 17 juni 2022 beroep in cassatie ingesteld.
1.9.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:710, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard en de griffier van de Hoge Raad gelast het beroepschrift tezamen met de stukken van het geding ter behandeling door te zenden aan het Hof.
1.10.
De heffingsambtenaar heeft bij het Hof een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.11.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

De Rechtbank heeft de hefffingsambtenaar veroordeeld tot een betaling van € 541 aan proceskosten in de verzetzaak. De Rechtbank heeft deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 541 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank is daarbij uitgegaan van 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en van een wegingsfactor 1.

3.Geschil

Het hoger beroep ziet op de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding, in het bijzonder de door de Rechtbank toegepaste waarde per punt (€ 541 in plaats van € 759).

4.Beoordeling van het geschil

Belanghebbende klaagt er in hoger beroep terecht over dat de Rechtbank de proceskostenvergoeding heeft berekend met inachtneming van een waarde per punt van € 541 (zie HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752). Het Hof zal de proceskostenvergoeding daarom opnieuw berekenen, met inachtneming van een waarde per punt van € 875 (tarief 2024). De volgens het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de verzetsprocedure heeft moeten maken bedragen dan € 875 (1 punt (0,5 punt voor het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting) x wegingsfactor 1 x € 875).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het verzet en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Bpb vast op € 875 voor de kosten in de verzetsprocedure en € 437,50 voor de kosten in hoger beroep (1 punt (hogerberoepschrift)  wegingsfactor 0,5  € 875), ofwel in totaal op € 1.312,50. De wegingsfactor 0,5 in hoger beroep is gelegen in de omstandigheid dat de inzet van het hoger beroep slechts ziet op de nevenvordering van de proceskosten. [1]

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover het betreft de beslissing omtrent de proceskosten,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.312,50, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na openbaarmaking van deze uitspraak in hoger beroep tot aan de dag van voldoening, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoed, te weten € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, voorzitter, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (M.M. Breij)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 10 april 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. het als bijlage bij de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307 opgenomen richtsnoer proceskostenvergoeding.