Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Breda(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Vaststaande feiten
[Hof: in 2.10]weergegeven oordeel van het Hof. Het middel herhaalt het voor het Hof gehouden, en volgens het middel onweersproken gebleven, betoog dat de voor de biedingen benodigde liquide middelen voorhanden waren bij [naam10] en dat derhalve voor de verstrekking van lening 1 en lening 2 aan belanghebbende door het concern geen vermogen – eigen of vreemd – hoefde te worden aangetrokken en ook niet is aangetrokken, met het oog op de kapitaalstortingen. Voor het Hof heeft belanghebbende dit nader toegelicht met de stelling dat [naam10] in Zweden substantiële treasury-activiteiten verricht en nagenoeg geen eigen vermogen heeft; de rente die [naam10] ontvangt op door haar aan verbonden lichamen verstrekte leningen stroomt kennelijk daarom nagenoeg geheel door naar zowel andere verbonden lichamen als naar derden in de vorm van rente betaald op door [naam10] opgenomen leningen.
[Hof: noot 3: Zie HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1085 (hierna: het arrest van 15 juli 2022), rechtsoverweging 4.5.1.]Voor de toepassing van artikel 10a, lid 2, aanhef en letter b, en lid 3, aanhef en letter a, van de Wet (tekst tot en met 2006) is het voorgaande niet anders.
[Hof: noot 4: Zie het arrest van 15 juli 2022, rechtsoverweging 4.5.2.]Dit een en ander geldt eveneens voor de toepassing van artikel 10a, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet (tekst tot en met 2006).
[Hof: noot 5: Zie het arrest van 15 juli 2022, rechtsoverweging 4.5.3, en het Mauritius-arrest, rechtsoverweging 3.1.3.]Ditzelfde geldt, anders dan de Staatssecretaris in cassatie betoogt, voor een schuld die verband houdt met een andere rechtshandeling dan een externe acquisitie, die valt binnen de werkingssfeer van artikel 10a van de Wet – zoals een kapitaalstorting –, indien in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen aan de desbetreffende andere rechtshandeling. Dat is zo voor zowel de tot en met 2006 geldende regeling van artikel 10a van de Wet als de met ingang van 2007 geldende regeling daarvan. Voor zover deze beide regelingen rente op een schuld die verband houdt met zo’n andere rechtshandeling – zoals een kapitaalstorting – niet in aftrek toelaten, moeten deze regelingen beperkt worden uitgelegd. Ook in zoverre vormen die regelingen immers een inbreuk op de hiervoor in 3.3.2 bedoelde keuzevrijheid bij de wijze van financiering van de vennootschap waarin wordt deelgenomen.
[Hof: noot 6: Vgl. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1350, rechtsoverweging 2.6.3, vierde alinea.]Die vrijheid geldt voor de inrichting van een concern, dat wil zeggen dat geen bepaling van de Wet of een daaraan ten grondslag liggend beginsel normen behelst met betrekking tot de vraag op welke plaats binnen het concern werkzaamheden worden ondergebracht en op welke plaats houdster- en tussenhoudsteractiviteiten of financieringsactiviteiten worden uitgevoerd.
[Hof: noot 7: Vgl. HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1102, rechtsoverweging 3.3.2.]
[Hof: noot 8: Vgl. Kamerstukken II 1996/97, 24 696, nr. 8, blz. 7-8 en blz. 17-18, Kamerstukken I 1996/97, 24 696, nr. 52b, blz. 4-5, en Kamerstukken I 1996/97, 24 696, nr. 52d, blz. 2-3.]Het is dan in overeenstemming met het vervullen van zo’n financiële spilfunctie, en daarmee een zakelijke, niet-fiscale overweging, dat dit lichaam middelen van dergelijke groepslichamen en van derden aantrekt en vervolgens uit deze middelen leningen aan andere groepslichamen (zoals de belastingplichtige) verstrekt. Dat geldt ook indien de lening voor de belastingplichtige een schuld vormt als bedoeld in artikel 10a, lid 1, van de Wet.
[Hof: in 2.10]weergegeven oordeel heeft het Hof ervan blijk gegeven hetgeen hiervoor in 3.3.6 tot en met 3.3.8 is overwogen, te hebben miskend. Uit de gedingstukken volgt dat belanghebbende, zoals hiervoor in 3.2 is weergegeven, voor het Hof heeft gesteld dat [naam10] binnen het concern een financiële spilfunctie vervult. Het Hof heeft verzuimd deze essentiële stelling van belanghebbende te behandelen. In het geval van een financiële spilfunctie van [naam10] staat de omstandigheid dat belanghebbende geen inzicht kan geven in de herkomst van de middelen voor lening 1 en lening 2 – zoals hiervoor in 3.3.6 is overwogen en anders dan het Hof tot uitgangspunt heeft genomen – niet in de weg aan een geslaagd beroep op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet. Middel 2 slaagt.
MANAGEMENTRAPPORT
One Global [naam10] Centre
[Hof: Regional [naam10] Centre]in [plaats2] , [plaats3] and [plaats4] closed down
onelegal entity and
oneorganization”
3.Geschil
- i) Is voldaan aan de dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet: liggen aan zowel de leningen 1 en 2 als de daarmee verband houdende rechtshandelingen in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag?
- ii) Bij bevestigende beantwoording van vraag (i): dient de aftrek van de rente te worden geweigerd op grond van toepassing van fraus legis dan wel het at arm's length beginsel (subsidiaire standpunten Inspecteur)?
- iii) Bij ontkennende beantwoording van vraag (i): komt de weigering van de renteaftrek (die ziet op de periode vanaf 22 december 2005) in strijd met het EU-recht (vrijheid van vestiging)? Dit betreft twee subsidiaire standpunten van belanghebbende: renteaftrek kan niet worden uitgesloten op grond van artikel 10a van de Wet 1) op grond van de per-elementbenadering in de moeder/zustersituatie (cassatiemiddel 3, klacht A), en 2) omdat geen sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie in de zin van het arrest Cadburry Schweppes van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU), waardoor in dit geval belemmering van het vrije verkeer door artikel 10a van de Wet niet wordt gerechtvaardigd door de noodzaak misbruik te bestrijden (cassatiemiddel 3, klacht B).
- iv) Bij bevestigende beantwoording van vraag (iii) dient vraag (ii) te worden beantwoord (subsidiaire standpunten Inspecteur).
4.Beoordeling van het geschil
Head of Marketswas binnen [naam10] , een interne presentatie van [belanghebbende] van 21 juni 2005 en citaten uit door de accountant goedgekeurde jaarrekeningen van [naam8] over de jaren 2003, 2004 en 2005 – en daarnaast een deel van een loonstrookje van [naam4] en informatie ter zake van twee andere bij [naam10] werkzame personen, waaruit zou volgen dat alle medewerkers civielrechtelijk in dienst waren van [naam9] . Uit de verklaring van [naam4] blijkt volgens belanghebbende dat [naam10] zelfstandig was in de dagelijkse bedrijfsvoering, waaronder het beheer van de uitstaande gelden, dat [naam10] beschikte over voldoende en deskundig personeel en dat zij beschikte over een eigen administratie.
“ [naam10] had it's own cost center with set budget, cost and income targets, an HR function and IT support for the dedicated treasury systems”, “
the [naam10] unit was still operating with the same management structure, Board mandates and reporting and performance measurement structures after as before this legal entity change”, en
“All internal and external financial transactions were registered in a [naam10] Management system called Finance Kit which is still used in [naam10] ”. In de verklaring wordt gewezen op aspecten die binnen het concern moeten zijn vastgelegd, zoals vastleggingen van het eigen budget, kosten- en inkomstendoelstellingen, bestuursmandaten, rapportages, vastleggingen van alle interne en externe financiële transacties. Het systeem waarin laatstgenoemde transacties werden geregistreerd is volgens [naam4] nog steeds in gebruik in [naam10] . Belanghebbende heeft van dit alles niets overgelegd, terwijl niet is gebleken dat dit niet mogelijk was. Dan had wellicht ook duidelijk kunnen worden of en in hoeverre [naam9] zich actief bezighield met in- en uitlenen van gelden ten behoeve van de lichamen binnen het concern. In dit verband heeft belanghebbende gesteld dat één van de voornaamste taken van [naam9] (onder meer) het aantrekken van externe financiering voor de groep was. De Inspecteur heeft daarentegen gemotiveerd gesteld dat externe leningen (met name) door [naam8] worden aangetrokken. Belanghebbende heeft ook eerder geschreven (zie 10-dagenstuk in eerste aanleg van 27 maart 2014, punt 5) dat treasury in eerste instantie via [naam8] inleende van derden. De in 2.18 opgenomen citaten uit de jaarrekening op groepsniveau over 2003
“Cash management and handling of hedging activities are centralized to the consolidated subsidiary [ [naam9] ] in [plaats1] ”en over 2004
“It also includes activities performed on a commission basis by [ [naam9] ] (…) regarding internal banking”doen de vraag rijzen hoe ruim de activiteiten van [naam9] werkelijk waren. Deze duidelijkheid is niet gegeven.
(Hof: Noot 14: Vgl. HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AI0739, rechtsoverweging 3.4, en HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1350, rechtsoverweging 2.8.2.2.)”
5.Griffierecht en proceskosten
6.Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).