ECLI:NL:GHARL:2025:1562

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
200.342.232
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling van coronasteun aan onterechte ontvanger

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, waarin de Staat der Nederlanden, meer bijzonder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, een vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde coronasteun had ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de Staat voldoende aannemelijk had gemaakt dat [appellant] de rechthebbende was van de bankrekening waarop de steun was uitbetaald. In hoger beroep heeft [appellant] betwist dat hij het bedrag heeft ontvangen, stellende dat de bankrekening niet van hem was en dat hij in detentie zat ten tijde van de betalingen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de Staat niet voldoende bewijs heeft geleverd dat [appellant] de ontvanger van de betaling was. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de Staat af, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van de Staat heeft gelegd. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van onverschuldigde betaling, vooral wanneer er twijfel bestaat over de identiteit van de ontvanger.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.342.232
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen 421592
arrest van 18 maart 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [appellant]
advocaat: mr. N. Claassen
tegen
De Staat der Nederlanden, meer bijzonder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, meer bijzonder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
die zetelt in ‘s-Gravenhage
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: de Staat
advocaat: mr. E.T. van den Hout

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, (hierna: de rechtbank) op 20 december 2023 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Naar aanleiding van het arrest van 3 december 2024 heeft op 24 januari 2025 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De Staat verleende steun aan ondernemers in verband met Covid-19. Op een aanvraag op naam van [de aanvrager] heeft de Staat in december 2020 een bedrag van € 35.435,09 betaald op de in die aanvraag vermelde ASN-bankrekening (hierna: de bankrekening). De bankrekening staat op naam van [appellant] . De Staat betaalde naar aanleiding van een aanvraag op naam van [de aanvrager] en vordert het bedrag (primair) als onverschuldigd betaald terug van [appellant] , met rente en (beslag)kosten. [appellant] betwist dat hij het bedrag heeft ontvangen; volgens hem is de bankrekening niet van hem. Subsidiair heeft de Staat gesteld dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staat voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] de rechthebbende van de bankrekening is en dat de Staat dus aan [appellant] onverschuldigd heeft betaald. De rechtbank heeft de vorderingen daarom (grotendeels) toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de vorderingen alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

Uitkomst
3.1.
Het hof zal het vonnis vernietigen en de vorderingen van de Staat alsnog afwijzen. [appellant] heeft de stelling van de Staat dat hij het bedrag van de Staat heeft ontvangen voldoende gemotiveerd betwist. De Staat heeft geen bewijs aangeboden, aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. De onverschuldigde betaling is daardoor niet vast komen te staan, zodat de vordering niet op deze grondslag kan worden gebaseerd. Dat van onrechtmatig handelen sprake is, is evenmin komen vast te staan. Het hof licht dit oordeel hierna toe.
Feiten en uitgangspunten
3.2.
De rechtbank heeft de feiten vastgesteld in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.3. Het hof verwijst daarnaar en vult die feiten aan met wat verder tussen partijen vast is komen te staan. Kort gezegd gaat het om het volgende.
3.3.
Op 10 december 2020 is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) een aanvraag ingediend voor subsidie in het kader van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19, ook bekend als Tegemoetkoming Vaste Lasten (hierna: de TVL). RVO is een onderdeel van de Staat. Op de aanvraag staat de naam ‘ [de aanvrager] ’ en staat het nummer van de bankrekening vermeld. RVO heeft dezelfde dag op deze aanvraag beslist, een voorschot van € 35.435,09 toegekend en dit bedrag uitbetaald op de bankrekening.
3.4.
De aanvraag is gedaan voor een onderneming waarvan uit de inschrijving bij het Handelsregister blijkt dat deze een slachterij drijft. Uit de aanvraag volgt dat de onderneming in juni 2019 is opgericht en over het vierde kwartaal van 2019 een omzet heeft gemaakt van € 756.444. De bijlage met omzetgegevens was voor RVO niet te openen. Het e-mailadres dat in de aanvraag is vermeld heeft een Russische extensie en sluit niet aan bij de naam [de aanvrager] .
3.5.
Na controle door de Staat is gebleken dat de bankrekening niet op naam van de aanvrager [de aanvrager] staat, maar op naam van [appellant] . Bij de uitbetaling is aan dit verschil in tenaamstelling voorbijgegaan; de Staat heeft bij de mondeling behandeling in hoger beroep verklaard dat de betaling door de controle is gekomen omdat de namen grotendeels overeenstemmen. Nadat de Staat op 7 oktober 2022 conservatoir beslag had gelegd op de bankrekening, heeft zij van de Volksbank (ASN Bank) vernomen dat de bankrekening op naam van [appellant] staat.
3.6.
Uit navraag door (de advocaat van) [appellant] bij de ASN Bank is gebleken dat de bankrekening op 2 juli 2020 via het internet is geopend, op naam van [appellant] en op het adres [adres] in [plaats1] , met een mobiel telefoonnummer en het e-mailadres [appellant] @gmail.com. Daarbij is (een kopie van) een identiteitsbewijs van [appellant] aan de ASN Bank verstrekt en is een controlebetaling van € 0,01 gedaan vanaf een rekening van Bunq Bank.
3.7.
[appellant] heeft (later) van de ASN Bank een overzicht van mutaties van de bankrekening ontvangen waaruit blijkt dat op 14 december 2020 het door de Staat betaalde bedrag van de TVL is ontvangen en dat op diezelfde dag € 25.000 is overgemaakt naar een vermoedelijk Hongaarse bankrekening. Verder laat dit overzicht zien dat in de periode van 17 december 2020 tot en met 25 december 2020 verschillende betalingen zijn gedaan of bedragen zijn opgenomen van de bankrekening in onder meer Marrakesh en Casablanca.
3.8.
[appellant] is op 1 juli 2020 opgenomen in de Piet Roordakliniek van Tactus Verslavingszorg in Zutpen in verband met een voorwaardelijke veroordeling. Hij heeft daar enige tijd, maar niet langer dan tot 23 augustus 2020 verbleven. Vanaf 22 november 2020 heeft hij in detentie gezeten in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam Hoogvliet. De einddatum van deze detentie is niet geheel duidelijk. Bij de politie heeft [appellant] verklaard dat hij daar tot 23 april 2021 heeft gezeten. Volgens de Staat heeft, zo blijkt uit het overzicht van data in de spreekaantekeningen van de mondelinge behandeling in hoger beroep, [appellant] van 22 november 2020 tot 2 april 2021 in detentie gezeten.
3.9.
[appellant] heeft op 27 augustus 2020 bij de politie in Rotterdam melding gemaakt van vermissing van zijn identiteitsbewijs. Daarbij heeft hij verklaard dat het identiteitsbewijs is vermist op 23 augustus 2020 tussen 00.00 en 01.00 uur. Op 28 januari 2023 heeft [appellant] , naar aanleiding van een brief van een deurwaarder, aangifte gedaan van identiteitsfraude die zou hebben plaatsgevonden in 2020. Daarbij heeft hij verklaard dat hij zijn identiteitsbewijs op 23 augustus 2020 “op een rare manier” in Rotterdam is verloren.
Onverschuldigde betaling
3.10.
De Staat baseert zijn vordering primair op onverschuldigde betaling. Op grond van artikel 6:203 lid 1 BW is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Dat voor een betaling aan [appellant] geen rechtsgrond bestond, staat tussen partijen vast. [appellant] heeft in hoger beroep wel aangevoerd dat geen sprake is van onverschuldigde betaling, maar – zoals op de mondelinge behandeling is besproken – het gaat in deze zaak om de vraag of de Staat inderdaad aan [appellant] heeft betaald en niet om de vraag of die eventuele betaling onverschuldigd was. De Staat, die zich beroept op onverschuldigde betaling, moet stellen en onderbouwen dat hij het bedrag van de TVL aan [appellant] heeft gegeven.
3.11.
De Staat heeft gesteld dat hij het bedrag aan [appellant] heeft betaald en ter onderbouwing erop gewezen dat de bankrekening op diens naam staat. De Staat heeft verder toegelicht dat bij de opening van de bankrekening, zo blijkt uit het bericht van de ASN Bank, de ASN Bank [appellant] heeft geïdentificeerd met behulp van (een kopie van) het identiteitsbewijs van [appellant] en met een controlebetaling van een rekening bij Bunq Bank die op naam van [appellant] stond.
3.12.
[appellant] heeft betwist dat hij het bedrag heeft ontvangen. Hij heeft aangevoerd dat de bankrekening niet van hem is, althans dat hij er niet over kon of kan beschikken. Hij heeft toegelicht dat hij niet wist van het bestaan van de bankrekening, dat hij niet woont of heeft gewoond op het adres in [plaats1] dat bij het openen van de bankrekening is opgegeven en dat hij het volgens de ASN Bank gebruikte telefoonnummer en e-mailadres ook niet kent. Dat hij niet woont of heeft gewoond op het genoemde adres heeft [appellant] onderbouwd met een uittreksel uit de Basisregistratie Personen en de Staat heeft dat verder niet weersproken. Aan het e-mailadres is zichtbaar dat één letter van zijn naam ontbreekt. Hij heeft verder toegelicht dat van de bankrekening betalingen zijn gedaan of bedragen zijn opgenomen in Marokko in een periode dat hij, zoals tussen partijen vaststaat, in detentie zat. Dat hij die betalingen of opnames niet gedaan kan hebben, heeft de Staat niet weersproken.
3.13.
[appellant] heeft verder aangevoerd dat hij de bankrekening niet heeft geopend. Hij heeft gewezen op de vermissing van zijn identiteitsbewijs en het feit dat hij ten tijde van het openen van de bankrekening in een kliniek verbleef. Over de vermissing heeft hij bij de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd verklaard niet meer precies te weten wanneer het identiteitsbewijs vermist is geraakt en of hij dat bij de opname in de kliniek nog had. De Staat heeft gewezen op de inconsistentie in de verklaringen van [appellant] over het tijdstip van vermissing. De Staat heeft verder aangevoerd dat [appellant] ook in de kliniek over internet of een smartphone kon beschikken en zo de rekening heeft kunnen openen.
3.14.
[appellant] heeft weersproken dat de rekening bij Bunq Bank, vanwaar een controlebetaling is gedaan, van hem is. Met die rekening is hij evenmin bekend. Hij heeft toegelicht die betwisting niet verder te kunnen onderbouwen omdat Bunq Bank niet reageert op zijn (overgelegde) herhaalde verzoeken om informatie over de wijze waarop die rekening is geopend.
3.15.
Al met al heeft [appellant] voldoende gemotiveerd betwist dat (de bankrekening van hem was en) de Staat het bedrag van de TVL aan hem heeft betaald. Daarbij geeft vooral de doorslag dat de adresgegevens bij de aanvraag van de bankrekening niet van [appellant] zijn en dat bedragen vanuit het buitenland van de bankrekening zijn afgehaald op momenten dat [appellant] in Nederland in detentie zat. De Staat heeft niet gesteld of onderbouwd dat [appellant] desondanks het geld heeft ontvangen. De Staat heeft in hoger beroep geen bewijs aangeboden, laat staan voldoende specifiek en ter zake doende. Het bewijsaanbod van de Staat in eerste aanleg is zeer algemeen en heeft niet (voldoende specifiek) betrekking op de stelling dat de bankrekening aan [appellant] toebehoorde. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. Daardoor komt niet vast te staan dat de Staat het bedrag van de TVL aan [appellant] heeft betaald. De vordering van de Staat kan daarom niet op de grondslag van onverschuldigde betaling worden toegewezen.
Onrechtmatige daad
3.16.
Omdat de grief van [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank over onverschuldigde betaling slaagt, moet het hof ook kijken naar de andere grondslag waar de Staat een beroep op heeft gedaan: onrechtmatige daad.
3.17.
De Staat heeft in de dagvaarding gesteld dat [appellant] met de aanvraag van de TVL de RVO onder valse voorwendselen heeft bewogen tot uitbetaling van het bedrag. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de Staat verklaard dat het onrechtmatig handelen is gelegen in het doen van de aanvraag voor de TVL waar [appellant] geen recht op had. Volgens de Staat is de aanvraag gedaan met een zogenoemde E-Herkenning, een soort DigID voor bedrijven.
3.18.
[appellant] heeft betwist dat hij de aanvraag heeft gedaan. Hij heeft toegelicht dat hij op het moment dat de aanvraag werd gedaan in detentie zat. De Staat heeft aangevoerd dat hij daar ook kon beschikken over internet of een smartphone en zo de aanvraag heeft kunnen doen. [appellant] heeft betwist dat hij de E-Herkenning heeft aangevraagd. De Staat heeft zijn stelling op dit punt niet verder onderbouwd maar slechts aangevoerd dat naderhand is gebleken dat de bankrekening op naam van [appellant] staat en dat hij de enige in Nederland met deze naam en geboortedatum is. [appellant] heeft verder gewezen op een gebrek aan controle bij het toekennen en uitbetalen van de TVL door de Staat.
3.19.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door [appellant] , heeft de Staat onvoldoende toegelicht dat [appellant] de aanvraag heeft gedaan. De naam van de aanvrager en de naam in het Handelsregister - die bij het op de aanvraag vermelde KVK-nummer staat - komen niet overeen met de naam van [appellant] . Ook het e-mailadres bevat niet zijn naam en heeft een Russische extensie (zie ook hiervoor in 3.3 en 3.4). Dat ondanks deze verschillen [appellant] dan toch de aanvraag heeft gedaan, heeft de Staat niet nader onderbouwd. Bovendien is niet komen vast te staan dat de bankrekening waarop de Staat heeft betaald daadwerkelijk van [appellant] is (zie hiervoor in 3.15.). Het gestelde onrechtmatig handelen komt daarmee niet vast te staan. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen; overigens heeft de Staat ook op dit punt geen bewijs aangeboden.
De conclusie
3.20.
Het hoger beroep slaagt. Omdat de Staat in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof de Staat tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
3.21.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 december 2023 en beslist, opnieuw rechtdoende, als volgt;
4.2.
wijst de vorderingen van de Staat af;
4.3.
veroordeelt de Staat tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 86,- aan griffierecht
€ 2.298,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (3 procespunten x tarief III)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in hoger beroep:
€ 349,- aan griffierecht
€ 135,97 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan de Staat
€ 3.142,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (2 procespunten x appeltarief III);
4.4.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.P. Oosterhoff, M.P.M. Hennekens en I.M.A. Lintel en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.